Het ICC-scheidsgerecht bestond uit de volgende drie Turkse bouwarbiters: de in oktober 2006 door eiseres Güris voorgedragen prof. dr. [arbiter 1], de in november 2006 door verweerster Bursa voorgedragen dr. [arbiter 2] en de in april 2007 tot voorzitter benoemde prof. dr. [arbiter 3]. Het bij het arbitrale ICC-vonnis afgegeven minderheidsstandpunt is afkomstig van dr. [arbiter 2]. Het meerderheidsstandpunt is dus afkomstig van prof. dr. [arbiter 1] en van de voorzitter prof. dr. [arbiter 3].
Rb. Den Haag, 12-02-2014, nr. C-09-448772 - HA ZA 13-0904
ECLI:NL:RBDHA:2014:1752
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
12-02-2014
- Zaaknummer
C-09-448772 - HA ZA 13-0904
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2014:1752, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 12‑02‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
TvA 2014/31
NTHR 2014, afl. 3, p. 153
Uitspraak 12‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Vordering tot vernietiging van arbitraal ICC-vonnis. Verstek en verzet. Vervaltermijnen. Onafhankelijkheid en onpartijdigheid arbiter.
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel, zittingsplaats Den Haag
Vonnis van 12 februari 2014
in de verzetzaak met nummer C/09/448772 / HA ZA 13-0904 (verzet van de verstekzaak met nummer C/09/439246 / HA ZA 13-0299)
1.
de vennootschap naar Turks recht GÜRIS INSAAT VE MUHENDISLIK A.S.,
gevestigd te Ankara, Turkije,
voor zichzelf en mede handelend namens de hierna genoemde partijen:
2.
de vennootschap naar Duits recht SIEMENS AKTIENGESELLSCHAFT,
gevestigd te München, Duitsland,
3.
de vennootschap naar Turks recht SIEMENS SANYI VE TICARET A.S.,
gevestigd te Istanbul, Turkije,
4.
de vennootschap naar Turks recht TUVASAS TURKIYE VAGON SANAYI A.S.,
gevestigd te Adapazari, Turkije,
eiseressen in de verzetzaak met nummer C/09/448772 / HA ZA 13-0904,
gedaagden in de verstekzaak met nummer C/09/439246 / HA ZA 13-0299,
advocaat: mr. J.D. Drok (Amsterdam),
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon naar Turks recht BURSA BUYUKSEHIR BELEDIYESI, gevestigd te Bursa, Turkije,
gedaagde in de verzetzaak met nummer C/09/448772 / HA ZA 13-0904,
eiseres in de verstekzaak met nummer C/09/439246 / HA ZA 13-0299,
advocaat: mr. P.W. Tubbergen (Rotterdam).
De rechtbank zal de procespartijen hierna Güris (enkelvoud) en Bursa noemen.
De procedure
1.1 De rechtbank heeft bij het wijzen van dit vonnis rekening gehouden met de inhoud van de volgende processtukken, uit welke opsomming ook het procesverloop blijkt:
- -
de inleidende dagvaardingen van 19 september 2012 tegen de eerste rolzitting in de verstekzaak van 20 maart 2013, zonder producties;
- -
de ter rolzitting van 1 mei 2013 in de verstekzaak op herhaaldelijk verzoek van de rechtbank alsnog overgelegde producties 1 t/m 3, 5, 8 t/m 11 en 13 t/m 20 van Bursa (en dus niet de door Bursa aangekondigde producties 4, 6, 7 en 12 van Bursa, die zoals ter comparitie van 26 november 2013 besproken ook toen nog steeds ontbraken in het griffiedossier van de rechtbank en/of in het dossier van de advocaat van Güris);
- -
het verstekvonnis van deze rechtbank van 29 mei 2013;
- -
de verzetdagvaarding van 2 augustus 2013 tegen de eerste rolzitting in de verzetzaak van 14 augustus 2013, met de producties 1 t/m 6 van Güris;
- -
het comparitievonnis van deze rechtbank van 4 september 2013;
- -
het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 26 november 2013, met de faxbrief van mr. Tubbergen van 26 november 2013 met kopie aan mr. Drok.
1.2 Ter zitting van 26 november 2013 is vonnis bepaald. Om organisatorische redenen is de vonnisdatum nader bepaald op vandaag, 12 februari 2014.
