HR, 29-01-2010, nr. 09/01061
ECLI:NL:HR:2010:BK6679
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
29-01-2010
- Zaaknummer
09/01061
- Conclusie
Mr L. Strikwerda
- LJN
BK6679
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK6679, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑01‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK6679
ECLI:NL:PHR:2010:BK6679, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑12‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK6679
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑01‑2010
Inhoudsindicatie
WSNP. Beëindiging toepassing schuldsaneringsregeling zonder schone lei (81 RO).
29 januari 2010
Eerste Kamer
09/01061
EV/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen.
Verzoeker tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij vonnis van 12 juni 2006 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch ten aanzien van [verzoeker] de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken voor de looptijd van drie jaar.
De rechter-commissaris heeft op 19 mei 2008 die rechtbank verzocht de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [verzoeker] te beëindigen door de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verkorten tot de datum waarop het vonnis van de rechtbank in kracht van gewijsde gaat, zonder toekenning van de schone lei.
De rechtbank heeft bij vonnis van 13 november 2008 hetgeen de rechter-commissaris heeft verzocht toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 4 maart 2009 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 29 januari 2010.
Conclusie 11‑12‑2009
Mr L. Strikwerda
Partij(en)
Conclusie inzake
[Verzoeker]
Edelhoogachtbaar College,
1.
Het tijdig door verzoeker tot cassatie, hierna: [verzoeker], ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch van 4 maart 2009. Bij dit arrest heeft het hof op het hoger beroep van [verzoeker] bekrachtigd het vonnis van de rechtbank 's‑Hertogenbosch van 13 november 2008, waarbij de rechtbank — kort gezegd — met toepassing van art. 345 lid 1 Fw de bij vonnis van 12 juni 2006 uitgesproken definitieve toepassing van de schuldsanering ten aanzien van [verzoeker] heeft beëindigd door te bepalen dat de looptijd van deze regeling eindigt zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, zonder toekenning van de ‘schone lei’.
2.
Het cassatieberoep berust op één middel dat, als ik het goed zie, vijf klachten bevat. De klachten kunnen naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden en nopen niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.
3.
De eerste klacht van het middel (cassatierekest onder 4.4) verwijt het hof de verbeteringen in de naleving door [verzoeker] van de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen niet in zijn beschouwingen en oordeel te hebben betrokken.
4.
De klacht faalt wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft niet vastgesteld dat zich verbeteringen hebben voorgedaan, doch heeft — integendeel — vastgesteld dat [verzoeker]' houding, zelfs na de uitspraak van de rechtbank, geen enkele verbetering laat zien in het nakomen van zijn schuldsaneringsverplichtingen (r.o. 4.5.3).
5.
De tweede klacht (cassatierekest onder 4.6) houdt in dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat [verzoeker] onvoldoende heeft voldaan aan zijn sollicitatie- en informatieplicht. De klacht voert aan dat [verzoeker] sedert mei 2008 een vaste baan heeft, zodat de sollicitatieplicht verviel en er ook niet veel meer te informeren viel.
6.
De klacht kan geen doel treffen omdat, nog daargelaten dat blijkens een door de bewindvoerder op 18 december 2008 ontvangen brief van [verzoeker] de bedoelde baan door ontslag op staande voet wegens onrechtmatige afwezigheid is beëindigd (r.o. 4.4.1), het oordeel van het hof dat [verzoeker] onvoldoende aan zijn sollicitatieplicht heeft voldaan betrekking heeft op de periode voorafgaande aan mei 2008 (r.o. 4.5.3 in verbinding met de desbetreffende, door het hof overgenomen overwegingen van de rechtbank). Voorts miskent de klacht dat de naar het oordeel van het hof door [verzoeker] niet nagekomen informatieplicht verder reikt dan enkel het verschaffen van inlichtingen over diens sollicitaties.
7.
De derde klacht (cassatierekest onder 4.7) verwijt het hof geen kenbare aandacht te hebben geschonken aan het feit dat [verzoeker] contante (deel)betalingen op de huur van zijn woning heeft gedaan.
8.
De klacht faalt omdat zij niet voldoet aan de aan een cassatieklacht te stellen eisen. De klacht geeft in het geheel niet aan in welk verband het hof aan het bedoelde feit aandacht had moeten schenken. Evenmin geeft de klacht aan waarom en in welk opzicht het arrest van het hof rechtens onjuist, dan wel onbegrijpelijk is, nu het hof aan het bedoelde punt geen aandacht heeft geschonken.
9.
De vierde klacht (cassatierekest onder 4.8) houdt in dat het hof, nu in deze zaak het oude recht van toepassing is, op rechtens onjuiste althans onbegrijpelijke gronden geen grond aanwezig heeft geoordeeld tot verlenging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
10.
De klacht is mij niet duidelijk geworden. Niet valt in te zien — de klacht geeft dat ook niet aan — waarom het hof onder het oude recht, gegeven de in r.o. 4.5.3 genoemde omstandigheden, gehouden zou zijn de toepassing van de schuldsaneringsregeling te verlengen.
11.
De vijfde klacht (cassatierekest onder 4.9) komt er kennelijk op neer dat het hof over de vraag of [verzoeker] naar behoren aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting heeft voldaan, geen oordeel had mogen uitspreken, zonder daarover [verzoeker] zelf te horen.
12.
De klacht kan geen doel treffen. Het hof heeft — in cassatie onbestreden — vastgesteld dat [verzoeker], hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting van het hof is verschenen. Geen rechtsregel verbood het hof bij deze stand van zaken een oordeel uit te spreken over de door de klacht bedoelde vraag.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,