Hof Den Haag, 28-02-2017, nr. 200.198.573/01
ECLI:NL:GHDHA:2017:748
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
28-02-2017
- Zaaknummer
200.198.573/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:748, Uitspraak, Hof Den Haag, 28‑02‑2017; (Hoger beroep kort geding)
Uitspraak 28‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Echtscheiding. Vordering tot meewerken aan verkoop en levering voormalige echtelijke woning voor bepaalde prijs alsnog afgewezen. Niet gebleken is dat de man de verkoop frustreert en bovendien ligt er inmiddels hoger bod.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.198.573/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/09/511629 / KG ZA 16/638
arrest d.d. 28 februari 2017
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.C. Carli-Lodder te Den Haag,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
de vrouw is in de procedure niet verschenen.
Het geding
De man is bij exploot van 30 augustus 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 2 augustus 2016, gewezen tussen de man als gedaagde en de vrouw als eiseres, hierna: het bestreden vonnis.
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.
De man heeft bij memorie van grieven drie grieven aangevoerd onder overlegging van twee producties.
Tegen de vrouw is ter rolzitting van 13 september 2016 verstek verleend.
De man heeft zijn procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter, voor zover in dit hoger beroep van belang:
1) de man bevolen om zijn medewerking te verlenen aan verkoop van de woning aan de [adres] en het koetshuis aan [adres] , in het bijzonder aan het verstrekken van een opdracht daartoe aan de makelaar binnen een week na betekening van het vonnis (voor zover dit inmiddels niet reeds is geschied), onder afgifte van de sleutels van de woning in verband met bezichtigingen;
2) de man bevolen om zijn medewerking te verlenen aan de ondertekening van een overeenkomst van verkoop van de woning en van een akte tot levering van de woning aan de huidige huurder van het koetshuis voor een bedrag van minimaal € 750.000,-, indien deze huurder zijn bod ter hoogte van dat bedrag gestand doet of een hoger bod doet, binnen drie dagen na het eerste schriftelijke verzoek van of namens de vrouw daartoe, met dien verstande dat de man niet behoeft mee te werken aan levering van de woning vóór 17 december 2016;
3) bepaald dat deze uitspraak ex artikel 3:300 BW in de plaats komt van de, voor de verkoop en levering van de woning aan de huidige huurder noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man, wanneer de man weigert hieraan tijdig zijn medewerking te verlenen;
4) de man bevolen om, indien de woning aan de huidige huurder van het koetshuis wordt verkocht en geleverd in 2016, de woning, althans het door hem bewoonde deel daarvan, na betekening van dit vonnis vóór 17 december 2016 te ontruimen en te verlaten.
Het vonnis is in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voorts zijn de proceskosten gecompenseerd en is het door de vrouw meer of anders gevorderde afgewezen.
2. De man vordert dat het dit hof moge behagen het bestreden vonnis te vernietigen, voor zover daarbij de vordering(en) van de vrouw in kort geding zijn toegewezen, en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder ambtshalve aanvulling van de gronden, alle vorderingen van de vrouw af te wijzen, alles met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
Het geschil
3. Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende. Partijen zijn met elkaar gehuwd in 1981. Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 17 maart 2016 (hierna: de echtscheidingsbeschikking) is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. Bij deze echtscheidingsbeschikking is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld. Onder meer is bepaald dat de voormalige echtelijke woning en het koetshuis (hierna ook gezamenlijk: de woning) verkocht dienen te worden en dat de netto verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld. Partijen dienen hiertoe binnen vier weken na datum beschikking gezamenlijk makelaar [naam] opdracht te geven tot verkoop van de woning. De vraagprijs van de woning is vastgesteld op € 650.000,- en de laatprijs op € 610.000,-. Voorts is bepaald dat indien de verkoopprijs bindend is vastgesteld, beide partijen verplicht zijn medewerking te verlenen aan het notariële transport van de woning aan de koper.
De vrouw heeft een procedure in kort geding aangespannen omdat de man volgens haar de verkoop van de woning volledig frustreert. De vrouw heeft een koper voor de woning gevonden, te weten de huidige huurder van voornoemd koetshuis (hierna: de huurder). De voorzieningenrechter heeft de man onder meer bevolen mee te werken aan de verkoop van de woning aan deze huurder, voor een minimumprijs van € 750.000,-, indien de huurder zijn bod gestand doet of een hoger bod doet. Voorts heeft de voorzieningenrechter bepaald dat zijn uitspraak ex artikel 3:300 BW in de plaats komt van de voor deze verkoop en levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man, wanneer de man weigert hieraan tijdig zijn medewerking te verlenen. De man is van deze uitspraak in hoger beroep gekomen. Tegen de vrouw is verstek verleend.