De vaststaande feiten
2.1 De grote Turkse gemeente Bursa en een Bouwconsortium waarvan de grote Turkse aannemer Güris en de overige drie eiseressen in de verzetzaak deel uitmaakten, hebben op 31 januari 1997 een aanneemovereenkomst naar Turks recht gesloten waarbij Bursa aan dat Bouwconsortium van onder andere Güris heeft opgedragen om de eerste fase van een stadsmetro in Bursa te realiseren, het zogenaamde “Project Light Rail System Bursa”. In artikel 97 van die aanneemovereenkomst is bepaald dat geschillen die niet in der minne kunnen worden opgelost moeten worden beslecht door middel van arbitrage conform de Rules of Arbitration van het Arbitragereglement van de International Chamber of Commerce (ICC) van 1 januari 1988 (ICC Reglement). Daarnaast is in dit artikel bepaald dat Den Haag de plaats van arbitrage zal zijn en dat, ingeval het ICC Reglement geen uitkomst biedt, op die arbitrage Nederlands procesrecht van toepassing is.
2.2 Over kort gezegd deze aanneemovereenkomst zijn tussen de vooral Turkse contractspartijen meerdere geschillen met grote financiële belangen ontstaan, die hebben geresulteerd in meerdere internationale arbitrale ICC-vonnissen. Al die arbitrale vonnissen hebben op hun beurt geleid tot meerdere civiele bodemprocedures voor deze rechtbank die strekten tot vernietiging van die arbitrale vonnissen. Twee daarvan zijn uitgeprocedeerd tot en met de Hoge Raad, zie daartoe Hoge Raad 5 december 2008, NJ 2009, 6 en Hoge Raad 22 maart 2013, NJ 2013, 189. Op 18 december 2013 heeft deze rechtbank in twee andere vernietigingsprocedures eindvonnis gewezen, zie ECLI:NL:RBDHA:2013:16937.
2.3 In de onderhavige Haagse civiele bodemprocedure gaat het om wel of niet vernietiging van het internationale arbitrale ICC-vonnis dat op 11 juli 2011 in de Turkse taal tussen de contractspartijen is gewezen, waarbij het internationaal arbitraal college bestaande uit drie Turkse bouwarbiters met een meerderheid van stemmen en onder afgifte van een dissenting opinion heeft beslist dat Bursa voor vertragingsschade € 5.695.284,23 aan Güris moet betalen en voor tot 11 juli 2011 vervallen verzuimrente nog eens € 1.903.395,20, nog te vermeerderen met eventuele verdere verzuimrente en met een deel van de arbitrale kosten van Güris, onder afwijzing van het meer of anders door Güris gevorderde.1.Op 3 januari 2012 heet Güris dat arbitrale ICC-vonnis gedeponeerd bij de griffier van de rechtbank Den Haag. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 6 juni 2012 op verzoek van Guriş verlof verleend tot tenuitvoerlegging van het arbitrale ICC-vonnis van 11 juli 2011.
De geschillen
3.1 Bij inleidende dagvaardingen in de verstekprocedure met nummer C/09/439246/ HA ZA 13-0299 heeft Bursa vernietiging van het arbitrale ICC-vonnis van 11 juli 2011 gevorderd. Kort gezegd heeft Bursa daartoe vooral gesteld dat en waarom aan Bursa pas achteraf was gebleken dat de door Güris benoemde bouwarbiter prof. dr. [arbiter 1] naar de overtuiging van Bursa niet onpartijdig en/of niet onafhankelijk was (wetsartikel 1065 lid 1.e Rv). Ter rolzitting van 20 maart 2013 heeft deze rechtbank verstek verleend jegens Güris. Nadat Bursa pas ter rolzitting van 1 mei 2013 alsnog (een deel van) haar bij dagvaarding aangekondigde producties had overlegd, heeft deze rechtbank bij verstekvonnis van 29 mei 2013 de vordering van Bursa tot vernietiging van het arbitrale ICC-vonnis van 11 juli 2011 toegewezen, met veroordeling van Güris in de proceskosten en met uitvoerbaar verklaring bij voorraad van die proceskostenveroordeling van € 1.117,17 plus verschuldigde BTW.
