NJB 2022/1368
Samenloop verbeurdverklaring art. 33 Sr en voordeelsontneming art. 36e Sr: door verbeurdverklaring van voorwerpen die kunnen worden aangemerkt als opbrengst van een strafbaar feit, kan worden bereikt dat aan een veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. Wordt in zo’n geval ook de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegd, dan dient, in verband met het reparatoire karakter van die maatregel, de waarde van het onder de betrokkene inbeslaggenomen en in zijn strafzaak verbeurdverklaarde voorwerp in mindering te worden gebracht op de aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting. Ter verduidelijking voegt de Hoge Raad daaraan thans toe dat ook als de voormelde verbeurdverklaring ten tijde van de ontnemingsuitspraak nog niet onherroepelijk is, kan de ontnemingsrechter de waarde van de verbeurdverklaarde voorwerpen in mindering brengen op de aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting. De ontnemingsrechter is daartoe echter niet verplicht. In het geval dat de rechter de waarde van de verbeurdverklaarde voorwerpen niet in mindering brengt omdat de verbeurdverklaring nog niet onherroepelijk is, kan de betrokkene nadien – als de uitspraak waarin die verbeurdverklaring is uitgesproken, wel onherroepelijk is geworden – een verzoek doen als bedoeld in artikel 6:6:26 lid 1 Sv.
HR 31-05-2022, ECLI:NL:HR:2022:808
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
31 mei 2022
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, A.L.J. van Strien, C. Caminada.
- Zaaknummer
20/00307
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2022:808, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑05‑2022
ECLI:NL:PHR:2022:324, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑04‑2022
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑06‑2021
- Wetingang
(art. 33, 36e Sr; art. 6:6:26 Sv)
Essentie
Samenloop verbeurdverklaring art. 33 Sr en voordeelsontneming art. 36e Sr: door verbeurdverklaring van voorwerpen die kunnen worden aangemerkt als opbrengst van een strafbaar feit, kan worden bereikt dat aan een veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. Wordt in zo’n geval ook de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegd, dan dient, in verband met het reparatoire karakter van die maatregel, de waarde van het onder de betrokkene inbeslaggenomen en in zijn strafzaak verbeurdverklaarde voorwerp in mindering te worden gebracht op de aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting. Ter verduidelijking voegt de Hoge Raad ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.