Hof Den Haag, 31-05-2017, nr. 200.200.537/01
ECLI:NL:GHDHA:2017:1699
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
31-05-2017
- Zaaknummer
200.200.537/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:1699, Uitspraak, Hof Den Haag, 31‑05‑2017; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2017-0188
Uitspraak 31‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Moeder in hoger beroep als belanghebbende aangemerkt in een machtigingsprocedure in een bewindvoeringszaak (artikel 1:441, lid 2 BW)
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 31 mei 2017
Zaaknummer : 200.200.537/01
Rekestnummer rechtbank : EJ VERZ 16-90903
Zaaknummer rechtbank : 5232724
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens te Den Haag,
tegen
[bewindvoerder] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te Den Haag,
hierna te noemen: de rechthebbende.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 4 oktober 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 juli 2016 van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 19 oktober 2016 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 25 oktober 2016 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
Op 24 april 2017 heeft het hof partijen telefonisch medegedeeld dat het hof ook aandacht zal besteden aan de ontvankelijkheid van de moeder in hoger beroep.
De zaak is op 26 april 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- -
de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. L.P.H. Zwijnenberg, kantoorgenoot van mr. Duijsens;
- -
[naam] en [naam] namens de bewindvoerder.
De bewindvoerder heeft ter zitting een verweerschrift overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Daarin is aan de bewindvoerder machtiging verleend om een bedrag van € 5.000,- op te nemen uit het vermogen van de rechthebbende, zulks voor de advocaatkosten van de moeder met betrekking tot een hoger beroepsprocedure waarbij de belangen van de rechthebbende zijn betrokken onder de voorwaarde dat de moeder de aan het verzoekschrift gehechte overeenkomst tekent.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
- bij beschikking van 22 december 2015 heeft de kantonrechter de goederen, die aan de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, onder bewind gesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van de bewindvoerder als zodanig;
- tot 22 december 2015 beheerde de moeder de financiën van de rechthebbende, haar dochter;
- op 1 december 2012 heeft de moeder € 240.000,- onder hypothecaire dekking geleend aan [naam] . Hiervan was € 215.000,- van de rechthebbende (haar hele vermogen ontstaan door een letselschade-uitkering) en € 25.000,- van de moeder;
- een notaris heeft een akte opgemaakt van de lening en er is een hypotheek gevestigd op een pand van [naam] ;
- het geld zou worden gebruikt voor een op te zetten onderneming van de partner van [naam] , [naam] ;
- de lening zou na een jaar worden terugbetaald met een rente van 10%, hetgeen door financiële problemen niet is gelukt;
- het hiervoor genoemde pand van [naam] is executoriaal verkocht;
- de moeder heeft uit de verkoopopbrengst € 235.366,54 ontvangen terwijl de totale vordering op grond van de lening € 315.545,12 bedroeg;
- de moeder heeft voor haarzelf € 39.961,49 ingehouden op het door haar ontvangen bedrag;
- de moeder tracht, met een advocaat, om (via een procedure) het restantbedrag te verhalen;
- deze procedure is gestart vóór de onderbewindstelling van de rechthebbende;
- de bewindvoerder heeft na de instelling van het bewind tweemaal een nota van de advocaat voldaan vanaf de bewindrekening van totaal € 9.061,52;
- de moeder heeft, grotendeels via de rekening van de rechthebbende, daaraan voorafgaand € 15.567,08 betaald aan de advocaat;
- bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2016 is bepaald dat de moeder geen vordering heeft op [naam] nu deze door de rechtbank niet als partij bij de geldleningsovereenkomst is aangemerkt;
- de moeder is veroordeeld in de proceskosten van de tegenpartij van € 10.533,-;
- de advocaat van de moeder is in hoger beroep gegaan tegen voornoemd vonnis en schat zijn vergoeding daarvoor op € 5.000,-, of meer;
- de bewindvoerder heeft de kantonrechter verzocht om de kosten van de advocaat inzake het hoger beroep te mogen voldoen van de bewindrekening omdat de moeder geen vermogen meer heeft en het hoger beroep in het belang is van de rechthebbende;
- de bewindvoerder heeft een concept overeenkomst opgesteld waarin, onder meer, is opgenomen dat de moeder ermee instemt dat zij uit eventuele betalingen door de wederpartij de door de rechthebbende betaalde advocaatkosten van € 9.061,52 zal terugbetalen;
- de kantonrechter heeft het verzoek van de bewindvoerder toegewezen onder de voorwaarde dat de moeder voornoemde overeenkomst tekent;
- de moeder heeft deze overeenkomst tot nu toe niet getekend.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
Ontvankelijkheid moeder
1. Ten aanzien van de ontvankelijkheid in hoger beroep ligt aan het hof de vraag voor of de moeder als belanghebbende is aan te merken en op grond van artikel 358 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) in hoger beroep kan komen van de bestreden beschikking.
2. Ingevolge artikel 798 lid 1 Rv wordt in het familierecht onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap onder belanghebbenden bovendien worden verstaan de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft.
