Rb. Amsterdam, 21-03-2013, nr. 13/710170-12 (Promis)
ECLI:NL:RBAMS:2013:CA0020
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
21-03-2013
- Zaaknummer
13/710170-12 (Promis)
- LJN
CA0020
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2013:CA0020, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 21‑03‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 21‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Verdachte is veroordeeld voor gewoontewitwassen. De handelingen die ten aanzien van de geldbedragen plaatsvonden, rechtvaardigen het vermoeden dat sprake is van witwassen van opbrengsten uit misdrijven. De verklaring van verdachte, namelijk dat hij fungeerde als koerier in het kader van Hawala-bankieren, wordt door de rechtbank, bij gebreke van verifieerbaarheid en door de aanwezigheid van contra-indicaties voor de legale herkomst van de geldbedragen, zodanig onwaarschijnlijk geacht dat deze bij de vorming van het bewijsoordeel terzijde wordt gesteld. (Promis)
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/710170-12 (Promis)
Datum uitspraak: 21 maart 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1968],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Dontje en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.C.C.M. Brand, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 01 januari 2012 tot en met 11 december 2012, te Amsterdam en/of te Vleuten, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) in die periode een of meerdere malen (15 tot 20 maal) een of meerdere (grote) geldbedragen ter hoogte van (ongeveer) 100.000 euro en/of (ongeveer) 150.000 en/of (ongeveer) 194.745 euro en/of (ongeveer) 49.840 euro, althans op of omstreeks 21 september 2012 een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 194.745 euro en/of op of omstreeks 11 december 2012 (een) geldbedrag(en) ter hoogte van (ongeveer) 100.000 euro en/of (ongeveer) 49.840 euro (heeft/hebben) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dit/deze geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste ge-legde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
- 4.
Waardering van het bewijs
4.1. Verzoek om bewijsuitsluiting
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verbalisanten niet bevoegd waren om de medeverdachte aan te houden, nu geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Er is daarom sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdediging verzoekt de bewijsmiddelen, die na het verzuim zijn verkregen, uit te sluiten van het bewijs.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de aanhouding van de medeverdachte rechtmatig was. Het was verbalisant [verbalisant 1] ambtshalve bekend dat op de kruising van de Eerste van der Helststraat met de Stadhouderskade te Amsterdam regelmatig werd gehandeld in verdovende middelen. Gelet op deze wetenschap, in samenhang met het gedrag van de medeverdachte (het zenuwachtig om zich heen kijken), het overgeven van een een tas door verdachte aan medeverdachte, bestond tegen de medeverdachte op basis van de Opiumwet een redelijk vermoeden van schuld. De medeverdachte is in eerste instantie door verbalisant [verbalisant 1] staande gehouden, met als doel om naar zijn personalia te vragen. Op grond van artikel 95 Sv was [verbalisant 1] bevoegd om de medeverdachte om uitlevering te vragen van de tas die hij met zich voerde. De medeverdachte heeft daarop (en nadat hem de cautie was gegeven) vervolgens uit eigen beweging verklaard dat er geen drugs, maar heel veel geld in de plastic tas zat. Pas hierna is de medeverdachte aangehouden. Nu geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, zal de rechtbank niet overgaan tot bewijsuitsluiting.
- 4.2.
Relevante feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Op 21 september 2012 ziet verbalisant [verbalisant 1] dat een man (hierna medeverdachte) wordt benaderd door een man met een Indiaas/Pakistaans uiterlijk. Beiden lopen naar een personenauto van het merk Mercedes-Benz met kenteken [kenteken]. Uit onderzoek is gebleken dat voornoemde personenauto op naam is gesteld van verdachte. De man met een Indiaas/Pakistaans uiterlijk (hierna verdachte) pakt een plastic tas uit de auto en overhandigt deze aan de medeverdachte. De medeverdachte is kort hierna op grond van de Opiumwet staande gehouden. Hij verklaart dat er geen drugs maar heel veel geld in de plastic tas zit. Door verbalisant [verbalisant 1] wordt vervolgens gezien dat in de tas meerdere bundels van geld zitten. Na telling blijkt dat het een geldbedrag van in totaal 194.745 euro betreft.
