Hof 's-Gravenhage, 23-06-2010, nr. 200.012.872/01
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2773
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
23-06-2010
- Zaaknummer
200.012.872/01
- LJN
BN2773
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2773, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 23‑06‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 23‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Ouderlijke verantwoordelijkheid bij omgang krachtens art.1:377a BW: verwijzing naar het omgangshuis.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 juni 2010
Zaaknummer : 200.012.872/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 05-829
[appellante],
wonende te [woonplaats]
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.R. Stolk te Rotterdam,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats]
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.H.P. Feiner te Rotterdam.
Als belanghebbende is opgeroepen:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 28 januari 2009, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking is de moeder niet-ontvankelijk verklaard voor zover het hoger beroep gericht is tegen de beschikking van 28 oktober 2005 van de kinderrechter van de rechtbank Rotterdam, de bestreden beschikking vernietigd voor zover het betreft de toewijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] afgewezen. Alvorens nader te beslissen ten aanzien van de omgangsregeling is de verdere behandeling van de zaak pro forma aangehouden en een deskundigenonderzoek gelast.
Nadien zijn de volgende stukken bij het hof ingekomen:
- -
van de zijde van mevrouw drs. B.A. de Vries is bij het hof op 18 december 2009 een deskundigenbericht aangaande het ouderschapsonderzoek ingekomen;
- -
van de zijde van de moeder is bij het hof op 15 februari 2010 een brief met bijlagen ingekomen;
- -
van de zijde van de vader is op 7 april 2010 een brief met bijlagen ingekomen.
Bij faxbrief van 12 februari 2010 heeft Jeugdzorg het hof medegedeeld niet ter terechtzitting aanwezig te zullen zijn.
Op 14 april 2010 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de raad is verschenen: de heer [D.]. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
VERDER BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
- 1.
In geschil is thans nog de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige], geboren [in] 2003 te [geboorteplaats], verder: [de minderjarige].
- 2.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek hebben de minderjarige en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij sprake is van een van de in het derde lid van dit artikel limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van dit recht.
- 3.
Het hof is van oordeel dat in de onderhavige situatie geen gronden zijn gebleken om de vader het recht op omgang met [de minderjarige] te ontzeggen. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat de raad in het raadsrapport van 20 april 2007 concludeert dat er onvoldoende gronden zijn om de vader het recht op omgang met [de minderjarige] te ontzeggen en de moeder geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die kunnen leiden tot een andersluidend oordeel. Daarbij merkt het hof op dat de moeder zich wisselvallig opgesteld in haar standpunt doordat zij aanvankelijk heeft betwist dat [de minderjarige] in zijn ontwikkeling werd bedreigd en thans stelt dat zijn ontwikkeling wordt bedreigd doordat de spanning tussen de vader en de moeder grote weerslag op hem heeft.
- 4.
Uit het voorgaande volgt dat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij contact heeft met de vader. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat er tot op heden, ondanks de door de kinderrechter opgelegde proefcontacten, nog geen omgang tussen de vader en [de minderjarige] heeft plaatsgevonden. Het hof is van oordeel dat de moeder hiermee miskent dat het ouderlijk gezag mede omvat de verplichting om de ontwikkeling van de band van [de minderjarige] met de vader te bevorderen. In haar tussenbeschikking van 28 januari 2009 heeft het hof geconstateerd dat de ouders na het beëindigen van hun partnerrelatie hun gedragingen als ouders nog niet goed met elkaar kunnen afstemmen en niet goed met elkaar kunnen communiceren, hetgeen een ernstige belemmering vormt om te komen tot een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige]. In het licht daarvan heeft het hof een ouderschapsonderzoek gelast.
- 5.
Uit het deskundigenonderzoek blijkt dat de communicatie tussen partijen gebaseerd lijkt op dwang- en terugtrekbewegingen. Beide ouders voelen zich miskend door elkaar en proberen elkaar te overtuigen van hun afzonderlijke inzichten. Doordat er geen gesprek is, ontstaan er misverstanden en onbegrip over en weer. Hierdoor is sprake van een patstelling. De deskundige merkt voorts op, dat het mogelijk is de patstelling te doorbreken wanneer partijen de redenen van de patstelling inzien en verder verhelderen en concretiseren door bereidheid om op een respectvolle manier naar elkaar te luiseren. De deskundige concludeert voorts dat het in het licht van het verloop van het onderzoek ernaar uitziet dat de ouders niet uit eigener beweging en zonder neutrale derde in staat zullen zijn om met elkaar als collega-ouders te communiceren over de behoeften van [de minderjarige]. De behoeften van [de minderjarige] lijken ondergeschikt te zijn aan de eigen individuele behoeften van de ouders. Anderzijds dient een goede communicatie voorop te staan en dienen de ouders naast de behoeften van [de minderjarige] ook rekening te houden met elkaars behoeften. Indien het laatste niet gedaan wordt, kan onvoldoende invulling worden gegeven aan een kwalitatieve contactregeling voor [de minderjarige].
- 6.
Rekening houdende met het feit dat er tot op heden geen contact is geweest tussen de vader en [de minderjarige] en voormelde inzichten uit het deskundigenonderzoek, is het hof van oordeel dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] onder begeleiding van een neutrale derde dient plaats te vinden. Het hof zal partijen verwijzen naar het Rotterdams Omgangshuis, waarbij tijdstippen, duur, aantal, frequentie en inhoud van de contacten worden bepaald door de medewerkers van het Rotterdams Omgangshuis na overleg met de ouders. Het hof gaat ervan uit dat het Rotterdams Omgangshuis het verloop en resultaat van de begeleiding en omgang aan het hof zal rapporteren.
- 7.
Het hof is zich ervan doordrongen dat de houding van de moeder van grote betekenis is voor het welslagen van de omgang en gaat er van uit dat de moeder in staat is haar ouderlijke verantwoordelijkheid te nemen en haar bezwaren tegen de omgang ondergeschikt te maken aan het belang van [de minderjarige] om onbelast contact te hebben met de vader.
- 8.
Het hof zal iedere verdere beslissing in afwachting van de ontwikkelingen tussen partijen aanhouden tot zaterdag 27 november 2010 pro forma.
- 9.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
alvorens nader te beslissen:
verwijst partijen, te weten:
[appellante],
wonende te [woonplaats]
advocaat mr. G.R. Stolk te Rotterdam,
en
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats]
advocaat mr. R.H.P. Feiner te Rotterdam
naar de Rotterdamse Omgangsbegeleiding voor begeleide omgang tussen de vader voornoemd en de minderjarige, geboren [in] 2003 te [geboorteplaats];
bepaalt dat partijen zich binnen veertien dagen na deze beschikking melden bij de Rotterdamse Omgangsbegeleiding (adres als na te melden, telefoonnummer: [telefoonnummer]) voor het maken van een afspraak;
bepaalt dat de moeder de minderjarige tijdig voorafgaand aan ieder omgangscontact zal brengen naar het omgangshuis, en hem daar aan het einde van elk contact weer zal ophalen;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar:
Rotterdamse Omgangsbegeleiding,
p/a Rotterdams Omgangshuis
Klencke 603
3191 VZ Hoogvliet-Rotterdam;
bepaalt dat de Rotterdamse Omgangsbegeleiding het hof vóór na te melden pro formadatum rapporteert omtrent het verloop van de omgangsbegeleiding;
bepaalt dat partijen het hof vóór na te melden pro formadatum berichten of een nadere mondelinge behandeling is gewenst of dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de omgang aan tot zaterdag 27 november 2010 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Van Leuven en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2010.