Kamerstukken II 2014-2015, 34198, nr. 3 (MvT).
Rb. Amsterdam, 27-05-2019, nr. 13/993045-16
ECLI:NL:RBAMS:2019:3767
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
27-05-2019
- Zaaknummer
13/993045-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2019:3767, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 27‑05‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 27‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Verdachte wordt vrijgesproken het overtreden van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme. Niet verdachte, maar medeverdachte 4 was degene die feitelijk leiding heeft gegeven aan het notariskantoor. Medeverdachte 4 was immers degene die de sectie ondernemingsrecht leidde, het cliëntenonderzoek uitvoerde en de aktes opstelde. Hij was daarmee degene die feitelijk leiding gaf aan het al dan niet doen van de melding. Verdachte heeft vertrouwd op het inzicht van zijn collega hieromtrent. Achteraf gezien is dit vertrouwen niet terecht geweest en kan gesteld worden dat verdachte zijn kantoororganisatie onvoldoende op orde had. Tot een strafrechtelijke aansprakelijkheid leidt dit echter in het onderhavige geval niet. Verdachte wordt daarmee ook vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/993045-16
Datum uitspraak: 27 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 maart 2019, 21 maart 2019, 28 maart 2019 en 27 mei 2019. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie (hierna: officier van justitie) mrs. F. Bahadin en M. Boerlage, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.D.A. Stam, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging op de zitting van 18 maart 2019, ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
1. deelname aan een criminele organisatie in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2016 welke organisatie tot oogmerk had het plegen van onder andere de misdrijven faillissementsfraude, het onjuist doen van belastingaangiften, witwassen en het overtreden van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (hierna: Wwft);
2. het overtreden van de Wwft door als kandidaat-notaris na te laten verscherpt cliëntenonderzoek te doen (primair) dan wel daaraan feitelijk leiding te hebben gegeven (subsidiair) in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2016;
3. het overtreden van de Wwft in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2016 door als kandidaat-notaris ongebruikelijke transacties niet te melden aan de Financiële inlichtingen eenheid nadat het ongebruikelijke karakter van een aantal aandelenoverdrachten hem bekend was geworden (primair), dan wel dat verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven (subsidiair).
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.
3. Voorvragen
Onder feit 1, de criminele organisatie, is onder meer in algemene bewoordingen tenlastegelegd dat deze tot oogmerk zou hebben gehad het plegen van valsheid in geschrift, het plegen van valsheid in een authentieke akte en het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften. Het dossier, dat 25 ordners bevat, omvat een klein hoofdstuk waarin anderhalve pagina is gewijd aan de criminele organisatie. In algemene bewoordingen wordt daarin aangegeven dat de misdadige organisatie tot oogmerk heeft gehad het plegen van faillissementsfraude, oplichting, witwassen en het plegen van de Wwft-feiten. De misdrijven genoemd in het derde, vierde en vijfde gedachtestreepje op de tenlastelegging – het plegen van valsheid in geschrift, het plegen van valsheid in een authentieke akte en het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften - worden hierin genoemd noch toegelicht. Uit de wijze waarop het dossier is samengesteld en de inhoud van het dossier valt naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende duidelijk af te leiden welke feitelijke gedragingen verdachte in het kader van de criminele organisatie worden verweten ten aanzien van die misdrijven. De tenlastelegging voldoet dus ten aanzien van het derde, vierde en vijfde gedachtestreepje niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal de dagvaarding ten aanzien van die gedachtestreepjes partieel nietig verklaren.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank reeds beslist dat de tenlastelegging met betrekking tot feit 2 primair en subsidiair nietig is voor zover het betreft de woorden “onder meer”.
Voor het overige is de dagvaarding geldig, is deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en is de officier van justitie ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Vrijspraak
4.1
Inleiding
Bij de FIOD is het Centraal Meldpunt Faillissementsfraude ondergebracht. Alle meldingen van curatoren met betrekking tot mogelijk gepleegde faillissementsfraude worden bij dat meldpunt geregistreerd. Een taak van het meldpunt is om veelplegers van faillissementsfraude in beeld te krijgen. Bij het behandelen van binnenkomende fraudesignalen werd steeds vaker geconstateerd dat er personen zijn die beroepsmatig hun werk maken van het begeleiden van vennootschappen naar een faillissement waarbij er uiteindelijk veelal sprake is van faillissementsfraude. Ten behoeve van de aanpak van deze veelplegers is een onderzoek gestart. Aan de hand van informatie van de curatoren van de failliete ondernemingen bleek het volgende.
Medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) hield zich bezig met het aantrekken en verkopen van slecht lopende ondernemingen. Bestuurders van deze slecht lopende ondernemingen zijn via via of door een krantenadvertentie bij [medeverdachte 1] terecht gekomen. [medeverdachte 1] beloofde hen te helpen van de noodlijdende ondernemingen af te komen. De eigenaren/bestuurders van die vennootschappen betaalden aan [medeverdachte 1] een bedrag om de overdracht van hun bedrijf met schulden te regelen. [medeverdachte 1] ging vervolgens aan de slag om te kijken of hij de vennootschap over kon doen aan een tussenpersoon of dat hij de vennootschap rechtstreeks op naam van een ander, de zogenoemde katvanger, liet zetten. De katvanger kreeg hiervoor een vergoeding.
Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 1] gebruik maakte van een aantal vaste personen/kopers, nader aangeduid als katvangers, waaronder [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). Aandelen van een vennootschap werden in de meeste gevallen door hen overgenomen voor 1 euro. De katvanger nam daarmee tevens de aanwezige schulden in de onderneming over. Vervolgens gingen de ondernemingen kort na de verkoop failliet of werden bij de Kamer van Koophandel ontbonden via een zogenaamde turboliquidatie. De curator van de failliete onderneming kreeg geen dan wel zeer moeizaam contact met de katvanger en een administratie werd niet of nauwelijks aan de curator uitgeleverd. De voormalig bestuurders verklaarden de administratie met de onderneming te hebben overgedragen aan de nieuwe bestuurder, de katvanger. Hierdoor werd het voor de curator onmogelijk om de rechten en verplichtingen van de failliet vast te stellen waardoor de crediteuren werden benadeeld.
Voor deze werkwijze was de medewerking van notarissen vereist. De aktes van de aandelenoverdrachten moesten immers bij een notaris worden gepasseerd. In het onderzoek zijn drie notarissen naar voren gekomen die betrokken waren bij deze aandelenoverdrachten, waaronder verdachte.
De notarissen worden er door het Openbaar Ministerie van beschuldigd dat zij, door geen verscherpt cliëntenonderzoek te doen en deze ongebruikelijke transacties niet te melden, het mogelijk maakten dat faillissementsfraude kon worden gepleegd. Daardoor zouden zij volgens het Openbaar Ministerie bovendien hebben deelgenomen aan een criminele organisatie.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De primair tenlastegelegde feiten onder 2 en 3 kunnen worden bewezen. Verdachte had in ieder geval op grond van Wwft verscherpt onderzoek moeten doen naar de betrokkenen bij de tenlastegelegde transacties en hij had deze transacties moeten melden als ongebruikelijke transacties.
Verdachte is op de hoogte van de rechten rond de Wwft. Hij weet dat er (verscherpt) cliëntenonderzoek moet worden gedaan en hij weet dat ongebruikelijke transacties moeten worden gemeld. De transacties werden door collega kandidaat-notaris en tevens medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) volledig voorbereid. Verdachtes rol bestond uit het daadwerkelijk passeren van de aktes omdat hij tekeningsbevoegd was. Hierbij had hij een verantwoordelijkheid: hij tekent voor de inhoud, waaronder dat partijen begrijpen wat de inhoud van de akte is en daarmee ook instemmen. Aangezien partijen tijdens het passeren van de aktes veelal door [medeverdachte 4] werden vertegenwoordigd lag het nog meer voor de hand dat verdachte bij [medeverdachte 4] informeerde of de aktes daadwerkelijk de werkelijkheid weerspiegelden en of partijen zich ook daadwerkelijk realiseerden wat de consequenties van de aandelenoverdrachten waren.
