Rb. Haarlem, 16-08-2006, nr. 04-1
ECLI:NL:RBHAA:2006:AY6571
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
16-08-2006
- Zaaknummer
04-1
- LJN
AY6571
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2006:AY6571, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 16‑08‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 16‑08‑2006
Inhoudsindicatie
Herziening en terugvordering van verstrekte huursubsidie en oplegging boete wegens niet melden van onderhuur of inwoning. Besluit mede gebaseerd op anonieme getuigenverklaringen. Rechtbank heeft beslist tot geheimhouding ex artikel 8:29 Awb. De beperking die artikel 8:29 Awb maakt op artikel 6, eerste lid, EVRM wordt met voldoende waarborgen omkleed geacht.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 04 - 1
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2006
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser.
gemachtigde: mr. A.C. Mens, advocaat te Hoofddorp,
tegen:
De Minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 21 maart 2000 heeft verweerder de aan eiser toegekende huursubsidie over de tijdvakken 1 juli 1996 tot 1 juli 1997, 1 juli 1997 tot 1 juli 1998 en 1 juli 1998 tot 1 juli 1999 herzien en de uitgekeerde huursubsidie, te weten een bedrag van € 3637,50, van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 27 maart 2000 heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 657,98.
Tegen deze besluiten heeft eiser bij brief van 14 april 2000 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 31 juli 2001 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in beroep bij uitspraak van 17 oktober 2001 het beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd.
Bij het nieuwe besluit op bezwaar van 21 november 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 18 december 2003 beroep ingesteld. Bij brief van 26 januari 2004 heeft eiser de gronden van zijn beroep nader uiteengezet.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 juni 2006, alwaar eiser is verschenen bij zijn gemachtigde mr. A.C. Mens. Verweerder is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1
Door verweerders Dienst Recherchezaken is een onderzoek ingesteld naar de juistheid en volledigheid van de door eiser bij het aanvragen van huursubsidie opgegeven gegevens. De resultaten zijn neergelegd in het rapport van 18 februari 2000. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek heeft verweerder besloten de toekenning van de huursubsidie over de periode 1 juli 1996 - 1 juli 1999 te herzien, de ten onrechte uitbetaalde verkregen huursubsidie terug te vorderen en een boete op te leggen.
2.2
Aan de in bezwaar gehandhaafde besluiten tot herziening en terugvordering heeft verweerder de overweging ten grondslag gelegd dat uit het onderzoek is gebleken dat eiser in de periode 1 juli 1996 - 1 juli 1999 een deel van zijn woning op het adres [adres] te [woonplaats] onderverhuurde dan wel dat sprake is geweest van inwoning en dat hij hiervan geen melding heeft gemaakt op de aanvraagformulieren. Verweerder heeft met betrekking tot het subsidietijdvak 1996 - 1997 gesteld dat voldoende is aangetoond dat eiser een deel van zijn woning onderverhuurde en wel aan de heren [huurders 1 en 2]. Op die grond heeft verweerder overeenkomstig de tot 1 juli 1997 geldende wettelijke bepalingen de huurprijs van de woning verminderd met 25%. Voorts heeft verweerder overwogen dat, indien onderhuur niet kan worden aangenomen, voldoende is aangetoond dat sprake is geweest van inwoning en de huurprijs overeenkomstig de toen geldende wettelijke bepalingen moet worden gedeeld door het aantal bewoners dat geen deel uitmaakte van het gezin van de huurder, in dit geval door drie. Met betrekking tot het subsidietijdvak 1997-1998 heeft verweerder gesteld dat voldoende is aangetoond dat op het adres [adres] te [woonplaats] naast eiser de heer [medebewoner 1], en wat betreft het subsidietijdvak 1998 - 1999 de heren [medebewoner 1], [medebewoners 2 en 3] woonden. Verweerder heeft voor deze tijdvakken overeenkomstig de vanaf 1 juli 1997 geldende wettelijke bepalingen het inkomen van deze medebewoners betrokken bij de bepaling van de huursubsidie en de hoogte ervan. Verweerder heeft de over voormelde tijdvakken toegekende huursubsidie nader vastgesteld op nihil en de ten onrechte toegekende bedragen teruggevorderd.
