Hof Arnhem, 11-08-2009, nr. 200.016.480
ECLI:NL:GHARN:2009:BJ6172
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
11-08-2009
- Magistraten
Mrs. B.M. Mens, A.E.F. Hillen, C.W.P. van Gelder
- Zaaknummer
200.016.480
- LJN
BJ6172
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2009:BJ6172, Uitspraak, Hof Arnhem, 11‑08‑2009
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BN1399, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 11‑08‑2009
Mrs. B.M. Mens, A.E.F. Hillen, C.W.P. van Gelder
Partij(en)
beschikking van de familiekamer van 11 augustus 2009
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen ‘de vrouw’,
advocaat: mr. A.S.M. Zweerman-Oude Breuil,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen ‘de man’,
advocaat: mr. I. Kruiders.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1
Het hof heeft op 19 mei 2009 een tussenbeschikking gegeven.
1.2
Op 13 juli 2009 is ingekomen ter griffie van het hof een brief van mr. I. Kruiders van 10 juli 2009 met bijlagen. Eveneens op 13 juli 2009 is ingekomen ter griffie van het hof een brief van mr. E.M. Elfrink van dezelfde datum.
1.3
In genoemde brief van mr. E.M. Elfrink verzoekt de vrouw geen acht te slaan op de bijlagen bij de brief van mr. I. Kruiders, omdat de mondelinge behandeling reeds heeft plaatsgevonden. Nu de mondelinge behandeling is gesloten en het hof partijen geen toestemming heeft gegeven nog andere brieven na te zenden dan berichten over het resultaat van de mediation slaat het hof geen acht op de bijlagen van deze brief.
2. De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
2.1
Partijen hebben gedurende 17 jaar een relatie gehad, waarvan zij acht jaar hebben samengewoond. De relatie is op 18 juni 2007 geëindigd. Uit die relatie zijn op [geboortedatum] 2007 [naam] en [naam], verder te noemen ‘de kinderen’, geboren. De vrouw oefent alleen het gezag uit over de kinderen. De man heeft de kinderen erkend.
2.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Almelo op 26 maart 2008, heeft de vrouw verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man te veroordelen om met ingang van 18 juni 2007 € 555,- per kind per maand aan de vrouw te voldoen als bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen, althans een bedrag dat de rechtbank juist acht.
2.3
Bij de bestreden — uitvoerbaar bij voorraad verklaarde — beschikking heeft de rechtbank Almelo bepaald dat de man vanaf 26 maart 2008 aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 87,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, totdat de gezamenlijke woning aan de [adres] is verkocht en vanaf het moment dat de gezamenlijke woning aan de [adres] is verkocht, aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 309,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, de kosten van de procedure gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, en het meer of anders verzochte afgewezen.
Ten aanzien van de man
2.4
De man is op 29 februari 2008 gehuwd met [partner van de man] (verder te noemen ‘[partner van de man]’). [partner van de man], geboren op 13 maart 1969, werkt zelfstandig als kapster. Blijkens de jaarstukken had [partner van de man] in 2007 een resultaat van € 38,- en in 2008 een resultaat van € 1.205,-. Tot het gezin van de man en van [partner van de man] behoren twee kinderen van [partner van de man] uit een vorig huwelijk, die thans 12 en 10 jaar oud zijn. [partner van de man] ontvangt € 324,- per maand aan alimentatie voor beide kinderen samen. Het inkomen van de man bedraagt volgens de jaaropgave 2008 in dat jaar € 56.673,- en blijkens de salarisspecificatie van januari 2009 € 4.073,- bruto per 4 weken, te vermeerderen met vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 172,31 per vier weken. De man kan bij goed functioneren in aanmerking komen voor een bonus. Voorts heeft de man inkomsten voor werkzaamheden voor […] B.V.. Blijkens de jaaropgave over 2007 bedroegen deze inkomsten in dat jaar € 158,-. De man heeft in 2008 recht op extra heffingskorting: de combinatiekorting, maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
2.5
De woonlasten van de man voor de gezamenlijke woning van partijen aan de [adres] bedroegen van juni 2007 tot 6 maart 2009 per maand:
- —
€ 1.046,48 hypotheekrente;
- —
€ 161,- premie levensverzekering gekoppeld aan de hypotheek.
