Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG en van Verordening (EG) nr. 2006/2004
Artikel 12 Rechterlijke en administratieve instanties: staving van beweringen
Geldend
Geldend vanaf 12-06-2005
- Bronpublicatie:
11-05-2005, PbEU 2005, L 149 (uitgifte: 01-01-2005, regelingnummer: 2005/29/EG)
- Inwerkingtreding
12-06-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-05-2005, PbEU 2005, L 149 (uitgifte: 01-01-2005, regelingnummer: 2005/29/EG)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Verbintenissenrecht / Europees verbintenissenrecht
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Informatierecht / Reclame
De lidstaten verlenen de rechterlijke of administratieve instanties bevoegdheden om, tijdens de in artikel 11 bedoelde civielrechtelijke of administratieve procedure,
- a)
te eisen dat de handelaar bewijzen aandraagt voor de juistheid van de feitelijke beweringen in verband met een handelspraktijk indien, met inachtneming van de rechtmatige belangen van de handelaar en van elke andere partij bij de procedure, die eis passend lijkt, gelet op de omstandigheden van de zaak in kwestie,
en
- b)
feitelijke beweringen als onjuist te beschouwen, indien de overeenkomstig het bepaalde onder a) geëiste bewijzen niet worden aangedragen of door de rechterlijke of administratieve instantie onvoldoende worden geacht.