2.3
Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit tot oplegging van een administratieve boete heeft verweerder ten grondslag gelegd de overweging dat door middel van het onderzoek is aangetoond dat eiser opzettelijk niet de juiste informatie heeft verstrekt in drie huursubsidieaanvragen.
2.4
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
2.5
In beroep heeft verweerder onder meer op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank overgelegd, ten aanzien waarvan verweerder onder verwijzing naar artikel 8:29, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) heeft medegedeeld dat uitsluitend de rechtbank hiervan kennis zal mogen nemen. De rechtbank heeft bij beslissing d.d. 4 oktober 2005 op de voet van artikel 8:29, derde lid, Awb beslist dat de beperking van de kennisneming van deze stukken gerechtvaardigd is. Vervolgens heeft eiser de rechtbank geen toestemming verleend om mede op grond van die stukken uitspraak te doen. Om die reden heeft de rechtbank deze stukken dan ook buiten beschouwing gelaten bij haar beoordeling.
2.6
Ingevolge artikel 1, eerste lid, sub b,Wet individuele huursubsidie (hierna: Wihs), zoals die gold voor het tijdvak 1996-1997, wordt in deze wet onder huurder verstaan degene die als huurder in het genot is van een woning en daarin zijn hoofdverblijf heeft.
Op grond van artikel 14 Wihs wordt, indien een huurder een gedeelte van de woning heeft verhuurd aan een of meer anderen, de huurprijs verlaagd met een naar evenredigheid van het verhuurde gedeelte van de woning berekende deel daarvan.
Op grond van artikel 15 Wihs (in combinatie bezien met de artikelen 4 en 13 Wihs) wordt, indien een huurder de woning gezamenlijk bewoont met een of meer anderen, niet zijnde de echtgenoot, een kind of een partner met wie de huurder duurzaam samenwoont, een naar evenredigheid van het aantal bewoners dat geen deel uitmaakt van het gezin van de huurder berekend deel van de huurprijs in aanmerking genomen.
2.7
Ingevolge artikel 1, sub c, Huursubsidiewet (hierna: HSW), zoals die in werking is getreden per 1 juli 1997 wordt in deze wet onder huurder verstaan de persoon die zijn hoofdverblijf heeft in de door hem gehuurde woning.
Ingevolge artikel 1, sub f, HSW wordt onder medebewoner verstaan de persoon die zijn hoofdverblijf heeft op hetzelfde adres als de huurder.
In artikel 3, eerste lid, HSW wordt onder rekeninkomen verstaan het gezamenlijke inkomen van de huurder en de medebewoners in het peiljaar.
2.8
De grief van eiser dat hij niet beschikt over het volledige dossier kan niet slagen. De rechtbank heeft op 4 oktober 2005 een beslissing ex artikel 8:29, derde lid, Awb genomen. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat er zodanig gewichtige redenen aanwezig zijn, dat een beperking van de kennisneming van een aantal stukken gerechtvaardigd wordt geacht en uitsluitend de rechtbank van die stukken kennis mag nemen. In deze stand van de procedure is de beslissing van 4 oktober 2005 een vaststaand gegeven en kan niet meer worden toegekomen aan een nieuwe inhoudelijke beoordeling op het punt van geheimhouding.
2.9
Eiser betoogt voorts - in essentie - dat het besluit berust op een onjuiste feitelijke grondslag en niet draagkrachtig is gemotiveerd. Eiser stelt in dit verband dat hij een processuele achterstand heeft omdat hij niet over alle gegevens beschikt en wil in staat gesteld worden om via getuigenbewijs zijn stellingen te laten bewijzen. Eiser betwist de gestelde onderhuur/medebewoning. Hij beweert dat er sprake is van een complot jegens hem door personen met wie hij in onmin is geraakt en dat de getuigenverklaringen, waarop verweerder zich heeft gebaseerd, vals zijn. Eiser meent dat de door hem ingebrachte getuigenverklaringen - welke verklaringen volgens hem even zwaar wegen als de verklaringen waarop verweerder zich baseert - in ieder geval genoegzaam bevestigen dat van het verhuren van kamers/medebewoning geen sprake is (geweest).