2.6
De overige lasten van de man bedroegen in 2008:
- —
€ 262,90 aan ziektekosten in 2008:
€ 95,25 premie basisverzekering ZVW,
€ 34,65 premie aanvullende verzekering,
€ 187,- door werkgever afgedragen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW,
verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel van de premie ZVW van € 54,-;
- —
€ 20,- aan kosten omgangsregeling.
2.7
De woonlasten van de man en [partner van de man] bedragen vanaf maart 2008 voor de woning aan de [adres 2]:
- —
€ 1.229,11 hypotheekrente;
- —
€ 30,01 premie levensverzekering gekoppeld aan de hypotheek;
- —
€ 95,- aan overige eigenaarslasten.
Het eigenwoningforfait van de woning bedraagt € 1.903,- per jaar.
Ten aanzien van de vrouw
2.8
De vrouw, geboren op 13 oktober 1974, vormt met de kinderen een gezin. Haar inkomen bedraagt blijkens de salarisspecificatie van januari 2008 € 971,82 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 63,87 per maand.
3. De motivering van de beslissing
3.1
Het hof neemt over en blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 19 mei 2009, voor zover hierna niet ander wordt overwogen of beslist.
3.2
In de hiervoor genoemde beschikking heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden teneinde partijen de gelegenheid te geven om in een mediationtraject te onderzoeken of zij het eens kunnen worden over hun geschilpunten in hoger beroep. Blijkens de onder 1.2 genoemde brieven hebben partijen geen overeenstemming bereikt.
3.3
In geschil is de door de rechtbank met ingang van 26 maart 2008 vastgestelde bijdrage van de man van € 87,- per kind per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen totdat de gezamenlijke woning van partijen gelegen aan de [adres] is verkocht en van € 309,- per kind per maand vanaf het moment dat de gezamenlijke woning van partijen is verkocht.
3.4
De vrouw stelt dat de behoefte van de kinderen op basis van het gezamenlijk gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen € 555,- per maand per kind bedraagt en met ingang van 1 juli 2008 € 570,- per maand per kind in verband met hogere opvangkosten. De man betwist dat.
3.5
Het hof hanteert voor de vaststelling van de behoefte van de kinderen de tabel ‘Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen’ voor 2007 die behoort bij het rapport Alimentatienormen van de werkgroep Alimentatienormen. Uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte van een kind is de aanbeveling van de werkgroep Alimentatienormen om uit te gaan van het gezinsinkomen van de ouders ten tijde van het de relatie dan wel het latere inkomen van de onderhoudsplichtige ouder als dat nadien hoger is. Partijen hebben jarenlang samengewoond, uit welke relatie de kinderen zijn geboren. Het uitgangspunt van partijen was dat de kinderen zouden opgroeien binnen de relatie van partijen. Deze omstandigheden acht het hof evenals de rechtbank redengevend om bij de berekening van de behoefte van de kinderen in beginsel uit te gaan van het gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen. Het hof acht het voorts redelijk in dit bijzondere geval, waarin partijen uit elkaar zijn gegaan voordat het zwangerschapsverlof van de vrouw na de geboorte van de kinderen voorbij was, rekening te houden met het lagere inkomen dat de vrouw zou krijgen na afloop van haar zwangerschapsverlof, omdat dit de feitelijke situatie zou zijn geweest als partijen niet uit elkaar zouden zijn gegaan. Dit betekent dat grief 1 van de man slaagt. Nu de man in ieder geval in 2006 en 2007 bonusuitkeringen heeft ontvangen heeft deze uitkering een redelijk structureel karakter. Daarom houdt het hof rekening met het door de rechtbank in aanmerking genomen bedrag van € 5.660,- bruto per jaar. De vrouw heeft genoegzaam aangetoond dat de kosten van de kinderopvang met ingang van 1 juli 2008 met € 15,- per kind per maand zijn gestegen, zodat het hof hiermee ook rekening houdt. Op grond van het voorgaande falen de grieven 2 en 3 van de man. Grief 1 van de vrouw slaagt voorzover deze betrekking heeft op de verhoging van de behoefte van de kinderen per 1 juli 2008 in verband met de hogere opvangkosten per die datum. Het hof houdt daarom rekening een netto gezinsinkomen tijdens de relatie van partijen van € 4.372,- per maand (€ 3.542,- per maand van de man en € 830,- per maand van de vrouw). Het eigen aandeel van de ouders in de behoefte van de kinderen bedraagt dan in 2007 € 1.030,- per maand en met ingang van 1 juli 2008 € 1.060,- per maand voor beide kinderen samen.
