Einde inhoudsopgave
Besluit beleggingsinstellingen
Artikel 10 [De overgangen tussen het normale regime en het b.i.-regime]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2019
- Redactionele toelichting
Voor het eerst van toepassing met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 01-01-2019.
- Bronpublicatie:
19-12-2018, Stb. 2018, 514 (uitgifte: 28-12-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-12-2018, Stb. 2018, 514 (uitgifte: 28-12-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Beleggingsinstelling
1.
Een lichaam wordt uitsluitend met ingang van een jaar als beleggingsinstelling aangemerkt. Ingeval het lichaam vóór dat tijdstip reeds aan de heffing van vennootschapsbelasting is onderworpen, is dit het jaar volgende op dat waarin aan het bepaalde in het tweede lid is voldaan.
2.
Aan het einde van het jaar, voorafgaande aan dat met ingang waarvan een lichaam als beleggingsinstelling wordt aangemerkt, worden:
- a.
de bezittingen te boek gesteld voor de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend;
- b.
de reserves als bedoeld zijn in artikel 3.53, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, opgenomen in de winst.
3.
Ingeval een beleggingsinstelling in de loop van een jaar niet langer voldoet aan het bepaalde in artikel 28, tweede lid, van de wet wordt het lichaam reeds met ingang van dat jaar niet meer als beleggingsinstelling aangemerkt, met dien verstande dat ingeval niet wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede lid, onderdeel b, van dat artikel het lichaam niet meer als beleggingsinstelling wordt aangemerkt met ingang van het jaar waarop de voor uitdeling beschikbare winst betrekking heeft. De bij het begin van het jaar, met ingang waarvan het lichaam niet meer als beleggingsinstelling wordt aangemerkt, aanwezige afrondingsreserve wordt opgenomen in de winst van dat jaar.
4.
Het negatieve saldo aan besmette voordelen, bedoeld in artikel 13ab, zevende lid, van de wet, dat is ontstaan in een periode waarin een belastingplichtige als beleggingsinstelling is aangemerkt (statusperiode), vermeerdert niet een positief saldo van besmette voordelen als bedoeld in artikel 13ab, eerste en tweede lid, van de wet buiten de statusperiode.
5.
Het op de voet van artikel 15b, vijfde lid, van de wet voortgewentelde saldo aan renten dat is ontstaan in de statusperiode, komt niet in aftrek bij het bepalen van de winst buiten de statusperiode. Het op de voet van artikel 15b, vijfde lid, van de wet voortgewentelde saldo aan renten dat buiten de statusperiode is ontstaan, komt niet in aftrek bij het bepalen van de winst binnen de statusperiode.
6.
Aan het einde van het jaar, voorafgaande aan dat met ingang waarvan een lichaam niet langer als beleggingsinstelling wordt aangemerkt, worden de beleggingen te boek gesteld voor de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend.