Einde inhoudsopgave
Regeling wijze van keuren APK
Bijlage III [vervallen]
Vervallen
Vervallen per 01-05-2009
- Redactionele toelichting
Deze regeling vervalt tegelijk met de inwerkingtreding van het Besluit voertuigen (21-02-2009, Stb. 143).
- Bronpublicatie:
10-04-2009, Stcrt. 2009, 81 (uitgifte: 29-04-2009, regelingnummer: CEND/HDJZ-2009/388)
- Inwerkingtreding
01-05-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-04-2009, Stb. 2009, 184 (uitgifte: 21-04-2009, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Voertuigeisen
Verkeersrecht (V)
behorende bij artikel 5
Keuringseisen | Wijze van keuren | ||
---|---|---|---|
0. Algemeen | |||
onderdeel a. | Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de keuring hebben plaatsgevonden. | ||
onderdeel b. | Visuele controle. | ||
onderdeel c. | Geen controle van het goedkeuringsmerk; visuele controle van de bevestiging. | ||
onderdeel d. | Visuele controle, waarbij de waarnemer op een afstand van 20,00 m vóór dan wel achter het driewielig motorrijtuig staat. | ||
1. Algemene bouwwijze van het voertuig | |||
lid 1. | Visuele controle. Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen. | ||
lid 2. | Visuele controle. Bij twijfel in hoeverre een onderdeel is doorgeroest, mag de roest in lichte mate worden beklopt met een hamertje met bolle of afgeronde kop. | ||
lid 3. | Visuele controle. | ||
lid 4. | — | ||
Visuele controle. | |||
2. Afmetingen en massa's | |||
In geval van twijfel wordt het driewielige motorrijtuig gemeten, waarbij artikel 1.2 van het Voertuigreglement van toepassing is. | |||
leden 1 en 2. | Visuele controle. In geval van twijfel wordt het driewielige motorrijtuig gewogen. | ||
3. Motor | |||
lid 1. | Visuele controle van alle aanwezige brandstofsystemen. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen. | ||
lid 2. | 1. | Visuele controle met draaiende respectievelijk niet-draaiende motor. | |
2. | Indien het driewielige motorrijtuig is uitgerust met meer dan één brandstofsysteem, wordt de controle uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs. Het tweede brandstofsysteem wordt eveneens gecontroleerd indien het mogelijk is de motor op de tweede brandstof te laten draaien. Indien controle van het tweede brandstofsysteem niet mogelijk is, wordt dit vermeld op de achterzijde van het keuringsrapport. Een LPG-installatie wordt gecontroleerd met behulp van een middel dat lekkage zichtbaar maakt, waarbij het contact moet zijn ingeschakeld. | ||
lid 3. | Visuele controle. | ||
lid 1. | — | ||
leden 2, 3, en 4, onderdelen a, b, c en d. | Visuele controle. | ||
lid 4, onderdeel e. | Visuele controle, zo nodig terwijl het driewielig motorrijtuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen. Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op LPG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen. | ||
lid 4, onderdeel f. | Visuele controle. | ||
lid 4, onderdeel g. | Visuele controle. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt het contact uitgeschakeld en wordt gecontroleerd of de bekrachtiging wegvalt | ||
leden 5, 6, 7, 8 en 9. | Visuele controle. | ||
Lid 1. | — | ||
Lid 2, a en b. | Visuele controle, zo nodig terwijl het driewielig motorrijtuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. | ||
Lid 3. | Visuele controle. | ||
Lid 4. | Visuele controle aan de hand van gegevens op de tank, op het kentekenbewijs, dan wel uit het kentekenregister. | ||
Lid 5. | De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing. | ||
Lid 6. | Visuele controle, zo nodig terwijl het driewielig motorrijtuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen. Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op CNG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen. | ||
Leden 7 t/m 9. | De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing. | ||
lid 1. | Visuele en auditieve controle. | ||
