Rb. Arnhem, 10-03-2010, nr. 169539
ECLI:NL:RBARN:2010:BL8050
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
10-03-2010
- Zaaknummer
169539
- LJN
BL8050
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2010:BL8050, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 10‑03‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 10‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Beoordeling van de onderbouwing van een vordering tot vergoeding van diverse schadeposten uit onrechtmatige daad.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 169539 / HA ZA 08-713
Vonnis van 10 maart 2010
in de zaak van
de stichting
STICHTING VESTIA GROEP,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. C.P. van den Berg te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN TIEM ELEKTRO B.V.,
gevestigd te Wamel,
gedaagde,
advocaat mr. M.J.J. Nijenhof te Arnhem.
Partijen zullen hierna Vestia en Van Tiem genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 19 augustus 2009
- -
de akte na tussenvonnis tevens houdende akte vermindering van eis van Vestia
- -
de akte uitlatingen van Van Tiem.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
Bij het vonnis van 19 augustus 2009 is Vestia in de gelegenheid gesteld te reageren op het verweer van Van Tiem naar aanleiding van de zeven door Vestia opgevoerde schadeposten die de rechtbank in dat vonnis heeft behandeld.
Algemeen
2.2.
Bij akte vermindering van eis heeft Vestia de hoogte van de door haar gevorderde schadevergoeding gesteld op € 359.176,75.
2.3.
De rechtbank stelt bij het navolgende voorop dat de grondslag van Vestia’s vordering eisen stelt aan de onderbouwing van de gestelde schade. In de kern samengevat stelt Vestia dat Van Tiem ten onrechte zaken heeft weggenomen en haar deswege schade moet vergoeden. De rechtbank heeft Vestia hierin gelijk gegeven. De schade waarvan hier sprake is, valt uiteen in drie delen, namelijk:
- -
de waarde van de vervangende zaken en de kosten van het aanbrengen daarvan,
- -
de in de dagvaarding onder 19 bedoelde controle,
- -
mogelijke vertraging van het project.
2.4.
Ten aanzien van het eerste onderdeel dient Vestia in beginsel te stellen en zonodig te bewijzen wat de waarde van de vervangende zaken en de kosten van het aanbrengen daarvan zijn. Even concreet zijn haar stelplicht en bewijslast ten aanzien van de in haar dagvaarding onder 19 bedoelde controle. Gecompliceerder kan het liggen bij de vertraging, maar ook daar geldt dat Vestia moet stellen en zonodig bewijzen wat de vertragingsschade is die het gevolg is van Van Tiems onrechtmatig handelen.
2.5.
Vestia kiest voor een andere weg. Zij gaat uit van kosten die derden haar in rekening hebben gebracht en rekent die terug naar de onrechtmatige daad. Zij moet bij de schadeposten steeds stellen en zonodig bewijzen dat het gaat om een te vergoeden gevolg van Van Tiems onrechtmatig handelen. Zij dient dus niet alleen specificaties van die derden over te leggen, maar aan te geven welke daarvan slaan op te vergoeden schade. Het gaat niet alleen om de vraag welke werkzaamheden gefactureerd zijn, maar ook en vooral om de vraag wat de reden was waarom die werkzaamheden uitgevoerd werden. Aan de hand van dit criterium zal Vestia’s onderbouwing beoordeeld moeten worden.
Synorga
2.6.
In het vonnis van 19 augustus 2009 is de vordering op dit onderdeel toewijsbaar geacht voor € 33.742,23 (2.9), volgens Van Tiem de kosten van het terugplaatsen.
2.7.
Van Tiem is terecht van mening dat het afmaken van het door haar aangenomen werk niet voor vergoeding in aanmerking komt. Daarnaast voert zij verweer tegen twee meerwerkfacturen. Vestia heeft haar eis verminderd met het bedrag van één hiervan – € 875,00 – en heeft van de andere factuur inmiddels een kopie overgelegd. Waar het om gaat, is of die meerwerkfactuur betrekking heeft op door Van Tiem te vergoeden herstelkosten. Daarover laat Vestia zich echter niet uit. Voor het bedrag van deze factuur – € 25.843,58 – is de vordering dan ook niet toewijsbaar.
2.8.
Resteren de vijf termijnbedragen, die volgens Van Tiem niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat zij niet te vergoeden werkzaamheden betreffen. In dit verband stelt Vestia thans dat zij gelet op het feit dat Synorga op p. 4/13 van haar offerte van 22 april 2009 onder punt 1.2 opmerkt dat het installatiewerk voor 95% gereed is, haar eis vermindert met 5% van het totale bedrag dat zij terzake van Synorga’s werkzaamheden heeft opgevoerd inclusief de 10%-opslag en de meerwerkkosten.
2.9.
