Hof Arnhem-Leeuwarden, 04-10-2016, nr. 200.177.389
ECLI:NL:GHARL:2016:7955
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
04-10-2016
- Zaaknummer
200.177.389
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:7955, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 04‑10‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 04‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Schuldsanering: verrekening oude schuld met WAO-uitkering.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.177.389
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 162127)
arrest van 4 oktober 2016
in de zaak van
Bastian Bert Oude Middendorp,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling
van [persoon 1],
wonende te [plaatsnaam] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: de bewindvoerder
advocaat: mr. E.S. Fikkert,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
zetelend te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: ‘het UWV’,
advocaat: mr. J.P. Heering.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 10 juni 2015 dat de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 4 september 2015,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in rechtsoverweging 2.1 van het (bestreden) vonnis van 10 juni 2015.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
Het gaat in deze zaak, zakelijk samengevat, om het volgende. [persoon 1] ontvangt met ingang van 10 november 1992 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 6 januari 2009 heeft het UWV een bedrag van € 3.696,54 bruto van [persoon 1] teruggevorderd wegens ten onrechte ontvangen toeslag in de periode van 17 september 2007 tot en met 31 januari 2008. Bij besluit van 23 januari 2009 is [persoon 1] een boete opgelegd van € 120. [persoon 1] wordt op zijn WAO-uitkering door het UWV gekort met € 100 bruto per maand bij wege van verrekening met de openstaande schuld. Bij vonnis van 16 april 2013 is [persoon 1] toegelaten tot de schuldsaneringsregeling met benoeming van Oude Middendorp tot bewindvoerder. De bewindvoerder vordert in de onderhavige zaak samengevat een verklaring voor recht dat het het UWV niet is toegestaan zijn vordering te verrekenen met de aan [persoon 1] maandelijks te betalen WAO-uitkeringen en stopzetting daarvan op straffe van een dwangsom, met terugbetaling van het reeds ten onrechte door het UWV verrekende bedrag, vermeerderd met rente en kosten.
4.2
De rechtbank heeft de vorderingen van de bewindvoerder afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat nu aan [persoon 1] een recht op WAO-uitkering is toegekend voordat de schuldsaneringsregeling werd uitgesproken en nu ook de vordering van het UWV op [persoon 1] voor die tijd is ontstaan, het bepaalde in artikel 307 Fw zich niet verzet tegen de verrekening van € 100 per maand door het UWV. Daartoe heeft de rechtbank – kort samengevat – overwogen dat het recht op een WAO-uitkering ontstaat indien en zodra is voldaan aan de daarvoor op grond van de WAO geldende eisen en dat dit recht blijft bestaan indien en zolang een belanghebbende aan de door de wet gestelde eisen blijft voldoen. Dat het UWV periodiek toetst of een belanghebbende blijft voldoen aan de wettelijke vereisten betekent niet dat het recht op WAO telkens opnieuw wordt toegekend, maar dat beoordeeld wordt of er grond is om de WAO-uitkering in te trekken, op te schorten of te wijzigen. De bewindvoerder heeft twee grieven gericht tegen het vonnis van de rechtbank. Deze grieven stellen naar de kern de vraag aan de orde wanneer de vordering van [persoon 1] , het recht op een maandelijkse WAO-uitkering, ontstaat en in het verlengde daarvan de vraag of verrekening door UWV met de maandelijkse WAO-uitkering van [persoon 1] al dan niet is toegestaan. De grieven zullen gezamenlijk worden behandeld.
4.3
Bij de beoordeling van dit geschil stelt het hof het volgende voorop. In artikel 307 FW is bepaald dat na het uitspreken van de schuldsaneringsregeling verrekening door een schuldeiser slechts is toegelaten indien zowel zijn schuld als zijn vordering zijn ontstaan vóór de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tussen partijen is niet in geschil dat de vordering van het UWV op [persoon 1] is ontstaan voordat de schuldsaneringsregeling werd uitgesproken. Het debat richt zich op de vraag of ook de schuld van het UWV aan [persoon 1] voor die tijd is ontstaan.