lid 2. | Visuele controle. | ||
lid 3. | — | ||
lid 4. | Auditieve controle. | ||
leden 1 en 2. | Visuele controle. | ||
lid 1. | Visuele controle, en indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen. | ||
lid 2. | Visuele controle. | ||
lid 3. | — | ||
4. Krachtoverbrenging | |||
1. | De afleesbaarheid wordt visueel gecontroleerd, waarbij de verlichting wordt ingeschakeld. | ||
2. | Indien op grond van een ander keuringsvoorschrift een rijproef wordt uitgevoerd, wordt daarbij de werking van de snelheidsmeter gecontroleerd. | ||
Lid 1. | Visuele controle; indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen. Een volledig doorgescheurde flexibele koppeling is toegestaan mits de aandrijfas op zijn plaats blijft. | ||
Lid 2. | Visuele controle. | ||
Lid 3. | Visuele controle. | ||
Lid 4. | — | ||
5. Assen | |||
lid 1. | Visuele controle, en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen. | ||
lid 2. | Visuele controle. | ||
lid 3. | Visuele controle. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd. | ||
lid 4. | Visuele controle. | ||
lid 5. | — | ||
Lid 1. | Visuele controle. | ||
Lid 2. | Visuele controle. | ||
Lid 3. | 1. | Visuele controle. | |
a. | axiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen wordt elk wiel ontlast en op en neer bewogen dan wel ontlast en langzaam weer belast; | ||
b. | radiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen wordt elk wiel gedeeltelijk ontlast en handmatig dan wel met behulp van een spelingsdetector bewogen; | ||
c. | axiale en radiale speling van fuseekogels en overige kogelgewrichten wordt elke kogel ten opzichte van de draagarm in elke richting bewogen; bij deze controle moet de stand van de wielophanging zoveel mogelijk overeenkomen met de rijpositie en moeten de kogels zoveel mogelijk onbelast zijn; | ||
d. | radiale speling van de overige draaipunten wordt elk draaipunt in radiale richting ten opzichte van de bevestiging bewogen met behulp van een spelingsdetector dan wel handmatig. | ||
2. | Voor het zichtbaar maken van: | ||
3. | In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel. | ||
4. | Op de speling zijn de artikelen 2.5.2 tot en met 2.5.4 van de Regeling permanente eisen van toepassing. | ||
Lid 4. | Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats. | ||
Lid 5. | — | ||
lid 1. | 1. | Visuele controle. | |
2. | Voor de controle van de speling moet elk wiel vrij kunnen ronddraaien en wordt elk wiel met de hand of met behulp van een hefboom, bijvoorbeeld een koevoet, haaks op de draairichting bewogen. | ||
3. | In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel. | ||
4. | De meting vindt plaats op een zo groot mogelijke afstand van de hartlijn van de as. | ||
5. | Bij bestuurde wielen moet: | ||
a. | één maal in ongeremde toestand, voor de bepaling van de speling van de wiellager en de fusee tezamen, en | ||
b. | één maal in geremde toestand, voor de bepaling van de speling van de fusee, worden gemeten. | ||
6. | Het verschil tussen de in punt 5 bedoelde waarden is de wiellagerspeling. | ||
7. | Op de speling is artikel 2.5.5 van de Regeling permanente eisen van toepassing. | ||
lid 2. | Visuele en auditieve controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid, al dan niet met behulp van apparatuur. Zo nodig wordt een rijproef uitgevoerd. | ||
lid 3. | — | ||
Geen controle. | |||
leden 1 en 2. | Visuele controle, terwijl het wiel vrij kan ronddraaien. | ||
6. Ophanging | |||
lid 1. | Visuele controle. | ||
leden 2 en 3. | Visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. | ||
lid 4. | Visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. In geval van twijfel wordt de profieldiepte gemeten met de profieldieptemeter. | ||
lid 5. | Visuele controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. | ||
leden 6 en 7. | Visuele controle. | ||
