NJ 1929, p. 920
Passeerlng van een in hooger beroep gedaan bewijsaanbod als te vaag en niet ter zake dienende nadat in eersten aanleg een groot aantal getuigen omtrent datzelfde probandum waren gehoord. Art. 203 Rv.
HR 21-03-1929, ECLI:NL:HR:1929:3
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21 maart 1929
- Magistraten
Mrs. Fentener van Vlissingen, Kosters, Schepel, van Gelein Vitringa, Polak.
- Zaaknummer
[21031929/NJ_1929,_p._920]
- Conclusie
Mr. Besier
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS102341:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1929:3, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑03‑1929
- Wetingang
Essentie
Passeerlng van een in hooger beroep gedaan bewijsaanbod als te vaag en niet ter zake dienende nadat in eersten aanleg een groot aantal getuigen omtrent datzelfde probandum waren gehoord. Art. 203 Rv.
Samenvatting
Art. 208 Rv. geldt niet in geval het getuigenverhoor heeft plaats gehad voor een Rechter-Commissaris.
Na de toelating tot bewijslevering door de Rechtbank bleef het Hof bevoegd dezelfde feiten niet ter zake dienende te achten. Daarbij mocht het Hof ook rekening houden met de omstandigheid dat eischeres, die een groot aantal gedragingen van verweerder van verschillenden aard had gesteld, welke alle door haar als buitensporigheden ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.