3.2 Bij verzetdagvaarding in deze verzetprocedure met nummer C/09/448772 / HA ZA 13-0904 heeft Güris alsnog gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van Bursa en geconcludeerd tot vernietiging van het verstekvonnis van deze rechtbank van 29 mei 2013, met alsnog afwijzing van de daarin bij verstek toegewezen vorderingen van Bursa die strekten tot vernietiging van het arbitrale ICC-vonnis van 11 juli 2011.
3.3 De relevante nadere standpunten van beide zijden zullen hierna bij de beoordeling door de rechtbank aan de orde komen.
De beoordeling
4.1 De rechtbank stelt bij haar beoordeling in algemene zin voorop dat op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie daartoe vooral Hoge Raad 17 januari 2003, NJ 2004, 384 en Hoge Raad 22 december 2006, NJ 2008, 4) naar Nederlands recht de mogelijkheid tot aantasting van arbitrale beslissingen beperkt is en dat de Nederlandse rechter bij het onderzoek of er reden voor vernietiging van een arbitraal vonnis bestaat de nodige terughoudendheid moet betrachten. Een vernietigingsprocedure mag niet worden gebruikt als een verkapt arbitraal hoger beroep. Het algemeen maatschappelijk belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging brengt mee dat de Nederlandse civiele rechter “slechts in sprekende gevallen” mag ingrijpen in arbitrale beslissingen.
Niet-ontvankelijkheid ?
4.2 In haar verzetdagvaarding heeft Güris betoogd dat Bursa volgens Güris wegens termijnoverschrijding alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar bij inleidende dagvaardingen ingestelde vordering tot vernietiging van het arbitrale ICC-vonnis. Bursa heeft daar ter zitting afwijzend op gereageerd. Naar het oordeel van de rechtbank moet dit formele verweer van Güris worden verworpen. Het Nederlandse wetsartikel 1064 lid 3 Rv bevat twee vervaltermijnen. Güris betoogt terecht dat de eerste vervaltermijn voor Bursa van drie maanden ruimschoots is verstreken. De datum van deponering is immers 3 januari 2012 (zie de voorgaande rov. 2.3) en de datum van dagvaarding is 19 september 2012 (zie rov. 1.1). Onvoldoende gesteld door Güris is echter, mede gelet op het mondeling verweer van Bursa, dat ook de nu relevante tweede vervaltermijn voor Bursa van wetsartikel 1064 lid 3 Rv al is verstreken. In deze procedure is immers onvoldoende gesteld of gebleken dat en wanneer Güris een door een Nederlandse en/of Turkse rechter verleend verlof tot tenuitvoerlegging met het arbitrale ICC-vonnis geldig aan Bursa heeft doen betekenen.
4.3 Ter comparitiezitting heeft Bursa nog betoogd dat Güris volgens Bursa wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is in haar verzet tegen het verstekvonnis. Güris heeft daar ter zitting afwijzend op gereageerd. Naar het oordeel van de rechtbank moet dit formele verweer van Bursa worden verworpen. Bursa heeft in deze procedure immers onvoldoende concreet gesteld en onderbouwd dat, waarom en wanneer de in wetsartikel 143 leden 2 en 3 Rv bepaalde drie vervaltermijnen voor verzet van Güris zouden zijn verstreken.
Turkse bouwarbiter prof. dr. [arbiter 1] niet onafhankelijk en/of niet onpartijdig ?
4.4 Bij haar beoordeling van het debat van partijen over deze vernietigingsgrond stelt de rechtbank naast de rov. 4.1 al vermelde algemene maatstaven meer specifiek voorop dat naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie daartoe Hoge Raad 18 februari 1994, NJ 1994, 765) naar Nederlands recht bij de beantwoording van de vraag of een arbitraal vonnis vernietigbaar is wegens strijd met de openbare orde in verband met een beroep op het niet onpartijdig of niet onafhankelijk zijn van een arbiter een strengere maatstaf moet worden aangelegd dan wanneer het gaat om wraking of verschoning. Voor vernietiging van het vonnis op die grond is alléén plaats wanneer feiten en omstandigheden aan het licht zijn gekomen op grond waarvan moet worden aangenomen dat hetzij a) een arbiter bij het geven van de arbitrale beslissing in feite niet onpartijdig of niet onafhankelijk was, hetzij b) over diens toenmalige onpartijdigheid of onafhankelijkheid in zo ernstige mate twijfel mogelijk is dat het, de overige omstandigheden mede in aanmerking genomen, onaanvaardbaar zou zijn om van de partij die in de arbitrage in het ongelijk is gesteld te vergen dat zij zich bij de arbitrale beslissing neerlegt. Voorts kan een partij in een zodanige vordering tot vernietiging slechts slagen, indien de door haar aan haar vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden haar gedurende de arbitrale procedure niet bekend zijn geweest en het haar niet valt toe te rekenen dat zij daarmee in dat stadium niet bekend was. Valt haar dit wel toe te rekenen of was zij daarmee reeds vóór het arbitrale vonnis bekend, dan heeft voor die partij de weg van wraking van de betreffende arbiter opengestaan, hetgeen een vordering tot vernietiging van het arbitrale vonnis op grond van deze feiten en omstandigheden uitsluit, aldus de op dit geschilpunt zeer specifieke en strenge maatstaven van de Hoge Raad.