lid 1. | Visuele controle. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd. | ||
lid 2. | Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen. | ||
lid 3. | Visuele controle, waarbij het driewielige motorrijtuig zo mogelijk enkele malen wordt ingeveerd. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen. | ||
lid 4. | — | ||
7. Stuurinrichting | |||
Lid 1. | Visuele controle waarbij, met de wielen in de stand van rechtuitrijden, het stuurwiel naar links en naar rechts wordt gedraaid met een hoekverdraaiing van ten hoogste 15°, zo nodig met draaiende motor. De bestuurde wielen moeten hierbij van stand veranderen. | ||
Lid 2. | Visuele controle waarbij de stuurbekrachtiging buiten werking is gesteld. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand bewogen waarbij de bestuurde wielen gedeeltelijk mogen worden ontlast. | ||
Lid 3. | Visuele controle. Terwijl de massa van het driewielige motorrijtuig op de wielen rust, wordt het stuurwiel met krachtige korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid, waarbij de massa van het driewielige motorrijtuig op de wielen rust. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen. | ||
Lid 4. | Visuele controle. | ||
Lid 5. | Visuele controle. Hierbij wordt het stuurwiel langzaam naar links en naar rechts gedraaid en axiaal bewogen. | ||
Lid 6. | De wijze van keuren bij het vijfde lid is van toepassing. Op scheuren dan wel het loslaten van de vulcanisatie is artikel 2.7.2 van de Regeling permanente eisen van toepassing. | ||
Lid 7. | 1. | Visuele controle. Voor het zichtbaar maken van: | |
a. | radiale speling wordt het stuurwiel met krachtige, korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid terwijl de massa van het driewielige motorrijtuig op de wielen rust; | ||
b. | axiale speling worden op de stuurkogel of stuurverbinding trek- en drukkrachten uitgeoefend. | ||
2. | In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel. | ||
3. | Op de speling is artikel 2.7.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing. | ||
Lid 8. | Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats. | ||
Lid 9. | — | ||
lid 1. | Visuele controle, waarbij het voorwiel naar de uiterste linker- en rechterstuurstand wordt bewogen, terwijl de massa van het driewielige motorrijtuig op de grond rust. | ||
lid 2. | Visuele controle, waarbij het driewielige motorrijtuig in voorwaartse beweging wordt gebracht, waarna de voorwielrem in werking wordt gesteld, dan wel het voorwiel wordt ontlast en de voorvork wordt bewogen. | ||
8. Reminrichting | |||
lid 1, onderdeel a. | Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen. | ||
onderdeel b. | Visuele controle. Indien sprake is van corrosie aan de remleiding of remschijf zijn de artikelen 2.8.2 en 2.8.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing. | ||
onderdeel c. | Visuele controle. | ||
onderdeel d. | Visuele controle. Indien er twijfel bestaat omtrent de deugdelijkheid van de reminrichting wordt het remsysteem onder druk gezet, hierna aangeduid met ‘drukproef’. Het rempedaal wordt, bij een hydraulisch remsysteem langzaam, ingetrapt totdat een kracht van 700 N (70 kg) op het pedaal wordt uitgeoefend. Deze kracht wordt gedurende ongeveer 10 seconden uitgeoefend waarbij het pedaal niet op de aanslag mag komen. Indien een rembekrachtiger aanwezig is, wordt de drukproef uitgevoerd met draaiende motor. | ||
lid 2. | 1. | Voor de controle van de vacuüm-rembekrachtiger wordt bij uitgeschakelde motor allereerst de vacuümvoorraad opgebruikt door het rempedaal meerdere malen in te trappen. Vervolgens wordt met ingetrapt rempedaal de motor gestart waarna door de opbouw van het vacuüm het pedaal verder moet wegzakken. | |
2. | Visuele controle van de remkrachtregelaar, waarbij de rem in werking wordt gesteld met draaiende motor. Hierbij wordt de as eventueel ontlast. | ||
lid 3. | Controle waarbij het rempedaal wordt ingetrapt. Bij twijfel wordt het pedaal met een kracht van ten hoogste 700N (70kg) ingetrapt. | ||
lid 4. | Visuele controle. | ||
lid 5, onderdeel a. | Visuele controle. Indien een remslang is misvormd zijn de artikelen 2.8.4 en 2.8.6, tweede lid, van de Regeling permanente eisen van toepassing. | ||
onderdeel b. | Visuele controle, waarbij de bestuurde wielen naar de uiterste linker- en rechterstuurstand worden gebracht. | ||
onderdeel c. | Visuele controle. | ||
lid 6. | Visuele controle, waarbij de rem wordt bediend. | ||
lid 7. | Controle, waarbij de wielen vrij van de grond of hefinrichting met de hand worden rondgedraaid. | ||
lid 8. | Visuele controle. Indien de remvoering niet zonder demontage zichtbaar te maken is, wordt de rem in werking gesteld terwijl het wiel met de hand of met behulp van een wielspinner wordt rondgedraaid. Hierbij mogen geen schurende geluiden van metaal op metaal hoorbaar zijn. | ||
lid 9. | Visuele controle. | ||
lid 10. | Visuele controle. De hoezen worden gecontroleerd voor zover dit zonder demontage mogelijk is. | ||
lid 11. | Het contact wordt ingeschakeld waarbij het waarschuwingslampje moet gaan branden. Vervolgens wordt de motor gestart. Wanneer het waarschuwingslampje uitgaat, functioneert het systeem. Indien noodzakelijk wordt een rijproef uitgevoerd. | ||
lid 12 | — | ||
lid 1. | Visuele controle. | ||
lid 2. | Visuele en auditieve controle, waarbij de werking op één van de volgende manieren moet worden gecontroleerd: | ||
a. | indien het remvloeistofreservoir is voorzien van een vlotter wordt deze omlaag gedrukt dan wel de dop losgeschroefd en opgelicht; | ||
b. | het contact wordt ingeschakeld, waarbij indien noodzakelijk de motor wordt gestart, en de parkeerrem wordt aangetrokken; | ||
c. | de daartoe bestemde schakelaar wordt bediend. | ||
lid 3. | Visuele controle, waarbij het remvloeistofniveau zich niet onder de minimumaanduiding mag bevinden. | ||
leden 1, 2, 3 en 4. | 1. | De controle moet plaatsvinden door middel van een beproeving op de weg. Bij twijfel wordt met behulp van een zelfregistrerende remvertragingsmeter de vertraging gemeten. | |
2. | De banden van het driewielige motorrijtuig moeten op de juiste spanning zijn. | ||
3. | De snelheid moet bij de aanvang van de remproef ongeveer 50 km/h bedragen. | ||
4. | Bij gebruik van een elektronische zelfregistrerende remvertragingsmeter moet de bij de remproef behaalde remvertraging als volgt worden vastgesteld: | ||
a. | indien door de remvertragingsmeter een resulterende of gemiddelde waarde wordt aangegeven, geldt deze waarde als de minimaal behaalde remvertraging; | ||
b. | indien de remvertraging niet volgens onderdeel a kan worden vastgesteld, geldt de waarde die met behulp van de meetwaardentabel op de registratiestrook wordt vastgesteld, door het gemiddelde te nemen van alle gemeten waarden die gelijk of groter zijn aan de minimaal vereiste remvertraging en gedurende minimaal een halve seconde zijn gemeten; | ||
c. | indien de remvertraging niet volgens onderdeel a of b kan worden vastgesteld, geldt als remvertraging de waarde die met behulp van de grafiek op de registratiestrook als volgt is vastgesteld: | ||
1° | indien op het moment dat het voertuig nagenoeg stilstond geen plotselinge stijging van de remvertraging is waar te nemen, is de hoogst behaalde waarde van remvertraging bepalend; | ||
2° | indien op het moment dat het voertuig nagenoeg stilstond een plotselinge stijging van de remvertraging is waar te nemen, is de waarde van de behaalde remvertraging vlak vóór deze stijging bepalend. | ||
d. | vanuit het punt genoemd in onderdeel c wordt een loodlijn getrokken naar de remvertragingskromme; | ||
e. | het snijpunt van de loodlijn en de remvertragingskromme genoemd in onderdeel d wordt gemarkeerd; | ||