Onder de naam [opsporingsonderzoek] wordt vervolgens een opsporingsonderzoek gestart en in het kader hiervan wordt verdachte op 4, 5, 6 en 11 december 2012 geobserveerd. Op dinsdag 11 december 2012 wordt gezien dat verdachte door zijn achtertuin loopt met in zijn hand een plastic tas. Er wordt gezien dat de bodem van de tas is gevuld en rechthoekig is. Deze tas wordt door verdachte in de kofferbak van zijn auto gelegd. Verdachte rijdt vervolgens van zijn woonadres in [plaats] naar Amsterdam. In Amsterdam stopt verdachte op een parkeerterrein, waarna een onbekend gebleven persoon (NN), met in zijn hand een plastic Albert Heijn tas, naar de auto toeloopt. In deze plastic tas bevindt zich iets met een vierkante vorm. NN stapt bij verdachte in de auto, waarna de auto een stukje doorrijdt. Nadat de auto weer is gestopt, stapt NN uit. NN heeft op dat moment de plastic tas niet meer in zijn bezit. Kort daarna wordt verdachte aangehouden, waarna de Mercedes-Benz met kenteken [kenteken] wordt doorzocht. In de kofferbak van de auto wordt een C1000 plastic tas aangetroffen met hierin een geldbedrag van 49.990 euro, waarvan later blijkt dat 3 bankbiljetten van 50 euro vals zijn. Tevens wordt op de vloer aan de passagierszijde een blauwe plastic Albert Heijn tas aangetroffen met hierin een geldbedrag van 100.000 euro.
De vraag in deze zaak is of verdachte wist dat voornoemde drie geldbedragen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf en zo ja, of hier sprake is van gewoontewitwassen.
- 4.3.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat verdachte op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmidde-len kan worden veroordeeld voor gewoontewitwassen. Zij baseert zich hierbij op de verkla-ring van verdachte, de aangetroffen geldbedragen en de wijze waarop de geldtransacties heb-ben plaatsgevonden. Gelet op deze omstandigheden, in samenhang bezien, kan het niet anders dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren.
Indien de rechtbank van oordeel is dat onvoldoende blijkt dat de aangetroffen geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte zich heeft bezig gehouden met Hawala-bankieren van legaal geld, kan verdachte worden veroordeeld voor gewoontewitwassen met als gronddelict overtreding van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Vastgesteld kan wor-den dat verdachte meermalen zonder vergunning geldtransacties heeft verricht. Hiermee heeft verdachte de Wtf overtreden. Onder verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Amster-dam van 27 maart 2012 (LJN: BW4392), levert de opzettelijke overtreding van de Wet inzake geldtransactiekantoren – de voorloper van de Wtf – een misdrijf op. Nu verdachte het geld voorhanden heeft gekregen door middel van het opzettelijk overtreden van de Wtf, zijn de aangetroffen geldbedragen aan te merken als ‘afkomstig uit enig misdrijf’, als bedoeld in
artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
- 4.4.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, nu uit de stukken in het dossier niet blijkt dat verdachte wist dat de aangetroffen geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf.
Er kan niet worden vastgesteld dat de aangetroffen geldbedragen afkomstig zijn uit enig mis-drijf, aangezien geen direct verband kan worden gelegd tussen criminele gedragingen en de aangetroffen geldbedragen. Daarnaast kunnen op basis van de stukken in het dossier geen fei-ten en omstandigheden worden vastgesteld die tot de slotsom leiden dat het niet anders kan dan dat de aangetroffen geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dat grote en gebundel-de geldbedragen zijn aangetroffen, is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de geldbe-dragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Tevens dient de mogelijkheid niet te worden uitgeslo-ten dat de geldbedragen afkomstig zijn uit strafbare feiten die als overtredingen dienen te worden aangemerkt, hetgeen geen witwassen oplevert.
Verdachte heeft verklaard dat hij in het kader van Hawala-bankieren fungeerde als geldkoe-rier, en dat hij ervan uitging dat de geldbedragen afkomstig waren uit legale activiteiten. Aan-gezien verdachte geen vergunning had voor Hawala-bankieren, heeft hij in strijd gehandeld met de Wet financieel toezicht (Wft). Aangenomen moet worden dat de aangetroffen geldbe-dragen uit legale activiteiten afkomstig waren. In dat geval kan de enkele overtreding van de Wft niet het gronddelict vormen van artikel 420bis Sr, aangezien onder die omstandigheden iedereen die zonder vergunning met legaal geld transacties verricht zich schuldig zou maken aan witwassen. Bovendien is de Wft niet van toepassing op verdachte, nu hij niet bedrijfsma-tig transacties heeft verricht, aangezien hij slechts vier keer geld heeft overgedragen.
Tot slot kan geen sprake zijn van gewoontewitwassen, aangezien niet kan worden vastgesteld hoeveel geldtransacties verdachte heeft verricht. De enkele door verdachte bij de politie – zonder tolk – afgelegde verklaring, namelijk dat hij 15 tot 20 keer een geldtransactie heeft verricht, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van gewoontewitwassen te komen.
