NJ 1931, p. 1345
Vordering van loon en schadevergoeding wegens onrechtmatige beëindiging der dienstbetrekking. Ontzegging dier vordering op grond dat verweerder een veel grootere vordering op eischer heeft wegens wanpraestatle. (Afhandig maken agentschap). Onmiddellijk en dadelijk gevolg. Vatbaarheid voor dadelijke vereffening der beide vorderingen.
HR 12-06-1931, ECLI:NL:HR:1931:222, m.nt. Prof. E. M. Meijers
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12 juni 1931
- Magistraten
(Mrs. Fentener van Vlissingen, Kosters, van den Dries, van Gelein Vitringa, Polak.)
- Zaaknummer
[12061931/NJ_1931,_p._1345]
- Conclusie
Mr. Berger
- Noot
Prof. E. M. Meijers
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS152432:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1931:222, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑06‑1931
- Wetingang
(BW art. 1284, 1463, 1639p, 1639t).
Essentie
Vordering van loon en schadevergoeding wegens onrechtmatige beëindiging der dienstbetrekking. Ontzegging dier vordering op grond dat verweerder een veel grootere vordering op eischer heeft wegens wanpraestatle. (Afhandig maken agentschap). Onmiddellijk en dadelijk gevolg. Vatbaarheid voor dadelijke vereffening der beide vorderingen.
Samenvatting
De Rechtb. heeft vastgesteld, dat verweerder het agentschap van de Carborundum Company heeft verloren en dit aan eischer is overgegaan tengevolge van de door eischer, toen hij nog in dienst van verweerder was, gedane stappen en dat zonder die stappen de verhouding tusschen de Carborundum Company en verweerder nog ten minste een jaar zou zijn voortgezet. Hiermede ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.