f. | de remvertraging wordt bepaald door het gemiddelde te nemen van de onder a en e bepaalde waarden. | ||
lid 5. | Terwijl de wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting bevinden, wordt het rempedaal licht ingetrapt dan wel de remhandel licht ingedrukt, en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt geremd. | ||
lid 6. | Indien er twijfel bestaat over het uitbreken van de achteras, moet de controle uitgevoerd worden op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 8, afdeling 3 van de Regeling permanente eisen. | ||
lid 7. | — | ||
lid 1. | Terwijl twee wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting bevinden, wordt de parkeerrem vast aangetrokken en met behulp van de vergrendeling in deze stand gehouden, waarna gecontroleerd wordt of elk van beide wielen wordt geremd. | ||
leden 2 en 3. | Controle op een helling dan wel met behulp van een zelfregistrerende remvertragingsmeter waarbij het driewielige motorrijtuig aan het einde van de remproef geheel of nagenoeg geheel stil moet staan. | ||
lid 1. | Geen controle. | ||
lid 2. | Geen controle. | ||
9. Carrosserie | |||
lid 1. | Visuele controle, waarbij de deuren worden geopend en gesloten. | ||
lid 2. | Visuele controle, waarbij de motorkap of het kofferdeksel wordt geopend en gesloten. | ||
lid 3. | Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen. | ||
lid 4. | — | ||
lid 1. | Visuele controle. Indien de voorruit een beschadiging of verkleuring vertoont geschiedt de controle aan de hand van de artikelen 2.9.2 tot en met 2.9.6 van de Regeling permanente eisen. | ||
lid 2. | Visuele controle. | ||
lid 3. | — | ||
leden 1 en 2. | Visuele controle. Indien bij het in werking stellen van de installatie ten minste één stand, niet zijnde een intervalstand, werkt, blijft verdere controle achterwege. | ||
lid 3. | Visuele controle, waarbij de installatie in werking wordt gesteld. | ||
Visuele controle, waarbij de installatie in werking wordt gesteld. | |||
leden 1, 2 en 3. | Visuele controle. | ||
lid 4. | Visuele controle. Hierbij wordt de verstellingsinrichting bediend dan wel het raam geopend, waarbij de spiegel moet kunnen worden versteld. | ||
leden 5 en 6 | Visuele controle | ||
lid 1. | Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen. | ||
lid 2, onderdelen a en b. | Visuele controle. Indien de vergrendeling in twee standen werkt blijft verdere controle achterwege. | ||
onderdeel c. | Visuele controle. Zo nodig wordt de vergrendeling gecontroleerd tijdens een remproef. | ||
lid 3. | — | ||
leden 1 tot en met 5. | In geval van een kampeerauto is de controle beperkt tot de voorste zitplaatsen en tot de overige zitplaatsen voorzover deze zijn voorzien van autogordels. | ||
lid 6. | Visuele controle, waarbij een eventuele rolgordel volledig wordt uitgetrokken. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen. | ||
lid 7. | Visuele controle. Hierbij wordt de gordel in de sluiting gebracht. Indien de gordel is voorzien van een oprolmechanisme wordt de gordel omgedaan. De blokkering wordt gecontroleerd door te rukken aan de gordel; indien dit geen uitsluitsel biedt wordt tijdens een remproef op de weg het blokkeren van de gordel gecontroleerd. | ||
leden 1 en 2. | Visuele controle. | ||
lid 3. | In geval van twijfel wordt de hoogte gemeten. | ||
lid 4. | Visuele controle. | ||
leden 5 en 6. | Visuele controle. | ||
10. Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen | |||
leden 1 en 2. | Visuele controle. | ||
leden 3 en 4. | Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten. | ||
leden 1, 2 en 3. | Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. | ||
lid 4. | Visuele controle, waarbij het rempedaal wordt ingetrapt dan wel de remhandel wordt bediend, zo nodig nadat het contact is ingeschakeld. | ||
lid 5. | Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. | ||
