ABRvS, 10-06-2015, nr. 201407636/1/R4
ECLI:NL:RVS:2015:1811
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
10-06-2015
- Zaaknummer
201407636/1/R4
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:1811, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑06‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
Wet ruimtelijke ordening
- Vindplaatsen
JOM 2016/4
Uitspraak 10‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 3 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Stadscentrum, deelplan Prins Mauritsplein 2013" vastgesteld.
201407636/1/R4.
Datum uitspraak: 10 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hoogeveen,
en
de raad van de gemeente Hoogeveen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Stadscentrum, deelplan Prins Mauritsplein 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 april 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Brouwer, advocaat te Zoetermeer, en de raad, vertegenwoordigd door H.J. de Jong-Bouman en E. Kuipers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor een gedeelte van het stadscentrum van Hoogeveen dat in het noorden begrensd wordt door het terrein van de brandweerkazerne en de Industrieweg, in het oosten en het zuiden door de woon- en bedrijfsgebieden aan het Prins Mauritsplein en het Kloosterpad en in het westen door de Brinkstraat. Het plan maakt de realisatie van vier bedrijfskavels met bedrijfswoningen en drie stroken ten behoeve van de functies wonen en wooncentrum met bijbehorende parkeergelegenheid mogelijk. Daarnaast kunnen in het voormalige klooster en de toekomstige bebouwing daarachter functies ten behoeve van een gezondheidscentrum, wonen en horeca tot en met categorie 2 worden gerealiseerd.
3. [appellant] woont aan het Prins Mauritsplein, direct ten westen van het plangebied.
Onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Stadscentrum 2008" kende het plangebied de bestemming "Maatschappelijk", met onder meer de aanduidingen "karakteristiek", "horeca van categorie 3" en "bedrijf - nutsvoorziening", alsmede de bestemmingen "Verkeer - 1" en "Verkeer - Parkeren." Op het voormalige klooster na ligt het terrein braak en is het in gebruik als parkeerterrein.
4. Ter zitting heeft [appellant] zijn beroepsgronden over de geluidsbelasting en de artikelen 1, 4, 8 en 9 van de planregels ingetrokken.
5. [appellant] stelt dat de term deelplan een juridisch-planologische koppeling suggereert met een moederplan, in dit geval het bestemmingsplan "Stadscentrum 2008", op grond waarvan de bij de vaststelling van het moederplan gemaakte keuzes hadden moeten worden gevolgd, dan wel had moeten worden gemotiveerd dat en waarom van die keuzes is afgeweken.
5.1. De raad stelt dat hoewel het bestemmingsplan "Stadscentrum 2008" in de plantoelichting van het thans voorliggende plan enkele malen wordt genoemd, een koppeling tussen beide plannen ontbreekt. De term deelplan is gebruikt omdat het een planherziening betreft van een gedeelte van het plangebied van het bestemmingsplan "Stadscentrum 2008".
5.2. De Afdeling stelt voorop dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. In dit geval is voor het plangebied, dat voorheen viel onder het bestemmingsplan "Stadscentrum 2008", een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. Niet is gebleken van enige koppeling tussen beide bestemmingsplannen, zodat met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Stadscentrum, deelplan Prins Mauritsplein 2013" het bestemmingsplan "Stadscentrum 2008" voor het plangebied geen betekenis meer heeft. Derhalve was de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Stadscentrum, deelplan Prins Mauritsplein 2013" niet gebonden aan het bestemmingsplan "Stadscentrum 2008".
Het betoog faalt.
6. [appellant] stelt dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) omdat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat een actuele regionale behoefte bestaat aan de voorziene woningen. Volgens [appellant] is het aantal inschrijvingen dat is ontvangen voor de woningbouwprojecten daarvoor niet maatgevend. Voorts betoogt hij dat uit de plantoelichting niet blijkt op welke wijze toepassing is gegeven aan de in deze bepaling neergelegde ladder voor duurzame verstedelijking. Ook zijn de door de raad in de nota van zienswijzen genoemde aantallen woningen die zijn of kunnen worden gebouwd niet te herleiden tot de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan en wordt in de plantoelichting geen rekenschap gegeven van de inpasbaarheid van het plan in gemeentelijke en regionale beleidsvisies, aldus [appellant].
