Rb. Noord-Holland, 30-06-2020, nr. 15/239158-19
ECLI:NL:RBNHO:2020:5259
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
30-06-2020
- Zaaknummer
15/239158-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2020:5259, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 30‑06‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
ECLI:NL:RBNHO:2020:1785, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 17‑01‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑06‑2020
Inhoudsindicatie
Bewezenverklaring van wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Ontslag van alle rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid verdachte.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/239158-19 (P)
Uitspraakdatum: 30 juni 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 juni 2020 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.P. Visser en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 4 oktober 2019 te Alkmaar in een woning aan de [adres] (het woonadres van verdachte) opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door - nadat deze [aangever] voormelde woning had betreden de (voor)deur van deze woning af te sluiten met de sleutel, en/of - deze sleutel in zijn (broek)zak te steken/doen, en/of - tegen [aangever] te zeggen dat hij haar niet zou laten vertrekken als hij geen ontmoeting zou hebben met president Trump, - waarbij deze woning zich op de zevende verdieping van een flatgebouw bevond, (mede) waardoor de enige weg naar buiten de door verdachte afgesloten (voor)deur betrof, en/of - (mede) om zijn woorden kracht bij te zetten aan [aangever] twee messen te tonen, en/of - [aangever] te vragen en/of zeggen met welke van deze twee messen hij (verdachte) haar (deze [aangever] ) de keel dan wel strot af zou snijden, dan wel woorden van gelijke (bedreigende) strekking, - waarbij deze situatie enige tijd - ongeveer drie uur - heeft voortgeduurd;
Feit 2: hij op of omstreeks 4 oktober 2019 te Alkmaar in een woning aan de [adres] (het woonadres van verdachte) [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door - aan deze [aangever] twee, althans één of meer messen te tonen, en/of - (vervolgens) [aangever] te vragen en/of zeggen met welke van deze twee messen hij (verdachte) haar (deze [aangever] ) de keel dan wel strot af zou snijden, dan wel woorden van gelijke bedreigende strekking.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Beoordeling van het bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte de feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- -
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 juni 2020 afgelegd;
- -
een proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 5 oktober 2019 (dossierpagina’s Z1/29 tot en met 32);
- -
een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en
[verbalisant] van 4 oktober 2019 (dossierpagina D1/19);
- een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 6 oktober 2019 (dossierpagina D2/21).
De genoemde processen-verbaal van bevindingen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door de personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
hij op 4 oktober 2019 te Alkmaar in een woning aan de [adres] (het woonadres van verdachte) opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden, door - nadat deze [aangever] voormelde woning had betreden de voordeur van deze woning af te sluiten met de sleutel, en - deze sleutel in zijn broekzak te steken, en - tegen [aangever] te zeggen dat hij haar niet zou laten vertrekken als hij geen ontmoeting zou hebben met president Trump, - waarbij deze woning zich op de zevende verdieping van een flatgebouw bevond, waardoor de enige weg naar buiten de door verdachte afgesloten voordeur betrof, en - aan [aangever] twee messen te tonen, en - [aangever] te vragen met welke van deze twee messen hij (verdachte) haar (deze [aangever] ) de keel dan wel strot door zou snijden, - waarbij deze situatie enige tijd - ongeveer drie uur - heeft voortgeduurd;
Feit 2: hij op 4 oktober 2019 te Alkmaar in een woning aan de [adres] (het woonadres van verdachte) [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door aan deze [aangever] twee messen te tonen en (vervolgens) [aangever] te vragen met welke van deze twee messen hij (verdachte) haar (deze [aangever] ) de keel dan wel strot door zou snijden.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
Feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet strafbaar is ten aanzien van het bewezenverklaarde en dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank heeft bij haar oordeel omtrent de strafbaarheid van verdachte in het bijzonder acht geslagen op het psychiatrisch rapport, gedateerd 14 december 2019, opgesteld door T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus, en het psychologisch rapport, gedateerd
11 december 2019, opgesteld door E.M.J. de Kam, gezondheidszorgpsycholoog.