4.5 Volgens Bursa is zij pas ná het arbitrale ICC-vonnis van 11 juli 2011 definitief bekend geworden met feiten en omstandigheden die leiden tot de conclusie dat van haar niet kan worden gevergd dat zij zich neerlegt bij de arbitrale uitspraak van 11 juli 2011, omdat zij gelet op alle omstandigheden van het geval zeer gerechtvaardigde redenen heeft om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van één van de drie bouwarbiters, te weten de op voordracht van Güris benoemde bouwarbiter prof. dr. [arbiter 1]. Samengevat gaat het daarbij om de omstandigheden dat [arbiter 1] volgens Bursa 1) voorafgaand aan zijn benoeming door het ICC Hof van Arbitrage in deze zaak op het desbetreffende ICC formulier van 26 oktober 2006 (productie 7 van Bursa) had moeten melden dat hij van 1986 tot 1989 of 1990 al als advocaat was opgetreden van een ander Bouwconsortium waarvan Güris deel uitmaakte in een andere ICC-arbitrage, en dat [arbiter 1] volgens Bursa 2) voorafgaand aan het wijze van het arbitrale vonnis van 11 juli 2011 had moeten melden dat hij in een andere arbitrale ICC-procedure waarin hij in april 2008 tot arbiter was benoemd op voordracht van een ander Bouwconsortium waarvan Güris deel uitmaakte door de wederpartij van dat Bouwconsortium was gewraakt, welk wrakingsverzoek op 20 november 2008 door de rechtbank te Ankara werd afgewezen maar op 16 februari 2009 alsnog door het Turkse Hof van Cassatie naar Turks recht werd toegewezen. Het gaat Bursa bij de twee hiervoor door de rechtbank samengevatte groepen van feiten en omstandigheden naar de kern genomen dus telkens en primair om schending door de bouwarbiter prof. dr. [arbiter 1] van zijn disclosure verplichtingen volgens het ICC Reglement en wetsartikel 1034 Rv.
4.6 Güris voert daartegen in verzet alsnog gemotiveerd verweer. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt alles afwegende dat verweer van Güris, hoewel aan Bursa zonder meer kan worden toegegeven dat het de Turkse bouwarbiter prof. dr. [arbiter 1] enerzijds bepaald niet siert dat hij de hiervoor in rov. 4.5 samengevatte twee groepen van de door Bursa achteraf begrijpelijkerwijs gehekelde specifieke feiten en omstandigheden vooraf niet tijdig heeft gemeld om iedere schijn van partijdigheid te vermijden en zulks tevoren ter discussie te stellen, opdat Bursa desgewenst tijdig gebruik had kunnen maken van de mogelijkheid van wraking tijdens de arbitrale procedure. Anderzijds merkt Güris in algemene zin in beginsel terecht op dat internationale arbiters zoals prof. dr. [arbiter 1] vaak al lange en uiteenlopende loopbanen achter de rug hebben en dat de internationale ICC-bouwarbitrage een relatief kleine wereld is waarbij men elkaar in verschillende hoedanigheden vaak tegenkomt en de spoeling dus dun is, waardoor niet alle denkbare wrakingsgronden vooraf moeten of kunnen worden vermeld door de aangezochte arbiters, mede met het oog op een effectief functionerende internationale arbitrale rechtspleging in de zeer specifieke context zoals die zich feitelijk tussen Bursa en Güris voordoet (zie nader rovv. 2.1, 2.2 en 4.1).