3.7
Partijen zijn voorts verdeeld over de draagkracht van de man.
3.8
Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 2.4 tot en met 2.7 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
3.9
Met betrekking tot het inkomen van de man overweegt het hof de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2008 geen bonus heeft ontvangen. Het hof gaat dan ook uit van het inkomen van de man dat blijkt uit de jaaropgave 2008 en de loonstrook van de eerste periode van 2009. De stelling van de vrouw dat de representatievergoeding een verkapt inkomen is, omdat de man zijn onkosten altijd vergoed krijgt, volgt het hof niet, omdat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat tegenover deze vergoeding wel degelijk reële kosten staan. Met de inkomsten van de man uit […] BV houdt het hof geen rekening omdat de vrouw stelt dat deze inkomsten verwaarloosbaar zijn.
3.10
Ten aanzien van de positie van [partner van de man] stelt het hof voorop dat bij de beoordeling van de draagkracht van de man met het oog op het vaststellen van zijn wettelijke verplichting om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen in beginsel rekening dient te worden gehouden met alle redelijke uitgaven die ten laste van de man komen. Bij die beoordeling zal rekening moeten worden gehouden met wat als redelijk dient te worden beschouwd jegens de niet in het nieuwe gezin verblijvende kinderen ten aanzien van wie de man gehouden is een bijdrage te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding. In dit verband zal ook een afweging van de belangen aan de orde kunnen komen. Het enkele feit dat de man zijn leven met een nieuwe partner is gaan delen en zich aldus in een nieuwe gezinssituatie heeft begeven welke gezinssituatie tot een ongunstiger verhouding tussen inkomsten en uitgaven heeft geleid, is onvoldoende om de ten behoeve van de kinderen verschuldigde bijdrage op een lager bedrag vast te stellen dan anders verschuldigd zou zijn, en zo de belangen van de kinderen bij die nieuwe partner achter te stellen.
De omstandigheden kunnen evenwel anders meebrengen, waarbij onder meer van belang zijn:
- —
de mate waarin de voor de kinderen verlangde bijdrage een redelijk bestaansniveau van het nieuwe gezin zou aantasten;
- —
de aanwezigheid van kinderen in het nieuwe gezin;
- —
de mogelijkheden van de man en zijn partner om zich door werkzaamheden als van hen kan worden gevergd, verdere inkomsten te verwerven.
Daarbij moet ook meewegen welke keus redelijk is, waarbij andere dan financiële factoren een rol kunnen spelen, HR 2-12-94, NJ 1995, 287, HR 18-2-00, NJ 2000, 308.
3.11
Naar het oordeel van het hof moet [partner van de man] in staat worden geacht in eigen levensonderhoud te voorzien. [partner van de man] heeft de leeftijd van 40 jaar en is actief als kapster. De man heeft daarnaast de fysieke beperkingen van [partner van de man] onvoldoende aannemelijk gemaakt. De man heeft weliswaar een brief van […], neuroloog, van 18 november 2008 overgelegd, maar hieruit blijkt niet dat [partner van de man] niet in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien door te werken. Dat de kinderen van [partner van de man] topsport beoefenen maakt dit oordeel niet anders. Gelet hierop neemt het hof, evenals de rechtbank, bij de berekening van de draagkracht van de man de norm voor een alleenstaande en het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 60 in aanmerking. De draagkracht zal het hof verdelen met ingang van 1 maart 2008 over de vier kinderen waarvoor de man onderhoudsplichtig is, de kinderen van partijen en de kinderen van [partner van de man].
