Einde inhoudsopgave
Jeugdwet
Artikel 6.1.10 [Hoorplicht]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2015
- Bronpublicatie:
01-03-2014, Stb. 2014, 105 (uitgifte: 14-03-2014, kamerstukken: 33684)
- Inwerkingtreding
01-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-11-2014, Stb. 2014, 443 (uitgifte: 21-11-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Veiligheid en Justitie
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid kinderen en jongeren / Jeugdzorg
Jeugdbeleid / Algemeen
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
Bijzonder strafrecht / Jeugdstrafrecht
1.
De kinderrechter hoort, alvorens een machtiging, een spoedmachtiging of een voorwaardelijke machtiging te verlenen en alvorens een vervallenverklaring als bedoeld in artikel 6.1.7 te doen:
- a.
de jeugdige, degene die het gezag over de minderjarige uitoefent en degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, tenzij de kinderrechter vaststelt dat een persoon niet bereid is zich te doen horen;
- b.
de verzoeker, en
- c.
in gevallen als bedoeld in artikel 6.1.7, de jeugdhulpaanbieder.
2.
De kinderrechter biedt, alvorens een machtiging of een voorwaardelijke machtiging te verlenen en alvorens een vervallenverklaring als bedoeld in artikel 6.1.7 te doen, de mogelijkheid een familiegroepsplan op te stellen. Slechts indien de ouders aan de kinderrechter te kennen hebben gegeven dat zij geen gebruik wensen te maken van deze mogelijkheid, concrete bedreigingen in de ontwikkeling van het kind hiertoe aanleiding geven of de belangen van het kind anderszins geschaad worden, kan de kinderrechter hier vanaf zien.
3.
Bij een spoedmachtiging, bedoeld in artikel 6.1.3, is artikel 800, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
4.
De rechter geeft het bestuur van de raad voor rechtsbijstand ambtshalve last tot toevoeging van een raadsman aan de jeugdige.