Deze redenering kan de rechtbank niet volgen. Er blijkt niet uit dat en waarom het resterende bedrag betaling betreft voor werkzaamheden die moeten worden gezien als een te vergoeden gevolg van Van Tiems onrechtmatig handelen. De loutere stelling dat het werk is verricht na de demontage van de installatie en de apparatuur, is hiervoor onvoldoende, gelet op het feit dat, zoals Van Tiem terecht stelt, voltooiingswerkzaamheden gerekend vanaf het stadium waarin de werkzaamheden van Van Tiem eindigden, niet voor vergoeding in aanmerking komen. Deze immers voldoen niet aan het in rechtsoverweging 2.5 geformuleerde criterium.
2.10.
De slotsom op dit onderdeel is dat van de kosten van Synorga € 33.742,23 voor vergoeding in aanmerking komt.
Solé
2.11.
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat een gedeelte van de kosten voor herstel van de plafondplaten ad € 228,17 toewijsbaar is (vonnis 19 augustus 2009, 2.13).
2.12.
Vestia geeft aan dat zij niet meer kan nagaan of er twintig of zestig plafondplaten beschadigd waren. Maar als zij vergoeding van de schade vordert, is dat wél een element van haar stelplicht. Zij kan dan ook niet volstaan met de mededeling dat zij Van Tiem ‘het voordeel van de twijfel gunt’ en het vervolgens op veertig platen houden. De rechtbank passeert dit betoog. Dit wil zeggen dat de rechtbank aan de hand van Vestia’s nadere toelichting niet kan komen tot toewijzing van méér dan het hierboven voor twintig platen genoemde bedrag.
2.13.
Verder heeft Vestia haar eis op dit onderdeel – van in totaal € 2.947,18 – verminderd met € 1.777,50. Daarmee zijn de facturen 801216 en 801205 van Solé behandeld.
2.14.
Resteren de facturen 801187 en de opslag van 10%. Ook de factuur 801187 heeft Vestia thans laten vallen. De opslag mag voor een aannemer gebruikelijk zijn, ook hier geldt dat slechts de gevolgen van Van Tiems onrechtmatig handelen voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Dat algemene kosten als daadwerkelijke kosten gezien moeten worden, zoals Vestia stelt, mag zo zijn, maar het biedt niet het antwoord op de vraag wat Van Tiem moet vergoeden gelet op het onder 2.5 geformuleerde criterium. Ook de subsidiair genoemde 8% geeft dit antwoord niet. Nu Vestia ook op dit onderdeel niet heeft voldaan aan haar stelplicht, concludeert de rechtbank dat buiten de € 228,17 geen kosten van Solé vastgesteld zijn die voor vergoeding in aanmerking komen.
Vertraging
2.15.
De vergoeding van de werkzaamheden van Vestia Bouw brengt ons bij de, ook voor de volgende drie posten relevante, vertraging van de werkzaamheden. Dat de herstelwerkzaamheden tot vertraging van de bouw hebben geleid, is op zichzelf aannemelijk, maar niet noodzakelijk. Ook hier geldt de stelplicht van Vestia en moet volgens het onder 2.5 geformuleerde criterium worden nagegaan of daaraan is voldaan.
2.16.
In haar akte van 24 december 2008 stelt Vestia zonder onderbouwing dat de totale vertraging van de bouw, door diverse oorzaken, vijf maanden beliep. Zij noemt geen reden waarom zij in die akte vervolgens stelt dat een vertraging van twee van die vijf maanden het gevolg was van Van Tiems onrechtmatig handelen.
2.17.
In de akte van 13 mei 2009 gaat zij hier wel op in. Vestia stelt hierin opnieuw dat de bouw met vijf maanden is vertraagd zonder dit met concrete gegevens te onderbouwen. Zij noemt de uiteindelijk aangekondigde opleverdatum, maar deze staat geheel op zichzelf en zegt naar het oordeel van de rechtbank niets over de aanvankelijke planning, de vraag waarom deze niet gehaald werd en de werkelijke datum van oplevering.
2.18.
Aan de stelling dat de oplevering met vijf maanden is vertraagd, voegt Vestia toe dat zij twee van de vijf maanden toerekent aan de gevolgen van de onrechtmatige daad van Van Tiem. Het gaat echter niet om toerekenen, maar om uitrekenen. Voor zover Vestia hiertoe verwijst naar de facturen van derden die zij overlegt, passeert de rechtbank haar betoog. De rechtbank kan noch mag immers zelf uit overgelegde stukken stellingen van Vestia afleiden. Vestia moet aan haar stelplicht voldoen; de rechtbank vult deze niet in.
2.19.