4.7 Voor het slagen van het onderhavige verweer van Güris in verzet is voor de rechtbank echter het volgende doorslaggevend. Terecht merkt Güris op dat gelet op de door de Hoge Raad voorgeschreven strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaven (zie daartoe in algemene zin rov. 4.1 en meer specifiek rov. 4.4) het bij de beoordeling niet zozeer relevant is dát [arbiter 1] de door Bursa gehekelde feiten en omstandigheden uit zijn verre verleden (1986-1990) en uit zijn meer recente verleden (2008-2009) niet tijdig heeft disclosed, maar bovenal óf die door [arbiter 1] verzwegen feiten en omstandigheden - indien bewezen - kunnen leiden tot de conclusie dat hetzij a) deze arbiter bij het geven van de arbitrale beslissing in feite niet onpartijdig of niet onafhankelijk was, hetzij b) over diens toenmalige onpartijdigheid of onafhankelijkheid in zo ernstige mate twijfel mogelijk is dat het, de overige omstandigheden mede in aanmerking genomen, onaanvaardbaar zou zijn om van de partij die in de arbitrage in het ongelijk is gesteld te vergen dat zij zich bij de arbitrale beslissing neerlegt.
4.8 Met Güris moet de rechtbank thans concluderen dat Bursa in haar inleidende dagvaardingen en vooral na het gedetailleerde verweer van Güris in haar verzetdagvaarding over dit kerngeschil van partijen in deze procedure in eerste aanleg ook ter comparitie in dit - door de Hoge Raad aan de Nederlandse rechter voorgeschreven strikt te hanteren - verband onvoldoende concrete steekhoudende feiten en omstandigheden heeft gesteld hetzij over a) de gestelde maar betwiste daadwerkelijke feitelijke partijdigheid van [arbiter 1] in de onderhavige ICC-arbitrage hetzij over b) de voornoemde ernstige twijfel daaraan die kan leiden tot de voornoemde onaanvaardbaarheid naar Nederlands recht. Het enkele feit dat [arbiter 1] in een zeer ver verleden voor een ander Bouwconsortium waarvan Güris deel uitmaakte als advocaat was opgetreden in een andere ICC-arbitrage is daartoe onvoldoende, evenals het enkele feit dat [arbiter 1] als ICC-arbiter in een andere ICC-arbitrage uiteindelijk met succes was gewraakt, evenals de optelsom van beide feiten en omstandigheden.
4.9 Reeds daarom faalt in verzet na het desbetreffende verweer van Güris alsnog het primaire beroep van Bursa op deze door haar ingeroepen en in deze procedure meest benadrukte vernietigingsgrond. Al hetgeen beide zijden overigens nog over deze primaire vernietigingsgrond hebben aangevoerd, kan en zal de rechtbank daarom onbeoordeeld laten.
Vorderingsgerechtigdheid Güris in de arbitrale procedure ?
4.10 Bursa heeft subsidiair betoogd dat in het arbitrale ICC-vonnis de beslissing “dat Güris bevoegd zou zijn” zo gebrekkig is geformuleerd, dat die beslissing op één lijn moet worden gesteld met een ongemotiveerde beslissing (wetsartikel 1065 lid 1.d Rv). Bursa doelt daarbij klaarblijkelijk op de beslissing van het arbitrale ICC-college dat en waarom Güris in de onderhavige arbitrale procedure tegen Bursa (uiteindelijk) mede is opgetreden als gevolmachtigde van de overige drie leden van het onderhavige Bouwconsortium en daarom vorderingsgerechtigd was. Güris heeft in verzet tegen dat subsidiaire betoog van Bursa alsnog gemotiveerd verweer gevoerd.