Grieven man
4. Het hof zal de grieven van de man, gezien hun onderlinge samenhang, gezamenlijk bespreken.
5. De man stelt – samengevat – dat hij door het bestreden vonnis wordt beperkt in zijn mogelijkheden om de hoogst mogelijke opbrengst voor het onroerend goed te kunnen realiseren en voert daartoe het volgende aan. De man heeft geen ouderdomspensioen opgebouwd omdat hij zijn hele leven als freelance journalist heeft gewerkt en dus niet in loondienst. Vermogen en pensioen van partijen zijn dan ook onlosmakelijk verbonden met de voormalige echtelijke woning. De verkoopopbrengst van deze woning zal derhalve door partijen moeten worden aangewend voor hun volledige levensonderhoud zowel nu als in de toekomst. De vrouw heeft geen eigen inkomen en de man heeft nauwelijks nog inkomsten. Het is dan ook van essentieel belang dat de woning wordt verkocht tegen de hoogst mogelijke verkoopopbrengst. De woning is een zeer gewild object in een goede buurt van Den Haag en de belangstelling onder potentiële kopers is groot. Er zijn inmiddels onderhandelingen met een andere partij dan de huurder, die een hoger bod heeft gedaan van € 850.000,- doch onder bouwkundige voorwaarden. Er is nog geen voorlopige koopakte door partijen ondertekend. Het is onder de gegeven omstandigheden niet redelijk om de man te verplichten de woning voor een aanzienlijk lager bedrag te verkopen aan de huurder. De simpele stelling van de vrouw dat de man niet zou willen meewerken aan de verkoop van de woning is onvoldoende grond om de vrouw te volgen in haar stelling en de volledige beslissingsbevoegdheid over de verkoop van een zo groot vermogensbestanddeel volledig bij de vrouw te leggen. Het is juist de man die actief betrokken is bij alle verkoopactiviteiten van de woning, hetgeen de makelaar desgewenst zal kunnen bevestigen. Mede bezien de belangstelling voor de woning en het bod van de nieuwe gegadigde van€ 850.000,- is de uitspraak van de voorzieningenrechter om de man te verplichten de woning te verkopen aan de huurder voor € 750.000,- onbegrijpelijk en onrechtmatig. Met het bestreden vonnis is in feite een vrijbrief gegeven aan de huurder om de woning ver onder de waarde aan hem te verkopen en leveren, hetgeen nooit de bedoeling kan zijn geweest.
Standpunt vrouw eerste aanleg
5. De vrouw stelt dat de man de verkoop van de woning volledig frustreert. De vrouw wenst een spoedige verkoop van de woning, niet alleen omdat zij de helft van de netto verkoopopbrengst ontvangt maar ook omdat de man na verkoop aan haar dient te voldoen hetgeen hij haar op grond van de echtscheidingsbeschikking verschuldigd is vanwege overbedeling en gebruiksvergoeding. De vrouw moet, nu zij geen alimentatie ontvangt, van deze gelden leven.
Oordeel hof
6. Het hof is van oordeel dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat de man de verkoop en levering van de woning frustreert dan wel vertraagt, en overweegt daartoe als volgt.
7. Uit de overgelegde stukken blijkt het volgende. De echtscheidingsbeschikking waarbij is beslist tot verkoop van de woning is van 17 maart 2016. De vrouw heeft in mei 2016 contact gehad met de huurder over de verkoop van de woning. De man heeft in juni 2016 een aantal e-mails verstuurd aan de huurder betreffende de verkoop van de woning. Voorts heeft hij in juni 2016 contact gezocht met een makelaar die is gespecialiseerd in woningen voor ex-pats, en deze makelaar heeft hem een offerte toegestuurd. De voorzieningenrechter heeft terecht geconstateerd dat uit de stukken niet is gebleken dat aan de in de echtscheidingsbeschikking genoemde makelaar de heer [naam] een opdracht tot verkoop van de woning is verstrekt. Echter, niet alleen van de zijde van de man maar ook van de zijde van de vrouw is niet gebleken van een dergelijke opdracht aan de makelaar. Uit de stukken blijkt wel van contact van zowel de man als de vrouw met makelaar de heer [naam] over de verkoop van de woning. Zo bevinden zich verschillende e-mails bij de stukken waaruit blijkt van contact van de man en de vrouw ieder afzonderlijk met de makelaar de heer [naam] . In zijn e-mail van 11 juli 2016 vraagt de man aan deze makelaar of de woning reeds op Funda is geplaatst. De makelaar antwoordt dat hij eerst alle foto’s en plattegronden moet binnenkrijgen, en dat de woning daarna direct op Funda kan worden geplaatst. Voorts meldt de makelaar dat hij, zodra hij de plattegronden heeft, contact zal opnemen met de huurder. Het hof gaat er dan ook vanuit dat aan de makelaar de opdracht tot verkoop van de woning is gegeven.
8. Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van het hof niet dat de man de verkoop van de woning, zoals de vrouw stelt, volledig frustreert. De man werkt mee aan de verkoop van de woning, doch is van mening dat een hogere verkoopprijs voor de woning kan worden verkregen dan de prijs die de huurder bereid is te betalen. Gelet op het door de man genoemde bod van een nieuwe gegadigde van € 850.000,-, welk bod de vrouw in hoger beroep onweersproken heeft gelaten, is een hogere verkoopprijs dan de € 750.000,- zoals bepaald in het bestreden vonnis blijkbaar niet onmogelijk. Uit voornoemde e-mailwisseling van 11 juli 2016 tussen de man en de makelaar maakt het hof ook op dat de woning niet alleen in verkoop is/zal worden aangeboden aan de huurder maar ook is/zal worden uitgezet op de woningmarkt. Nu de vrouw met deze makelaar contact heeft over de verkoop van deze woning, gaat het hof er vanuit dat de vrouw op de hoogte was van deze plaatsing van de woning op Funda.
9. Door de vrouw zijn voorts geen andere feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou moeten blijken van frustratie door de man van de verkoop en levering van de woning.
10. Naar het oordeel van het hof hebben beide partijen belang bij een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst van de woning. Het hof kan zich voornoemde wens van de vrouw van een spoedige verkoop van de woning voorstellen. Echter, mede bezien het tijdsverloop en de medewerking die de man verleent aan de verkoop, is er naar het oordeel van het hof geen grond om de man thans te bevelen mede te werken aan de verkoop en levering van de woning laat staan aan verkoop en levering van de woning aan de enige door de vrouw benaderde gegadigde koper, zijnde de huurder, voor een zo goed als reeds vastgestelde verkoopprijs. Het hof zal derhalve het bestreden vonnis vernietigen en de toegewezen vorderingen van de vrouw met betrekking tot de verkoop en levering van de woning alsmede de daaraan gekoppelde bevolen ontruiming en verlating van de woning door de man alsnog afwijzen.
Proceskosten
11. Gezien het feit dat het een procedure tussen ex-echtelieden betreft, ziet het hof aanleiding de proceskosten te compenseren. Het hof zal derhalve de vordering van de man tot veroordeling van de vrouw in de proceskosten in beide instanties afwijzen en bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt.
12. Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover het betreft hetgeen in de punten 5.1 tot en met 5.4 van het dictum is bepaald en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af de vordering van de vrouw om de man te bevelen alle mogelijke medewerking te verlenen aan a) verkoop van de woning, in het bijzonder aan het verstrekken van een opdracht aan de makelaar, onder afgifte van de sleutels van de woning in verband met bezichtigingen, binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, alsmede aan b) de ondertekening van de verkoopovereenkomst en het verlijden van de leveringsakte, steeds binnen 24 uur na het eerste schriftelijke verzoek van of namens de vrouw daartoe;
wijst alsnog af de vordering van de vrouw om te bepalen dat de rechterlijke uitspraak ex artikel 3:300 BW in de plaats komt van de voor de verkoop en eigendomsoverdracht en levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man, waaronder begrepen opzegging van de huurovereenkomst van het deel van de woning gelegen aan de [adres] , wanneer de man weigert hiertoe zijn medewerking te verlenen binnen 24 uur na betekening van dit vonnis;
wijst alsnog af de vordering van de vrouw om de man te bevelen de woning, althans het door hem bewoonde deel ervan, na betekening van de rechterlijke uitspraak en vóór 17 december 2016 te ontruimen en te verlaten en door overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van de vrouw te stellen, met machtiging van de vrouw om, indien de man hiermee in gebreke blijft, de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, op kosten van de man;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, J.M. van Baardewijk en D. Wachter en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 februari 2017 in aanwezigheid van de griffier.