2.10
Dit betoog slaagt niet. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van 18 januari 2000, zoals dat door voormelde Dienst Recherchezaken is opgemaakt. Dit rapport bevat, naast de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van verhoren van (geanonimiseerde) getuigen, bevindingen uit onderzoek bij onder meer een advocatenkantoor, de Rabobank en de Politie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op dit rapport mogen baseren. Eiser heeft zijn visie kunnen geven op de juistheid van de anonieme verklaringen. De geanonimiseerde getuigenverklaringen bevatten een concrete weergave van feiten en omstandigheden, waartegen eiser zich ook voldoende heeft kunnen verweren. Bovendien heeft eiser, door aan de rechtbank toestemming als bedoeld in artikel 29, vijfde lid, Awb te onthouden om mede op grondslag van die stukken uitspraak te doen, de rechtbank ook de mogelijkheid ontnomen om, met inachtneming van de inhoud van de niet aan het procesdossier toegevoegde stukken, eisers grieven inzake het evenwicht in procesposities ten volle te beoordelen. De rechtbank neemt hierbij overigens ook in aanmerking dat het rapport, naast de geanonimiseerde getuigenverklaringen, andere onderzoeksbevindingen bevat.
2.11
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de zich in het dossier bevindende stukken voldoende onderbouwing voor het door verweerder ingenomen standpunt. Eiser heeft niet door middel van enig bewijsstuk aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt dat hier sprake zou zijn van een complot jegens zijn persoon. In hetgeen eiser heeft aangevoerd in dit verband heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor deze conclusie. De verklaringen die eiser heeft ingebracht en waarop hij zich beroept, acht de rechtbank onvoldoende.
2.12
De rechtbank constateert dat de verschillende getuigen, onafhankelijk van elkaar, gedetailleerde verklaringen hebben afgelegd. Die verklaringen houden in dat in de betrokken tijdvakken meerdere personen een kamer hebben gehuurd c.q. of hebben ingewoond dan wel kennis droegen van verhuur van kamer(s) of inwoning. Deze verklaringen vinden voorts bevestiging in de overige onderzoeksbevindingen, zoals een ondertekende verklaring van kamerhuur, een handgeschreven brief over de prijs van een kamer, een expertise rapport/schadeformulieren particuliere aansprakelijkheid inzake brandschade in de woning aan de [adres] te [woonplaats], bankrekeningen van een andere persoon dan eiser geregistreerd op het adres [adres] te [woonplaats] alsook enkele in de systemen van de politie te [woonplaats] geregistreerde meldingen.
2.13
Gezien het vorenstaande moet worden geoordeeld dat verweerder op grond van de artikelen 22 Wihs en 36 HSW in redelijkheid de huursubsidie heeft kunnen herzien en tot terugvordering van de ten onrechte uitgekeerde bedragen heeft kunnen besluiten.
2.14
Ambtshalve overweegt de rechtbank nog het volgende.
2.15
Verweerder heeft zich bij de gebruikmaking van de bevoegdheid zoals die hem is gegeven in artikel 36, vierde lid, HSW en artikel 29a Wihs om een boete op te leggen mede gebaseerd op anonieme getuigenverklaringen. Het besluit tot oplegging van een boete heeft een punitief karakter waarop de waarborgen uit artikel 6 EVRM van toepassing zijn, aangezien dergelijke administratieve maatregelen worden aangemerkt als een criminal charge in de zin van dat artikel.
2.16
Artikel 6 EVRM bevat minimumnormen voor een eerlijke procesvoering en artikel 8:29, eerste lid, Awb houdt een beperking in van het beginsel van de openbaarheid en dat van de "equality of arms".
De rechtbank is evenwel van oordeel dat deze beperking met voldoende waarborgen is omkleed en dat het recht op een eerlijke procesvoering daarmee niet in zijn essentie wordt geschonden. Artikel 8:29 Awb bepaalt immers dat deze beperking slechts om "gewichtige redenen" kan worden aangebracht en de toetsing daarvan is aan de rechter opgedragen. In het geval de rechter die beperking gerechtvaardigd acht, dan is het volgens het vijfde lid aan de andere partij overgelaten om te beslissen of de rechter mede op grond van de achtergehouden of geheim gehouden inlichtingen of stukken uitspraak doet.
2.17
Nu de grieven van eiser niet slagen en het bestreden besluit ook anderszins niet voor vernietiging in aanmerking komt zal het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, rechter, en op 16 augustus 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.