4.11 Bij de beoordeling van het debat van partijen over deze vernietigingsgrond stelt de rechtbank naast de in rov. 4.1 al vermelde algemene maatstaven meer specifiek voorop dat volgens de Hoge Raad vernietiging van een arbitraal vonnis wegens motiveringsgebreken slechts mogelijk is wanneer elke motivering ontbreekt en dus niet in gevallen van een naar rechterlijke maatstaven ontoereikende motivering. Aan de Nederlandse rechter komt immers niet de bevoegdheid toe om op deze vernietigingsgrond een arbitraal vonnis naar inhoud te toetsen als ware het een arbitraal hoger beroep. Met het ontbreken van elke motivering moet volgens de Hoge Raad op één lijn gesteld worden het geval dat weliswaar een motivering is gegeven, maar dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende arbitrale beslissing niet valt te onderkennen. Dit criterium moet door de Nederlandse rechter terughoudend worden toegepast in die zin dat de Nederlandse rechter “slechts in sprekende gevallen” mag ingrijpen. Uitsluitend indien een motivering ontbreekt of indien een arbitraal vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd arbitraal vonnis op één lijn moet worden gesteld mag de Nederlandse rechter een arbitraal vonnis wegens motiveringsgebreken vernietigen, aldus Hoge Raad 22 december 2006, NJ 2008, 4.
4.12 Gelet op de inhoud van al hetgeen (twee van) de drie bouwarbiters in hun arbitrale ICC-vonnis van 11 juli 2011 over het onderhavige geschilpunt van partijen uitgebreid gemotiveerd hebben overwogen op de bladzijden 116 t/m 122 van de door Bursa geproduceerde Nederlandse vertaling daarvan, kan na en vooral gelet op het verweer van Güris in verzet niet geoordeeld worden dat aan de voornoemde zeer strenge maatstaf van de Hoge Raad is voldaan. Ook deze subsidiaire vernietigingsgrond van Bursa kan dus niet leiden tot vernietiging van het arbitrale ICC-vonnis van 11 juli 2011.
Gebrekkige schadebegroting door de arbiters ?
4.13 In de inleidende dagvaardingen heeft Bursa tot slot nog zeer summier en meer subsidiair gesteld dat het arbitrale ICC-vonnis vernietigd zou moeten worden omdat 1) de beslissingen over de schadebegroting te gebrekkig zijn geformuleerd, omdat 2) het scheidsgerecht ook in strijd met haar opdracht heeft gehandeld door een abstracte schadebegroting te hanteren en omdat 3) het scheidsgerecht bij de schadebegroting ook het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. In verzet voert Güris daartegen alsnog uitgebreid en gemotiveerd verweer, waar mogelijk onder verwijzing naar de desbetreffende passages in de door Bursa geproduceerde Nederlandse vertaling van 279 bladzijden van het in de Turkse taal gewezen arbitrale ICC-vonnis.
4.14 Gelet op dat gemotiveerde verweer van Güris, gelet op de te summiere stellingen van Bursa in haar inleidende dagvaardingen over deze meer subsidiaire geschilpunten en gelet op de hiervoor in rov. 4.1 en rov. 4.10 vooropgestelde en door de rechtbank te hanteren strenge maatstaven van de Hoge Raad, zal de rechtbank alles afwegende deze drie meer subsidiaire vernietigingsgronden van Bursa die zien op de schadebegroting door de arbiters verwerpen als zijnde onvoldoende onderbouwd en voorts inhoudelijk ongegrond.
Slotsom en proceskosten
4.15 Al het voorgaande brengt de rechtbank tot haar onderstaande beslissingen in verzet en derhalve feitelijk tot alsnog in stand laten van het arbitrale ICC-vonnis van 11 juli 2011. Als de in het ongelijk gestelde partij moet Bursa worden veroordeeld in de proceskosten van Güris in verzet. De rechtbank begroot die proceskostenveroordeling op € 589,- griffierecht en € 904,- forfaitair salaris advocaat, dat is in totaal € 1.493,-, zoals bij verzetdagvaarding gevorderd met uitvoerbaar verklaring bij voorraad.
De beslissingen
De rechtbank in verzet:
- vernietigt haar verstekvonnis van 29 mei 2013 met nummer C/09/439246 / HA ZA 13-0299 en ontheft Güris van alle daarin bij verstek tegen Güris op vordering van Bursa uitgesproken veroordelingen, en opnieuw rechtdoende in verzet:
- wijst alsnog af de door Bursa bij inleidende dagvaardingen van 19 september 2012 tegen Güris ingestelde vordering tot vernietiging van het tussen partijen gewezen arbitrale ICC-vonnis van 11 juli 2011 met ICC-nummer 14622;
- veroordeelt Bursa tot betaling van € 1.493,- aan Güris voor de proceskosten in verzet;
- verklaart dit vonnis tot zover zo veel als rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het in verzet door Güris meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Wien en openbaar uitgesproken op 12 februari 2014.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑02‑2014