Hof Amsterdam, 14-04-2020, nr. 200.266.273/01
ECLI:NL:GHAMS:2020:1242
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-04-2020
- Zaaknummer
200.266.273/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:1242, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑04‑2020; (Hoger beroep, Beschikking)
Uitspraak 14‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Geen verlenging met terugwerkende kracht igv een reeds verlopen jeugdbeschermingsmaatregel, ook niet als het gaat om een beslissing op het resterende deel van een verzoek aan de kinderrechter dat voor het andere deel al was toegewezen.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.266.273/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/656764 / JE RK 18-1114
Beschikking van de meervoudige familiekamer van 14 april 2020 inzake
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] );
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
Als informant is aangemerkt:
- SustVarius, dienstverlenende organisatie voor psychosociaal emotionele ontwikkeling en therapeutische processen (hierna te noemen: SustVarius).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Amsterdam
hierna te noemen: de raad.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (nader te noemen de kinderrechter) van 12 november 2018 en 18 juni 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
De GI is op 16 september 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kinderrechter van 18 juni 2019.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 december 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een medewerker;
- mr. R.H. Bouwman, advocaat te Amsterdam, namens de moeder;
- SustVarius, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] , ex-begeleider van de moeder.
De raad is, zonder nader bericht, niet verschenen.
3. De feiten
3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [in] 2018 [de minderjarige] geboren. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige] .
Tevens zijn de moeder en de vader de ouders van [kind A] (hierna te noemen: [kind A] ), geboren [in] 2017.
Voorts is uit de relatie van de moeder met de heer [X] (hierna: [X] ) geboren [kind B] (hierna te noemen: [kind B] ), [in] 2016.
3.2
De GI is bij de moeder en de kinderen betrokken sinds 24 februari 2016, na een melding van Veilig Thuis.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 31 augustus 2018 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 28 december 2018. Een verzochte machtiging tot uithuisplaatsing is door de kinderrechter toen afgewezen.
3.4
Op 1 november 2018 is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige] verleend. Bij beschikking van de kinderrechter van 12 november 2018 is de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bekrachtigd, is de ondertoezichtstelling verlengd tot 28 december 2019 en is een machtiging uithuisplaatsing verleend tot 28 juni 2019. Het overige deel van het verzoek van de GI, namelijk een uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling is aangehouden. Daarnaast heeft de kinderrechter bepaald dat [de minderjarige] terug moest naar de moeder in SustVarius.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] afgewezen.
4.2
De GI verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidende verzoek alsnog volledig toe te wijzen, en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, althans een door het hof te bepalen periode.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
5.2
De GI voert - samengevat – aan dat de gronden voor uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog steeds aanwezig zijn, in tegenstelling tot wat de kinderrechter heeft geoordeeld. De GI heeft daartoe aangevoerd dat de kinderrechter zich ten onrechte volledig heeft gebaseerd op een positief verslag van SustVarius van 17 juni 2019. Dat het verslag een te rooskleurig beeld schetste, blijkt volgens de GI uit het incident dat vervolgens op 21/22 juni 2019 plaatsvond. De moeder had alcohol gebruikt en maakte ruzie met de vader, terwijl [kind B] , tegen de met de heer [X] gemaakte afspraken in, en [de minderjarige] aanwezig waren. Ook heeft de moeder, tegen de afspraken in, geen contact gezocht met SustVarius voor hulp toen het misging. De GI heeft er geen vertrouwen in dat de moeder in de toekomst goed voor [de minderjarige] kan zorgen en wijst daarbij naar de voorgeschiedenis van de moeder, waarbij het middelengebruik een grote rol speelt en reden is waarom [kind B] en [kind A] niet meer bij de moeder verblijven. De moeder heeft de afgelopen anderhalf jaar bij SustVarius verbleven, waar zij wekelijks op alcohol werd getest en waar 24-uurs zorg beschikbaar was. De moeder heeft niet gewerkt aan de onderliggende problematiek, terwijl zij alle gelegenheid hiervoor had tijdens haar verblijf bij SustVarius. De GI heeft de moeder na het incident in juni gezegd zich te melden bij de Jellinekkliniek, maar de moeder heeft dit niet gedaan. De GI maakt zich ernstige zorgen nu de moeder met [de minderjarige] in [de gezinsopvang] verblijft en niet meer intensief begeleid wordt. De GI vraagt zich af wie er (emotioneel) beschikbaar is voor [de minderjarige] , gezien de persoonlijke problematiek van de moeder en nu een behandeling het nodige van de moeder zal vergen. Bovendien is [de gezinsopvang] net als SustVarius een tijdelijke oplossing en zal de moeder hierna weer moeten verhuizen, hetgeen de GI niet in het belang van [de minderjarige] acht.