4.4
De bewindvoerder betoogt – verkort weergegeven – dat het recht op een WAO-uitkering niet een statisch recht is, toegekend voor onbepaalde tijd, maar een uitkering die dagelijks ontstaat, afhankelijk van de medische toestand van de aanvrager die per periode en zelfs per dag verschillend kan zijn. De bewindvoerder leidt dit af uit het volgende. De duur en hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering staan niet vast. Telkens opnieuw wordt bepaald of aan de wettelijke vereisten is voldaan. De omstandigheden kunnen immers wijzigen met als gevolg dat de WAO-uitkering dient te worden herzien of ingetrokken. Daarnaast moet [persoon 1] voldoen aan nadere voorwaarden (art. 28 WAO) en wordt het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag berekend en uitgekeerd (art. 21 lid 2 WAO; art. 42 lid 1 en 43 lid 2 WAO). Of sprake is van arbeidsongeschiktheid wordt ook niet door het UWV vastgesteld, maar bepaald op grond van objectieve medische maatstaven. Het UWV, als uitvoeringsorgaan, mag pas tot uitkering overgaan per periode waarin vaststaat dat sprake is van arbeidsongeschiktheid. Volgens de bewindvoerder ontstaat de schuld van het UWV aan [persoon 1] , de verplichting om de WAO-uitkering te betalen, daarom per periode waarin naar objectieve medische maatstaven gebleken is van arbeidsongeschiktheid, zodat verrekening na het uitspreken van de schuldsaneringsregeling niet is toegestaan. In de visie van de bewindvoerder verdraagt deze zienswijze zich ook beter met de beperkte verrekeningsmogelijkheid van art. 307 Fw en het fixatiebeginsel in de schuldsanerings-regeling waarbij er ruimte moet zijn om de financiële zaken op orde te brengen.
4.5
Het hof deelt de visie van de bewindvoerder dat het recht op een WAO-uitkering periodiek (per dag of maand) ontstaat niet. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen (rov. 4.1), volgt uit de tekst van art. 19 en 35 WAO dat een verzekerde, op aanvraag, recht heeft op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering zodra hij 104 dagen arbeidsongeschikt is geweest en met ingang van de dag waarop de verzekerde aan alle vereisten voor het recht op toekenning van de WAO-uitkering voldoet. Het recht op toekenning van een WAO-uitkering wordt vastgelegd in een beschikking van het UWV. Dit besluit – vatbaar voor bezwaar en beroep – maakt de aanspraken van de verzekerde op betaling van de uitkering door het UWV rechtens afdwingbaar. Daarbij geldt dat de aan [persoon 1] in 1992 toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering geacht wordt te zijn toegekend voor onbepaalde tijd (art. 98e WAO). Op grond van deze bepalingen oordeelt het hof dat het UWV, als uitvoeringsorgaan, verplicht is om vanaf de in het toekenningsbesluit opgenomen datum een WAO-uitkering te verstrekken. Uit art. 50 lid 1 WAO volgt dat het UWV deze uitkering maandelijks moet voldoen. De omstandigheid dat vanwege deze periodieke termijnbetaling een WAO-uitkering pas na het verstrijken van de maandtermijn kan worden opgeëist doet geen afbreuk aan het feit dat het recht op een WAO-uitkering eerder werd verkregen. Ook is niet van belang dat [persoon 1] door het UWV kan worden opgeroepen voor een herbeoordeling en dat bij een wijziging in de mate van arbeidsongeschiktheid een besluit tot herziening of intrekking van het recht op een WAO-uitkering kan volgen. Hierin kan, anders dan de bewindvoerder betoogt, juist steun worden gevonden voor de opvatting dat het recht op een WAO-uitkering ontstaat vanaf het moment dat dit aan [persoon 1] is toegekend. Het toegekende recht kan immers alleen worden gewijzigd wanneer in een volgend besluit anders wordt beslist. Aan het voorgaande doet evenmin af dat de hoogte van de WAO-uitkering wordt berekend naar een percentage van het voordien genoten dagloon, zoals bepaald in art. 21 WAO en dat het recht op een WAO-uitkering is onderworpen aan enkele ontbindende voorwaarden, zoals een verval van het recht op uitkering bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%, bij verblijf in detentie of in het buitenland en bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
4.6
Het voorgaande voert tot de conclusie dat, zoals ook door de rechtbank overwogen en beslist, de schuld van het UWV aan [persoon 1] al was ontstaan vóór de uitspraak tot toepassing van de schuldsanering, zodat aan de in art. 307 lid 1 Fw gestelde eisen is voldaan. Het UWV heeft zich daarom met recht beroepen op verrekening van zijn vordering op [persoon 1] met zijn schuld aan hem ter zake van de maandelijkse uitkeringen krachtens de WAO. De grieven falen.
5. De slotsom
5.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof de bewindvoerder in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van het UWV zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 711,00
- salaris advocaat € 894,00 (1 punt x tarief II)
Totaal € 1.605,00
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel te Almelo van 10 juni 2015;
veroordeelt de bewindvoerder in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het UWV vastgesteld op € 711,00 voor verschotten en op € 894,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.M. Croes, I. Brand en A.E. Veerman en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2016.