Het psychiatrisch rapport houdt als beantwoording van de gestelde vragen onder meer het volgende in:
Er is sprake van een ziekelijke stoornis der geestvermogens, te weten een schizo-
affectieve stoornis. Onderzochte heeft psychotische symptomen die periodiek samengaan met stemmingsproblemen en periodiek ook op zichzelf staan, los van de stemming. De ziekelijke stoornis was ook aanwezig ten tijde van hetgeen hem ten laste wordt gelegd. De hem ten laste gelegde feiten komen voort uit zijn ziekelijke stoornis die leidt tot innerlijke chaos waardoor hij geen of nauwelijks greep meer had op zijn eigen handelen en ook geen remming had op gedrag. Onderzoeker adviseert het hem ten laste gelegde niet toe te rekenen.
Het psychologisch rapport houdt als beantwoording van de vragen onder meer het volgende in:
Er is bij onderzochte sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een psychotische stoornis. Onderliggend is sprake van een langer bestaand psychiatrisch ziektebeeld waarbij in het verleden naast psychotische decompensaties ook depressieve en manisch-psychotische fasen voor zijn gekomen. In het huidige onderzoek staat een psychotische ontregeling op de voorgrond waardoor naast eerder gestelde diagnoses bipolaire I stoornis en schizofrenie ook een schizo-affectieve stoornis overwogen kan worden als onderliggend psychiatrisch ziektebeeld. Deze problematiek was ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. Het denken en handelen van betrokkene werd op dat moment volledig bepaald door deze paranoïde waanbeleving. Uw college wordt daarom geadviseerd betrokkene het ten laste gelegde
niet toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en komt op basis daarvan tot het oordeel dat de bewezenverklaarde feiten verdachte niet kunnen worden toegerekend wegens een ziekelijke stoornis van de geestesvermogen. De rechtbank acht verdachte daarom niet strafbaar en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.
Afdoening
De rechtbank neemt ten aanzien van de afdoening van de zaak het volgende in aanmerking.
Het psychiatrisch rapport houdt hierover – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Een belangrijk symptoom van een stoornis in het schizofreniesprectrum is dat het ziektebesef afwezig dan wel beperkt aanwezig is. Vaak wordt medicatie ter discussie gesteld. Dat was ook het geval bij onderzochte. Onderzochte had zijn medicatie niet ingenomen de laatste maanden en werd toenemend psychotisch. Indien de medicatie niet wordt ingenomen en de psychose niet blijvend wordt behandeld is het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst hoog. Dit risico moet als laag worden ingeschat indien onderzochte de medicatie trouw inneemt. Daarbij komt dat dit het allereerste feit is, terwijl betrokkene al lang ziek is. Betrokkene is vredelievend als hij zich wat beter voelt.
Het risico staat of valt met de activiteit van de psychose gecombineerd met een behandelaar die blijft aandringen op contact met onderzochte terwijl onderzochte dat contact juist probeert te vermijden. Een behandeling en begeleiding zijn cruciaal om de kans op herhaling binnen aanvaardbare grenzen te krijgen. Ingezet moet (blijven) worden om onderzochte te motiveren voor medicatie. Geadviseerd wordt (na 1 januari 2020) een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) af te geven waarbij verdachte bij aanvang klinisch wordt opgenomen.
Het psychologisch rapport houdt hierover – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Indien de psychotische stoornis van betrokkene onbehandeld blijft wordt het recidiverisico op middellange termijn binnen een bestaande (hulpverleners-)relatie als matig ingeschat. Een matig beveiligde behandelsetting met relatief korte opnamenduur is passend bij dit risiconiveau. Ondanks een al langer bestaand ziektebeeld en psychotische decompensaties in het verleden is betrokkene niet eerder tot een geweldsdelict gekomen. De kans op recidive is verhoogd als betrokkene langer de tijd heeft achterdocht en waanideeën te ontwikkelen. Er zijn geen aanwijzingen dat sprake is van acuut gevaar bij een psychotisch toestandsbeeld jegens onbekenden. Een adequate behandeling van de psychotische stoornis, die de voornaamste risicofactor betreft, in de vorm van onder andere (depot)medicatie is essentieel om het recidiverisico te beperken.
Geadviseerd wordt (na 1 januari 2020) tot het opleggen van een zorgmachtiging.
De rechtbank neemt deze adviezen over. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de civiele rechter reeds op 6 april 2020 (rekestnummer: C/15/301057 / FA RK 20-1544) op grond van de Wvggz een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden heeft verleend met de volgende vormen van verplichte zorg: het toedienen van medicatie, het beperken van bewegingsvrijheid, het uitoefenen van toezicht en het opnemen in een accommodatie. Indien na deze zes maanden zou blijken dat daartoe aanleiding bestaat, kan de officier van justitie opnieuw een zorgmachtiging aanvragen bij de civiele rechter.