lid 1. | Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. De schakelaar moet automatisch in de ingeschakelde stand blijven staan. | ||
lid 2. | Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen. | ||
lid 3. | Visuele controle. Indien het glas is beschadigd of bewerkt is artikel 2.10.12 van de Regeling permanente eisen van toepassing. | ||
lid 4. | Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. | ||
leden 5 en 6. | Visuele controle. | ||
lid 7. | — | ||
lid 1. | 1. | De stand van de lichtbundel van het dimlicht wordt gecontroleerd met behulp van een koplamptestapparaat, waarbij het driewielige motorrijtuig en het koplamptestapparaat op een vlakke en horizontale vloer zijn geplaatst. | |
2. | Bij de controle bedoeld in punt 1 moeten | ||
a. | de voorwielen in de stand van rechtuitrijden staan, | ||
b. | de banden op de juiste spanning zijn, en moet | ||
c. | de handrem los staan. | ||
3. | Indien het driewielige motorrijtuig is uitgerust met een inrichting waarmee de dimlichtafstelling eenvoudig aan de beladingstoestand kan worden aangepast, moet tijdens de controle deze afstelinrichting staan op de stand die overeenkomt met de beladingstoestand. | ||
4. | Indien het driewielige motorrijtuig is uitgerust met een automatische niveauregeling, wordt de controle uitgevoerd met stationair draaiende motor. Een eventuele bedieningsmogelijkheid moet in de normale rijstand staan. | ||
lid 2. | Visuele controle. Indien de reflector is aangetast is artikel 2.10.14 van de Regeling permanente eisen van toepassing. | ||
lid 3. | — | ||
lid 1, onderdelen a en b. | Visuele controle. | ||
onderdeel c. | Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten. | ||
onderdelen d tot en met k. | Visuele controle. | ||
leden 2 en 3. | Visuele controle | ||
leden 1, 2, 3 en 4. | Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. | ||
lid 5. | De wijze van keuren bij het tweede, derde en vierde lid van artikel 5.5.55 van het Voertuigreglement is van toepassing. | ||
lid 6. | De wijze van keuren bij het eerste tot en met vijfde lid van artikel 5.5.55 van het Voertuigreglement is van toepassing. | ||
lid 1. | Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten. | ||
lid 2. | Visuele controle. | ||
Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. | |||
Visuele controle. | |||
lid 1. | Met uitzondering van het onderstaande geen controle. Bij driewielige motorrijtuigen die zijn voorzien van een kenteken bevattende de lettergroep CD of CDJ of de lettergroep BN of GN en twee groepen van twee cijfers dan wel de vermelding ‘Afgegeven ex art. 16, tweede lid, RKR inzake afwijkende koplampen’ onder bijzonderheden op het kentekenbewijs, mogen zijn voorzien van dimlichten met een afwijkend lichtbeeld. Het dimlicht wordt niet als verblindend aangemerkt indien dit als volgt is afgesteld: Globaal mag het geprojecteerde lichtste vlak, voor zowel een beladen als een onbeladen voertuig, zich niet bevinden boven de horizontale lijn die overeenkomt met een daling van 2 cm/m van de lichtbundel ten opzichte van de koplamp. Tevens mag het midden van dit vlak zich niet duidelijk links bevinden van:
| ||
lid 2. | Visuele controle. | ||
Visuele controle, indien verlichtingsarmaturen aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan wel toegestaan, moet de bedrading van deze armaturen zijn losgenomen en het lampje zijn verwijderd. | |||
11. Verbinding tussen driewielig motorrijtuig en aanhangwagen | |||
lid 1. | Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen. | ||
lid 2, onderdeel a. | Het bolvormige gedeelte wordt gemeten met een geschikt meetmiddel. | ||
onderdeel b. | Een afneembare kogel wordt, indien aanwezig, verwijderd en wederom aangebracht. | ||
12. Diversen | |||
lid 1. | Visuele en auditieve controle, waarbij de hoorn in werking wordt gesteld. | ||
leden 2 en 3. | Visuele en auditieve controle. |