- 4.5.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I van dit vonnis zijn opgenomen, gaat de rechtbank van het volgende uit.
Voor een veroordeling ter zake witwassen dient te worden bewezen dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Slechts dan kan tot deze bewezenverklaring worden gekomen als
- (1)
er gelet op alle omstandigheden waaronder de verdachte bedragen ontving en afgaf, een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat sprake is van witwassen en
- (2)
de verklaring die de verdachte over de herkomst van het geld geeft, zo onwaarschijnlijk is dat zij bij de vorming van het bewijsoordeel terzijde behoort te worden gesteld,
zodat het op grond van de feiten en omstandigheden die uit het beschikbare bewijsmateriaal kunnen worden afgeleid, niet anders kan zijn dan dat de desbetreffende geldbedragen geheel of gedeeltelijk - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig waren.
Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
Gerechtvaardigd vermoeden?
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de door verdachte verrichte handelingen ten aanzien van de aangetroffen geldbedragen plaatsvonden onder omstandigheden die, in de context van de gebeurtenissen en in samenhang bezien, als zogenoemde typologieën van – en daarmee kenmerkend voor – witwassen zijn aan te merken.
Verdachte heeft op 21 september 2012 een geldbedrag van 194.745 euro voorhanden gehad en aan de medeverdachte overgedragen. Op maandag 10 december 2012 heeft verdachte 49.840 euro ontvangen van een Marokkaans uitziende man op straat bij de Mod Group en in de kofferbank van zijn auto gelegd. Op dinsdag 11 december 2012 heeft hij dit geldbedrag uit de kofferbak gehaald, mee naar huis genomen, in een andere tas gedaan en weer in zijn auto gelegd. Op 11 december 2012 heeft verdachte een bedrag van EUR 100.000 euro in ontvangst genomen. Voornoemde drie bedragen zijn telkens in bundels van contant geld aangetroffen in plastic zakken zonder enige verdere bescherming. Deze bundels van geld bestonden onder meer uit coupures van 200 euro, 100 euro en 50 eurobiljetten. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Het in plastic tassen vervoeren en overhandigen van grote hoeveelheden legaal chartaal geld is hoogst ongebruikelijk en gaat gepaard met aanzienlijke veiligheidsrisico’s. Crimineel geld maakt het kennelijk de moeite waard dat risico te lopen.
Daarbij komt dat onderling werd gecommuniceerd aan de hand van versluierd taalgebruik en dat de overdrachtscontacten zo anoniem mogelijk van aard waren. Dit wordt afgeleid uit het volgende.
Verdachte heeft tijdens het politieverhoor van 12 december 2012 verklaard dat hij soms wordt gebeld door iemand die vraagt of hij hem kan zien en ophangt als verdachte vraagt waarom, dat die persoon dan later terugbelt en zegt dat hij hem wil zien omdat hij wat voor hem heeft; “I got something for you”. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 21 september 2012 een plastic tas met geld naar een man (later bleek deze man de medeverdachte te zijn) moest brengen en tegen deze man moest zeggen dat hij “meneer [X]” was. Verdachte had deze man nooit eerder gezien, aldus verdachte. Tijdens het politieverhoor van 12 december 2012 heeft verdachte verklaard dat hij het geld aan deze man afgaf nadat deze op verdachte was toe komen lopen, hem een hand had gegeven en gezegd had: ‘You come for me’. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard ook de namen van de personen van wie hij op 10 en 11 december de geldbedragen ontving, niet te kennen. Verdachte heeft aan de beoogde ontvanger van deze geldbedragen, een Engelsman, een sms gestuurd omdat hij van zijn baas niet met hem mag praten. Blijkens de verklaring van verdachte tijdens het politieverhoor van 13 december 2012 stond die Engelsman onder de codenaam “[codenaam]” in een mobiele telefoon van verdachte geprogrammeerd. De door verdachte tijdens het politieverhoor van 12 december 2012 genoemde naam “[A]”, ter aanduiding van de Pakistaanse man die hem belde wanneer hij geld moest komen halen, blijkt niet voor te komen in de politiesystemen.
Deze uit de bewijsmiddelen naar voren komende omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven. Gelet op dit vermoeden mag van verdachte worden verwacht dat hij een verifieerbare verklaring geeft over de herkomst van de geldbedragen.
Verifieerbare verklaring?
Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gefungeerd als koerier in het kader van Hawala-bankieren. Hij werd door een Pakistaan gebeld en kreeg van hem de opdracht om in Amsterdam Noord geld op te halen. Op zowel 10 december 2012 als op 11 december 2012 ontving verdachte een plastic tas met geld van een Turkse of Marokkaanse man. Beide bedragen waren bedoeld voor een Engelsman. Voorafgaand aan een geldtransactie werd, zo heeft verdachte verklaard, regelmatig per telefoon of sms een tokennummer verstrekt. Met de ontvanger van het geld werd vervolgens een afspraak gemaakt. Vervolgens werd tijdens een zeer korte ontmoeting en na bekendmaking van het tokennummer de tas met geld overgedragen.
Hawala-bankieren is een systeem van ondergronds bankieren dat binnen bepaalde etnische groeperingen, onder andere binnen Pakistaanse gemeenschappen, wordt gebruikt voor het overboeken van gelden tussen personen in migratielanden en personen in het land van herkomst. Uit onderzoeken is gebleken dat door middel van Hawala-bankieren wereldwijd zeer grote geldstromen afkomstig uit legale inkomstenbronnen worden verplaatst en dat Hawala-bankieren als zodanig niet (primair) is gericht op criminele gelden. Indien – mogelijk – sprake is van Hawala-bankieren, kan gelet op deze specifieke wijze van bankieren, niet reeds vanuit het zich voordoen van verscheidene witwastypologieën worden vastgesteld dat het gaat om transacties met criminele gelden.
Verdachte heeft in opdracht van een Pakistaanse man geldtransacties verricht en heeft geld ontvangen van een Turkse of Marokkaanse man. Dit geld was uiteindelijk bedoeld voor een Engelsman. Tevens heeft verdachte een geldbedrag van 194.745 euro aan de medeverdachte – een Nederlander – overhandigd. Hieruit blijkt dat de geldtransacties niet binnen een sociale -, of familiekring of etnische groepering plaatsvonden, hetgeen kenmerkend is voor Hawala-bankieren met legaal geld. Verdachte heeft geen gegevens verstrekt op grond waarvan de juistheid van zijn verklaring dat sprake was van Hawala-bankieren kan worden geverifieerd, zoals bijvoorbeeld het bestaan van administratieve gegevens die zijn terug te voeren naar identificeerbare personen, concrete onderliggende (commerciële) transacties die de herkomst van de geldbedragen kunnen verklaren dan wel specifieke informatie omtrent de bestemming van die geldbedragen. Dit had wel op zijn weg gelegen, gelet op voormeld gerechtvaardigd vermoeden dat sprake is van witwassen. De door de raadsman ter terechtzitting aangevoerde omstandigheid dat de desbetreffende transacties werden geïnitieerd vlakbij het World Fashion Center, is – anders dan de raadsman meent – onvoldoende om daaruit de mogelijkheid van een legale herkomst, te weten legale commerciële kledingtransacties, af te leiden. Het dossier biedt overigens geen enkele aanwijzing voor de mogelijkheid dat de bij verdachte aangetroffen geldbedragen op legale wijze zijn verkregen.
Uit de bewijsmiddelen zijn daarentegen wel nog de volgende contra-indicaties voor een legale herkomst van de desbetreffende geldbedragen te destilleren.
Verdachte maakte gebruik van tokennummers, welke hoofdzakelijk worden gebruikt door personen die aanspraak maken op uitbetaling en op deze wijze anoniem willen blijven. Typerend voor Hawala-bankieren met legaal geld is juist dat geld in vertrouwen wordt overhandigd, zodat familie en vrienden het in het buitenland kunnen ontvangen. Het gebruik van tokennummers – om op deze wijze anoniem te blijven – wordt daarom binnen het systeem van Hawala-bankieren met legaal geld ongebruikelijk geacht.
Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij bang is dat hij problemen krijgt met de mensen voor wie hij geldtransacties heeft verricht. Tijdens het politieverhoor van 12 december 2012 heeft verdachte verklaard bang te zijn voor gevaarlijke mensen en wapens. Voorts is niet gebleken dat na de aanhouding van verdachte en de inbeslagname van de geldbedragen iemand het geld heeft opgeëist, hetgeen in de lijn der verwachtingen ligt als het geld een legale herkomst had.
Op grond van het voorgaande, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte dat de desbetreffende geldtransacties aansluiten bij het systeem van Hawala-bankieren, zoals dat binnen bepaalde etnische groeperingen wordt gebruikt, dan wel dat de geldbedragen anderszins een legale herkomst hebben, bij gebreke van verifieerbaarheid zodanig onwaarschijnlijk moet worden geacht dat deze bij de vorming van het bewijsoordeel terzijde behoort te worden gesteld.
Witwassen?
Het hiervoor overwogene leidt tot het oordeel dat het op grond van feiten en omstandigheden die uit het beschikbare bewijsmateriaal kunnen worden afgeleid, niet anders kan dan dat de geldbedragen geheel of gedeeltelijk, - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit wist.