Vestia legt ter onderbouwing van haar standpunt een e-mail van [betrokkene1] over. De verwijzing naar de inhoud van een e-mail kan om de zojuist genoemde reden nog geen voldoening aan de stelplicht betekenen. Ook inhoudelijk geeft deze mail echter niet aan dat er door Van Tiem een vertraging van twee maanden zou zijn veroorzaakt. [betrokkene1] schrijft namelijk tot twee maal toe dat de bouwtijd ná het verwijderen van de installaties met twee maanden is verlengd. Hij schrijft niet dat zij dóór de verwijdering met twee maanden is verlengd. Daar komt bij dat [betrokkene1], werkzaam voor Estrade, van mening is dat de door Van Tiem geleverde zaken van een merk en type waren die niet voldeden aan het bestek en daarom vervangen moesten worden. Dit is een geheel andere reden van vervanging dan de onrechtmatige verwijdering. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, geeft zijn verklaring dus niet aan dat door de onrechtmatige daad een vertraging van twee maanden zou zijn opgelopen.
2.20.
Het meest concreet is Vestia als zij stelt (akte van 14 oktober 2009 onder 19):
Dat Vestia vervolgens twee maanden aan Van Tiem toerekent, komt voort uit het feit dat Vestia één van die twee maanden nodig heeft gehad om samen met de leveranciers de schade te inventariseren, offertes te laten opstellen en diverse materialen te bestellen. De tweede maand is noodzakelijk geweest voor het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden en het aanbrengen van nieuwe materialen.
2.21.
Dit betoog geeft aan hoe lang het volgens Vestia heeft geduurd voordat de schade hersteld was. Dat betreft dus de periode waarover de bedragen aan Vestia zijn gefactureerd door derden waarvan zij vergoeding vordert. Dit is niet per definitie een periode van vertraging omdat niet uitgesloten is – het staat zelfs op grond van Vestia’s producties vast – dat ondertussen ook nog andere werkzaamheden moesten plaatsvinden. Slechts onderbouwd met andere gegevens waaronder de duur van andere werkzaamheden in dezelfde periode, kan een betoog als dit leiden tot een bewijsopdracht ten aanzien van de vertraging. Nu het betoog slechts gericht is op de duur van werkzaamheden waarvoor reeds vergoeding wordt gevorderd en niet op vertraging, komt de rechtbank aan zo’n bewijsopdracht niet toe.
2.22.
Waar Vestia spreekt van een door haar gestelde vertraging van twee maanden ten gevolge van Van Tiems wanprestatie, die door Reissen Bouwmanagement in de woorden van Vestia als een zeer coulante inzet beoordeeld kan worden, is haar betoog niet relevant. Het gaat er, gelet op de stelplicht van Vestia, om in hoeverre de vertraging concreet door Van Tiem is veroorzaakt. De vraag of dit slechts met behulp van een deskundige is vast te stellen, is daarbij nog niet aan de orde. Dat een door Vestia geraadpleegde deskundige twee maanden een coulante inzet acht, is niet relevant.
2.23.
De slotsom is dat Vestia onvoldoende heeft aangevoerd om, mits bewezen, haar stelling te kunnen dragen dat de onrechtmatige daad van Van Tiem tot een vertraging met twee maanden heeft geleid. De rechtbank passeert deze stelling dan ook.
Vestia Bouw, huurderving, Estrade projecten, BAVO RNO en rentekosten
2.24.
Vestia koppelt de kosten van Vestia Bouw die de onrechtmatige daad heeft meegebracht – kosten voor in stand houden van de bouwplaatsinrichting en doorbetalen voor de projectleiding en de uitvoerder – aan de door haar gestelde vertraging van twee maanden. Hetzelfde doet zij ten aanzien van de huurderving, de kosten voor Estrade projecten en BAVO RNO en de rentekosten.
2.25.
Nu de rechtbank de stelling van Vestia dat de onrechtmatige daad voltooiing van het werk met twee maanden heeft vertraagd, passeert, kan de schade voor zover deze is gebaseerd op die vertraging met twee maanden niet voor toewijzing in aanmerking komen.
2.26.
De rechtbank zal de vordering dus op de onderdelen Vestia Bouw, huurderving, Estrade projecten, BAVO RNO en rentekosten afwijzen.
Slotsom
2.27.
De slotsom is dat de vordering voor € 33.970,40 toewijsbaar is. Rente over dit bedrag is niet gevorderd en Van Tiem zal dus ook niet veroordeeld worden tot betaling daarvan.
2.28.
Vestia vordert Van Tiem te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 361,77 voor verschotten en € 579,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 579,00).
2.29.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. Vestia heeft niet voldoende onderbouwd gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
2.30.
Van Tiem zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij – haar onrechtmatig handelen is komen vast te staan – in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Vestia op basis van het toegewezen bedrag op:
- -
dagvaarding € 85,44
- -
vast recht 254,00
- -
salaris advocaat 1.737,00 (3,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.076,44
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
veroordeelt Van Tiem om aan Vestia te betalen een bedrag van € 33.970,40 (drieëndertig duizendnegenhonderdzeventig euro en veertig eurocent),
3.2.
veroordeelt Van Tiem in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 940,77, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.548 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
3.3.
veroordeelt Van Tiem in de proceskosten, aan de zijde van Vestia tot op heden begroot op € 2.076,44,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2010.