Gelet op het voorgaande is het afgeven van een zorgmachtiging door de strafrechter in de onderhavige zaak niet meer aan de orde.
6. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.S. Burggraaff, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. E.G. van Roest, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Bähr,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 juni 2020.
Uitspraak 17‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Overwegingen ambtshalve ten aanzien van de vraag of een zorgmachtiging op basis van de Wfz in samenhang met de Wvggz een maatregel als bedoeld in artikel 67a lid3 Sv is en beslissing op het verzoek schorsing voorlopige hechtenis.
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/239158-19
Overwegingen ambtshalve en beslissing op het verzoek schorsing voorlopige hechtenis
Verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad.
In de zaak tegen verdachte [verdachte] is ter terechtzitting van 17 januari 2020 door de verdediging verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen onder voorwaarden. De officier van justitie heeft zich verzet tegen schorsing van de voorlopige hechtenis en benadrukt dat de rechtbank zich ambtshalve altijd moet afvragen of de situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zich voordoet. Aan de rechtbank is daarbij gevraagd om te overwegen en te beslissen ten aanzien van de vraag of een zorgmachtiging op basis van de Wfz in samenhang met de Wvggz een maatregel als bedoeld in die bepaling is.
De rechtbank overweegt en beslist als volgt:
- De rechtbank is van oordeel dat het van belang is om de uiteenlopende juridische kaders te onderscheiden en om nodeloze complicaties te vermijden.
- Met betrekking tot de vraag of artikel 67a, lid 3 Sv aan de orde is overweegt de rechtbank ambtshalve, op suggestie van de officier van justitie, dat, gelet op de inhoud van de rapporten van de psycholoog en de psychiater, een verzoek van de officier van justitie tot afgifte van een zorgmachtiging krachtens de Wvggz in het verschiet ligt. Dat verzoek zal naar verwachting mede strekken tot een vorm van vrijheidsbeneming. Dat gebeurt in het kader van de afdoening van de strafzaak, waarin de rechtbank zal oordelen over het bewijs en de strafbaarheid van feit en verdachte. De zorgmachtiging kan in dit geval daarom niet anders worden uitgelegd dan als een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel als bedoeld in artikel 67a, lid 3 Sv. De in genoemde bepaling bedoelde situatie is, gelet op hetgeen overigens aan het bevel tot voorlopige hechtenis ten grondslag is gelegd, daarom niet aan de orde. Tot ambtshalve ingrepen in de voorlopige hechtenis bestaat in zoverre geen grond.
- Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen. De rechtbank overweegt dat het geruststellend is dat het inmiddels beter gaat met de verdachte. Dat betekent niet dat de grond van het gevaar voor herhaling niet meer aanwezig is. De deskundigen die verdachte hebben onderzocht komen tot de conclusie dat een concreet vangnet in de vorm van voorzieningen nodig is om het recidivegevaar te kunnen inperken. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank nu onvoldoende sprake.
- Met betrekking tot de route naar een zorgmachtiging overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. Het staat de officier van justitie vrij op elk gewenst moment opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis te vorderen. Datzelfde geldt voor het geval de officier van justitie een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging overweegt. De officier van justitie kan daartoe de civiele rechter benaderen of de strafrechter in het kader van de afdoening van een strafzaak.Ook de verdachte kan op elk door hem gewenst moment de strafrechter benaderen met een verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis.In zoverre bestaat juridisch geen grond om, zoals voorgesteld door de officier van justitie, een beslissing te geven met betrekking tot het vervolg, wat er zij van de grondslag en werking ervan.De procedure ter voorbereiding van het verzoek voor het afgeven van een zorgmachtiging is door het Openbaar Ministerie in gang gezet. Daar neemt de rechtbank kennis van. In die feitelijke gang van zaken bestaat evenmin grond voor de rechtbank om te treden in de vraag welke rechter door de officier van justitie uiteindelijk met het verzoek zal worden benaderd.
Deze overwegingen en beslissingen zijn gegeven door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Holland, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. N. Boots en
mr. E.G. van Roest, in tegenwoordigheid van A. Helder, griffier, en zijn gegeven op de openbare terechtzitting van 17 januari 2020.