HR, 14-04-2020, nr. 19/00309
ECLI:NL:HR:2020:651
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-04-2020
- Zaaknummer
19/00309
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:651, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑04‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Medeplegen van oplichting door onder valse voorwendselen een bedrijf 4752 laptops te laten afgeven (art. 326 Sr) en witwassen (art. 420bis Sr). Middelen over 1. bewijsklacht oplichting; 2. innerlijk tegenstrijdigheid in de bewijsvoering m.b.t. bijdrage verdachte aan oplichting; 3. de vraag of uit de b.m. kon worden afgeleid dat verdachte (zelfstandig) het bewezenverklaarde witwassen heeft gepleegd en 4. gebruik van oncontroleerbare gegevens in de strafmotivering. HR: art. 81.1. RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/00309
Datum 14 april 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 juni 2018, nummer 21/002218-14, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben N. van Schaik en S.D. Groen, beiden advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en tot zodanige vermindering naar de gebruikelijke maatstaf en verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman N. van Schaik heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde en het vierde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 27 maanden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 25 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2020.