3. Het hof overweegt als volgt. Bij onderbewindstelling geldt dat het beheer over de onder bewind staande goederen toekomt aan de bewindvoerder, die echter voor bepaalde handelingen de toestemming van de rechthebbende nodig heeft, of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter. Bij deze zogenoemde daden van beschikking gaat het om een beperkte regeling, waarbij slechts de rechthebbende en de bewindvoerder zijn betrokken. Een machtigingsprocedure als bedoeld in de artikelen 1:438, lid 2 BW en 1:441, lid 2 BW, kan dan ook niet worden aangemerkt als een “zaak van onderbewindstelling” als bedoeld in het tweede lid van artikel 798 Rv (vgl HR 11 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD4932, NJ 2002/463). Dit neemt niet weg dat de moeder toch als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv kan worden aangemerkt, indien zij door de uitkomst van procedure zodanig in een belang wordt getroffen dat zij daarin behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat belang, of indien zij anderszins zo nauw betrokken is of is geweest bij het onderwerp dat in de procedure wordt behandeld dat daarin een belang is gelegen om in de procedure te verschijnen (vgl. HR 25 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1748). Nu de € 5000,- waarvoor de bewindvoerder machtiging heeft verzocht aan de kantonrechter, is bestemd voor het voeren van een procedure door de moeder om geld van de rechthebbende terug te vorderen, is het hof van oordeel dat in dit geval de moeder dusdanig nauw betrokken is bij de onderhavige zaak dat zij kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. Gelet hierop zal het hof de moeder ontvangen in haar hoger beroep.
Inhoudelijke beoordeling
4. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te beslissen dat de machtiging gegeven wordt zonder dat bijkomende voorwaarden worden opgelegd, kosten rechtens. De bewindvoerder verzoekt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen.
5. De moeder voert het volgende aan. De overeenkomst zoals aangehecht aan het verzoekschrift in eerste aanleg is niet in overeenstemming met de afspraken die waren gemaakt tussen de bewindvoerder en de moeder. De bewindvoerder is akkoord gegaan met het voeren van een procedure en ook met de verdeling van de binnengekomen gelden. De bewindvoerder komt nu terug op de gegeven toestemming en wenst ten onrechte dat de moeder een deel van de kosten gemaakt voor de procedure, terugbetaalt.
6. De bewindvoerder verweert zicht daartegen en stelt dat er helemaal geen afspraken zijn gemaakt tussen de bewindvoerder en de moeder met betrekking tot de op te stellen overeenkomst. De bewindvoerder is nimmer akkoord gegaan met de procedure en ook over de verdeling van de gelden zijn nimmer afspraken gemaakt. De bewindvoerder heeft wel tweemaal een nota voldaan voor advocaatkosten, maar was hierbij in de veronderstelling dat de procedure was ingesteld namens de rechthebbende. Dit blijkt ook uit het feit dat de bewindvoerder rechtstreeks aan de advocaat heeft betaald, zonder toestemming aan de kantonrechter te vragen.
Het staat de moeder vrij om de door de bewindvoerder opgestelde overeenkomst niet te tekenen. Dit betekent echter, nu de overeenkomst als voorwaarde is opgenomen in de bestreden beschikking, dat er geen geld van de bewindrekening naar de moeder wordt overgemaakt voor de kosten van de hoger beroepsprocedure, aldus de bewindvoerder.
7. Het hof overweegt als volgt. De moeder stelt dat de bewindvoerder heeft ingestemd met de door haar gevoerde procedure tegen [naam] en dat met de bewindvoerder was afgesproken dat de bewindvoerder of de rechthebbende alle (advocaat)kosten zou betalen omdat de rechthebbende belang heeft bij de uitkomst van de procedure. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de bewindvoerder, had het op de weg van de moeder gelegen om aan te tonen dat voornoemde instemming is gegeven en de gestelde afspraken zijn gemaakt. Nu de moeder dat heeft nagelaten, is niet vast komen te staan dat er een toezegging bestaat van de bewindvoerder om alle advocaatkosten van de procedure tegen [naam] te betalen. In dat licht is het stellen van de voorwaarde dat de moeder een overeenkomst moet tekenen waarin is opgenomen, kort gezegd, dat terugbetaling van de advocaatkosten door de moeder moet geschieden, niet onredelijk te noemen. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking bekrachtigen.
8. Ter zitting is nog medegedeeld dat inmiddels ook in hoger beroep de vordering van de moeder tegen [naam] is afgewezen. Uit de verdere mededelingen van de advocaat van de moeder leidt het hof af dat degene die waarschijnlijk als partij bij de geldleningsovereenkomst moet worden aangemerkt, naar het zich laat aanzien geen verhaal zal bieden voor de vorderingen van de moeder. In het licht van de mislukte verhaalsprocedure, de daarmee gemoeide advocaat- en proceskosten en de aantasting van het vermogen van rechthebbende door deze gang van zaken verdient het naar de mening van het hof overweging voor partijen om geen verdere kosten in procedures tegen elkaar te maken. Daarvoor pleit ook dat de moeder een naar het hof begrijpt belangrijke rol speelt bij de verzorging van rechthebbende en het daarmee gemoeide belang voor de moeder en rechthebbende niet gediend lijkt te worden met procedures als de onderhavige.
9. Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, D. Wachter en E.C. Punselie, bijgestaan door mr. M.A.J. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2017.