6.1. De raad stelt met de in de plantoelichting opgenomen verwijzing naar de "Woonvisie 2011-2020 Focus op een aantrekkelijke stad" van de gemeente Hoogeveen van 1 december 2011 (hierna: de woonvisie 2011-2020) en de "Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe, Groeimodel, deel I" van 30 oktober 2012 (hierna: de regionale woonvisie) de actuele regionale behoefte aan de ontwikkelingen waarin het plan voorziet inzichtelijk te hebben gemaakt. Volgens de raad wordt deze behoefte voorts bevestigd door de grote interesse die voor de woningbouwprojecten bestaat.
6.2. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro, voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
6.3. In de paragrafen 3.2.1 en 3.5.4 van de plantoelichting heeft de raad, onder verwijzing naar verschillende woonvisies, de regionale en gemeentelijke behoefte aan de woningbouw die door het plan mogelijk wordt gemaakt, uiteengezet. Met betrekking tot de inpassing in stedelijk gebied wordt in paragraaf 3.2.1 nader toegelicht dat en waarom de herontwikkeling van het Mauritsplein naar het oordeel van de raad een schoolvoorbeeld is van binnenstedelijke herstructurering.
Het betoog dat uit de plantoelichting niet blijkt op welke wijze toepassing is gegeven aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro neergelegde ladder voor duurzame verstedelijking, dan wel dat in de plantoelichting geen rekenschap wordt gegeven van de inpasbaarheid van het plan in gemeentelijke en regionale beleidsvisies, mist derhalve feitelijke grondslag.
6.4. In de plantoelichting staat, voor zover thans van belang, vermeld dat het uitgangspunt is dat tot en met 2020 1.650 nieuwbouwwoningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. De regionale woonvisie heeft de indicatieve aantallen uit de woonvisie 2011-2020 aangescherpt. Op basis van de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe van maart 2012 wordt tot 2020 een woningbouwruimte van ongeveer 1.400 woningen aangegeven voor de gemeente Hoogeveen. Inmiddels zijn tot 1 januari 2014 385 reguliere woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. Voor ongeveer 500 woningen is al harde plancapaciteit aanwezig in zowel de kern Hoogeveen als in de dorpen binnen de gemeente Hoogeveen. Daarnaast is binnen de gemeente Hoogeveen nog ruimte voor ongeveer 500 woningen aan plancapaciteit waarvoor nog bouw- en/of bestemmingsplannen kunnen worden ontwikkeld. De woningbouw die door het voorliggende plan mogelijk wordt gemaakt kan volgens de plantoelichting binnen deze nog beschikbare capaciteit ontwikkeld worden. In aanvulling hierop heeft de raad ter zitting gewezen op de woonvisie 2011-2020, waarin is neergelegd dat het centrum van Hoogeveen zeer gewild blijkt te zijn als woonmilieu en dat de vraag naar woningen aldaar, alsmede in het gebied "de verruimde ruit", het gebied direct rondom het centrum waarbinnen ook het plangebied is gelegen, het aanbod ruim overtreft.
De hiervoor genoemde totaalaantallen komen overeen met de woningbehoefte en de daaruit voortvloeiende woningbouwverdeling die is uiteengezet in de woonvisie 2011-2020, alsmede in de regionale woonvisie. Voorts volgt uit de aldus door de raad gegeven toelichting genoegzaam dat er ruimte is voor en behoefte bestaat aan de ontwikkelingen die een maximale planologische invulling van het plan mogelijk maakt. Hetgeen [appellant] ter zake heeft aangevoerd doet geen afbreuk aan deze toelichting.
Het betoog faalt.