De GI concludeert dat de moeder niet in staat is zelfstandig voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zorg te dragen en dat [de minderjarige] ondanks intensieve hulpverlening nog steeds geen stabiele en perspectief biedende opvoeder heeft.
5.3
De advocaat van de moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat de moeder weliswaar een geschiedenis heeft, maar dat zij nu grote stappen voorwaarts maakt. De moeder heeft zelf haar verblijf met [de minderjarige] bij SustVarius geregeld, hetgeen een eerste stap in de goede richting was. De moeder verblijft sinds oktober 2019 in [de gezinsopvang] , het gaat daar goed met de moeder en [de minderjarige] . De moeder heeft zich gemeld bij de huisarts en er is een persoonlijkheidsonderzoek gedaan. Een behandeling is nog niet gestart, maar zal zeker volgen.
De moeder is bereid zich in te zetten en zich verder te ontwikkelen in het belang van [de minderjarige] .
5.4
Namens SustVarius is naar voren gebracht dat de moeder anderhalf jaar begeleid is en dat er in die tijd steeds veiligheidseisen aan haar zijn gesteld. De moeder ontwikkelt zich goed en het werd tijd voor de volgende stap richting zelfstandigheid.
5.5
Het hof stelt vast dat de GI eerst op 16 september 2019 hoger beroep heeft ingesteld van de beschikking van 18 juni 2019, dus vlak voor het verstrijken van de appeltermijn. De bestreden beschikking is vóór het verstrijken van de termijn van de uithuisplaatsing gegeven. De uithuisplaatsing van [de minderjarige] is echter van rechtswege geëindigd na verloop van de door de kinderrechter bij beschikking van 12 november 2018 bepaalde termijn, in dit geval op 28 juni 2019. De wet kent niet de mogelijkheid van een verlenging door de rechter met terugwerkende kracht van een reeds verlopen jeugdbeschermingsmaatregel. Dat is niet anders indien het, zoals hier, niet gaat om een verlenging van de machtiging op grond van artikel 1:265c lid 2 BW, maar om een beslissing op het resterende deel van een initieel verzoek aan de kinderrechter, dat voor het andere deel eerder door hem was toegewezen. Om deze redenen zal het hof het verzoek van de GI in hoger beroep om alsnog de uithuisplaatsing te verlengen dan ook afwijzen.
5.6
Ten overvloede overweegt het hof dat, gezien de positieve ontwikkelingen die de moeder samen met [de minderjarige] doormaakt, de noodzaak tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep niet is gebleken. Er zijn recent geen (alcohol gerelateerde) incidenten geconstateerd en ook vanuit [de gezinsopvang] , waar de moeder sinds 15 oktober 2019 verblijft, zijn geen incidenten gemeld, ondanks dat daar geen 24-uurstoezicht is. De begeleiding van de moeder bij [de gezinsopvang] heeft jegens de GI aangegeven dat het goed gaat. SustVarius heeft aangegeven dat de moeder in de anderhalf jaar dat ze bij SustVarius was een goede ontwikkeling heeft doorgemaakt, ook wat betreft de zorg voor [de minderjarige] , dat er steeds veiligheidseisen zijn gesteld en dat het nu tijd is voor de volgende stap. Voorts heeft de moeder een persoonlijkheidsonderzoek laten doen en is zij in afwachting van therapie. Weliswaar kan de moeder niet permanent bij [de gezinsopvang] blijven en wordt daar, naar zeggen van de GI, toegewerkt naar zelfstandig wonen, maar, gezien de positieve ontwikkeling van de moeder en haar bereidheid tot het aanvaarden van hulp, is dit thans geen reden voor een uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Wel acht het hof het van belang dat de moeder in overleg met haar behandelaar (ook) hulp zoekt voor haar verslavingsproblematiek, bijvoorbeeld bij de Jellinekkliniek.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.
6. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jonkers, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 14 april 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.