Gewoontewitwassen?
De rechtbank is, anders dan de verdediging, voorts van oordeel dat gewoontewitwassen bewezen kan worden verklaard. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte geld heeft witgewassen op 21 september 2012, 10 december 2012 en 11 december 2012. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van dat witwassen en dat zijn intentie gericht was op deze terugkerende handeling. Dit laatste volgt temeer uit de omstandigheid dat verdachte, blijkens zijn verklaringen tijdens het politieverhoor van 12 december 2012, een afzonderlijke mobiele telefoon had waarop hij slechts werd gebeld door zijn Pakistaanse opdrachtgever, en dat hij een andere mobiele telefoon had waarop alleen de eerder genoemde Engelsman belde. Deze wijze van communiceren zou niet voor de hand liggen als de intentie van verdachte gericht was op een enkele, op zichzelf staande transactie.
Verdachte heeft bovendien tijdens het politieverhoor op 12 december 2012 verklaard dat hij 4.000 euro wilde verdienen om een andere auto te kopen. Tijdens het politieverhoor op 13 december 2012 heeft hij verklaard dat hij voor vervoer van 100.000 euro een commissie kreeg van 100 euro, voor 150.000 euro een bedrag van 150 euro, en dat zijn baas hem pas zou betalen zodra een bedrag van 4.000 euro bereikt was. Hieruit blijkt dat financieel gewin de drijfveer van verdachte was en dat ter verkrijging van het door hem gewenste bedrag een reeks van dergelijke transacties noodzakelijk was.
Gelet op het voorgaande, kunnen de overige door de officier van justitie en de verdediging aangevoerde standpunten onbesproken blijven.
- 5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode vanaf 21 september 2012 tot en met 11 december 2012, te Amsterdam en te Vleuten, tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben zij, verdachte en zijn mededaders in die periode op 21 september 2012 een geldbedrag ter hoogte van 194.745 euro voorhanden gehad en overgedragen, op 10 december 2012 een geldbedrag ter hoogte van 49.840 euro verworven en dit geldbedrag op 10 en 11 december 2012 voorhanden gehad, en op 11 december 2012 een geldbedrag ter hoogte van € 100.000,- euro verworven en voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat deze geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
- 6.
De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings-grond is niet aannemelijk geworden.
- 7.
De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
- 8.
Motivering van de straffen en maatregelen
- 8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
- 8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman, die, zoals hiervoor weergegeven, vrijspraak heeft bepleit, heeft aangevoerd dat, wanneer de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, de door de officier van justitie gevorderde straf gematigd dient te worden. Verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek en heeft slechts als koerier gefungeerd. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
- 8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt bij de hierna te noemen strafoplegging het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Verdach-te heeft aanzienlijke geldbedragen, waarvan hij wist dat het uit enig misdrijf afkomstig was, verworven, voorhanden gehad en overgedragen. Witwassen van crimineel geld vormt een be-dreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische ver-keer aan. Het in omloop zijn van dergelijke grote witgewassen geldbedragen heeft een sterk corrumperende werking en faciliteert veelal ander strafbaar handelen.
Gelet op de ernst van het feit, de rol die verdachte daarbij verweten wordt en de mate van ver-onachtzaming van de belangen van de slachtoffers door verdachte, kan niet worden gekomen tot een andere dan een vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie van 8 februari 2013 betref-fende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, waaronder het overtreden van de Wet inzake geldtransactiekantoren, waarvoor
verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals besproken ter terechtzitting. De rechtbank ziet aanleiding om hiermee rekening te houden bij de op te leggen straf, in die zin dat de rechtbank een deel van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voorwaardelijk zal opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat bij de straftoemeting naar beneden af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1 Geld Euro
- -
2 tassen met geld: 149.840 euro
2 Geld Euro
- -
11 biljetten van 5 euro
3 Geld Euro
- -
2 biljetten van 20 euro
4 Geld Euro
- -
19 biljetten van 50 euro
5 Geld Euro
- -
1 biljet van 100 euro
Verbeurdverklaring
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: geldbedragen (totaal: 149.840 euro) die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot die voorwerpen het bewezen geachte is be-gaan.
- 9.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart verbeurd:
- 1.
Geld Euro
- -
- 2.
tassen met geld: 149.840 euro
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- 2.
Geld Euro
- -
11 biljetten van 5 euro
- 3.
Geld Euro
- -
2 biljetten van 20 euro
- 4.
Geld Euro
- -
19 biljetten van 50 euro
- 5.
Geld Euro
- -