3.12
Het hof houdt voorts rekening met de door de man gestelde woonlast voor de woning aan de [adres 2], omdat deze woonlast gelet op het inkomen van de man niet onredelijk is. De man heeft aannemelijk gemaakt dat hij een hypothecaire last heeft van in totaal € 299.000,- en niet van € 350.000,- zoals de vrouw stelt. Wel houdt het hof rekening met een bijdrage van € 250,- per maand van [partner van de man] in deze woonlast.
3.13
Uit de door de man overgelegde productie 20 blijkt dat de man € 28.750,- ontvangt uit de verkoop van de gezamenlijke woning van partijen aan de [adres]. Daarnaast heeft de man € 11.000,- ontvangen uit de afkoop van een levensverzekering. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij herinrichtingskosten heeft moeten maken, nu een deel van de inboedel bij de vrouw is gebleven. Het hof houdt rekening met € 5.500,- voor herinrichting. Daarnaast heeft de man de kosten van een mediator van € 4.000,- betaald, hetgeen de vrouw niet heeft betwist. Ten slotte heeft de man advocaatkosten gemaakt, die thans € 16.936,32 bedragen en nog verder zullen oplopen. In verband met deze lasten, die het hof niet onredelijk acht, houdt het hof geen rekening houdt met een rendement over de uitkering aan de man van € 28.750,- uit overwaarde van de woning.
3.14
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander heeft de man tot datum verkoop van de woning aan de [adres] een draagkracht van € 450,- per maand en met ingang van maart 2009 van € 1.004,- (€ 925,- plus fiscaal voordeel van € 79,-) per maand. Het hof houdt geen rekening met fiscaal voordeel over het verleden omdat de man dat niet meer kan realiseren.
3.15
Zoals hiervoor al overwogen dient deze draagkracht met ingang van 1 maart 2008 te worden verdeeld over de vier kinderen waarvoor de man onderhoudsplichtig is. Vast staat dat [partner van de man] € 324,- per maand ontvangt als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van haar kinderen waarmee zij ten minste een deel van de kosten van verzorging en opvoeding van haar kinderen kan voldoen. Voorts is van belang dat het eigen aandeel van ouders hoger is naarmate kinderen jonger zijn, zoals blijkt uit eerder genoemde tabel kosten kinderen, en dat de kosten van een jonge tweeling hoger liggen dan de kosten van de kinderen van [partner van de man]. Wat betreft de ingangsdatum overweegt het hof dat artikel 1:402 BW de rechter grote vrijheid laat bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
De rechter dient van zijn bevoegdheid tot vaststelling van een bijdrage over een periode in het verleden een behoedzaam gebruik te maken. Het hof hanteert als ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage 1 september 2007 omdat de vrouw per die datum minder is gaan werken. De man betaalde weliswaar naast de kosten van de woning aan de [adres], waarin de vrouw met de kinderen toen woonde, nog enige lasten zoals verzekeringspremies en onroerende zaaksbelasting maar hij kon er niet van uitgaan dat de vrouw tevreden was met die bijdragen, omdat partijen in die tijd over de financiële bijdrage van de man in de kosten van de kinderen hebben gesproken in het kader van een mediation.
3.16
Rekeninghoudend met de in 3.15 genoemde feiten en omstandigheden zal het hof de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 september 2007 in redelijkheid vaststellen op € 200,- per kind per maand, met ingang van 1 maart 2008 op € 175,- per maand per kind en met ingang van 6 maart 2009 op € 332,- per kind per maand.
5. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Almelo van 2 juli 2008, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 september 2007 € 200,- per kind per maand, met ingang van 26 februari 2008 € 175,- per maand per kind en met ingang van 6 maart 2009 € 332,- per maand per kind zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.M. Mens, A.E.F. Hillen en C.W.P. van Gelder, bijgestaan door mr. M. van Esveld, en is op 11 augustus 2009 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.