7. [appellant] stelt dat de woningbouw die het bestemmingsplan mogelijk maakt afbreuk doet aan zijn woon- en leefgenot. Daartoe voert hij aan dat een van de bouwvlakken ter hoogte van zijn woning is gelegen, zodat zijn vrije uitzicht verloren gaat. Daarnaast stelt [appellant] dat de in het plangebied te realiseren woningbouw zorgt voor een groter woningaanbod en om die reden een nadelig effect heeft op de waarde van zijn woning.
7.1. De raad stelt dat overleg heeft plaatsgevonden tussen [appellant] en de gemeente maar dat het niet is gelukt overeenstemming te bereiken. De weg die eerder ter hoogte van de woning van [appellant] aanwezig was kon niet worden gehandhaafd, omdat dan te weinig ruimte zou overblijven voor het daar voorziene bouwvlak. Het verschuiven van het gehele bouwvlak was volgens de raad evenmin een optie, omdat als gevolg daarvan de naastgelegen groenstrook te smal zou worden en het daar voorziene wandelpad niet kon worden gerealiseerd.
7.2. Zoals de Afdeling hiervoor onder 5.2. reeds heeft overwogen, kunnen in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en kan de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De Afdeling is van oordeel dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gediend met de in het plangebied voorziene woningbouw dan aan het belang van [appellant] bij behoud van zijn huidig uitzicht. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat en dat de afstand van de woning van [appellant] tot aan de grens van het bouwvlak minimaal 17 meter bedraagt. Hoewel enige aantasting van het woon- en leefgenot van [appellant] niet valt uit te sluiten, bestaat gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat als gevolg van de voorziene woningen ter hoogte van de woning van [appellant] een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat zal ontstaan.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Voor eventuele tegemoetkoming in planschade bestaat bovendien een aparte procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden.
Het betoog faalt.
8. [appellant] stelt ten slotte een motiveringsgebrek ten aanzien van de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Daartoe voert hij aan dat in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan weliswaar inloopavonden zijn gehouden en overleg heeft plaatsgevonden met betrokkenen en omwonenden, maar dat in het plan geen rekenschap wordt gegeven van de wijze waarop de inbreng van dat overleg is gewogen bij de vaststelling van het plan.
8.1. De raad stelt dat het aan het gemeentebestuur is een zorgvuldige afweging te maken tussen de belangen van de betrokkenen en het algemeen belang en hierover een weloverwogen besluit te nemen. In de paragrafen 8.1 en 8.2 van de plantoelichting is volgens de raad beschreven op welke wijze burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken, zodat [appellant] niet kan worden gevolgd in het door hem gestelde motiveringsgebrek.
8.2. In de plantoelichting staat vermeld dat een informatieavond is gehouden om omwonenden en andere belanghebbenden en belangstellenden te informeren over de ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied. Ook is de reactienota vooroverleg in de plantoelichting opgenomen.
Aldus volgt uit de plantoelichting dat met betrekking tot het plan inspraak heeft plaatsgevonden en dat reacties waar mogelijk zijn verwerkt in het plan. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, omdat de inhoud van de inspraak geen deel uitmaakt van de plantoelichting. Nu de meerderheid van de raad bij het bestreden besluit heeft ingestemd met het plan en de raad bij de vaststelling van het plan beleidsvrijheid toekomt, maken de omstandigheid dat omwonenden zienswijzen naar voren hebben gebracht en de mogelijke afwezigheid van maatschappelijk draagvlak voor de in het plan voorziene ontwikkelingen bij de plaatselijke bevolking het voorgaande niet anders. Dat de raad een andere keuze heeft gemaakt dan overeenkomt met de wens van een of meer van de omwonenden, betekent immers niet dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, dan wel dat die vaststelling ondeugdelijk is gemotiveerd.
Het betoog faalt.
9. Het beroep van [appellant] is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, griffier.
w.g. Polak w.g. Wijker-Dekker
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2015
562.