Bij verdachte hadden de nodige alarmbellen moeten afgaan. Ten eerste wist hij dat in het verleden onder zijn voorganger met katvangers werd gewerkt en dat het er toen gemakkelijk aan toe ging. Hij was dus een gewaarschuwd mens. Daarnaast heeft hij zich er niet van vergewist dat het cliëntenonderzoek dat [medeverdachte 4] uitvoerde ook voldeed aan de kwaliteitseisen en daarmee voldeed aan de vereisten die de Wwft voorschrijft. Maar daarnaast waren er ook nog andere triggers. Ook de inhoud van de aktes zelf en de betrokken personen moeten voor hem reden zijn geweest tot het stellen van nadere vragen. Dat het [medeverdachte 4] was die de dossiers voorbereidde en die contact had met partijen, betekent nog niet dat verdachte niets kan worden verweten. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat [medeverdachte 1] soms met katvangers werkte, wat voor hem reden had moeten zijn om kritische vragen te stellen. De kooprijs van 1 euro, geen recente jaarstukken, grote schulden die werden overgenomen, kopers die in een korte periode vaker langskwamen, al deze omstandigheden hadden voor verdachte reden moeten zijn om vragen te stellen. Door dit niet te doen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat geen cliëntenonderzoek is ingesteld en geen melding is gemaakt van ongebruikelijke transacties.
Verdachte heeft verklaard dat hij geen onderzoek deed naar de achtergronden van de kopers, de administratie van de ondernemingen dan wel het realiteitsgehalte van de koopsom van 1 euro. Hij vertrouwde volledig op de deskundigheid van [medeverdachte 4] . Verdachte vindt wel dat hij beter had moeten controleren. Hoewel zijn deelname als notaris onontbeerlijk is geweest voor het handelen van de criminele organisatie, kan niet worden bewezen dat hij wist dat hij deel uitmaakte van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Hij had immers zelf geen contact met [medeverdachte 1] dan wel met de katvangers. Verdachte dient dan ook van feit 1 te worden vrijgesproken.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Net als het Openbaar Ministerie verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken van feit 1. Deelname aan een criminele organisatie impliceert opzet en minimaal is dan vereist dat een verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Verdachte was niet bekend met een organisatie, hij kende het gros van de medeverdachten niet, en de wetenschap in de zin van onvoorwaardelijk opzet had verdachte daarom niet.
Ten aanzien van de Wwft geldt dat deze wet alleen dan van toepassing is als het over witwassen gaat. De norm gebiedt te controleren op witwassen van de instelling. Als de notaris uit zijn onderzoek haalt dat er geen risico lijkt te zijn op witwassen, waarbij de indicatoren kunnen helpen om dit vast te stellen, die overigens geen gebiedende norm inhouden, dan is het starten van een verscherpt onderzoek of het doen van een melding niet nodig. Voor zover het feitelijk leidinggeven ten laste wordt gelegd heeft te gelden dat er in dat geval meer ten aanzien van het opzet van verdachte is vereist. Er is opzet vereist op het leidinggeven zelf en opzet op het grondfeit dat door de rechtspersoon wordt begaan. Er valt op grond van het dossier niet vast te stellen dat [naam kantoor] opzettelijk heeft nagelaten juist te handelen, aangezien het eventueel verkeerd handelen van [medeverdachte 4] buiten de orde en buiten het klimaat van dat bedrijf viel. Hoewel verdachte als bestuurder vermocht te beschikken over het handelen kan niet worden gezegd dat verdachte onjuiste handelingen maar aanvaardde. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte kennis droeg van eventuele strafbare praktijken van [medeverdachte 4] . Verdachte heeft vertrouwen gesteld in de kennis en kunde van [medeverdachte 4] en dat is niet vreemd.
Volgens het Openbaar Ministerie zou iedere instelling alle transacties moeten melden waar ook maar een indicatie in zicht komt. De verweten transacties onderscheiden zich van voorbeelden uit de jurisprudentie doordat het risico op witwassen hier niet duidelijk is. Daarom dient verdachte van de feiten 2 en 3 ook te worden vrijgesproken, omdat de verweten transacties niet draaiden om witwassen en de aanmerkelijke kans daarop ook niet bewust is aanvaard. De tenlastelegging raakt het wettelijke systeem van de Wwft in de kern en is in strijd met de grondslagen van het strafproces en in strijd met de bedoeling van de wetgever. Nu sprake is van schending van het legaliteitsbeginsel, omdat de aan verdachte verweten transacties geen risico op witwassen laten zien, dient verdachte bij een bewezenverklaring te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Mocht ook dit verweer worden gepasseerd dan geldt dat verdachte mocht vertrouwen op de mededelingen van [medeverdachte 4] . Hij heeft meer kennis en ervaring op het gebied van ondernemingsrecht, hij leidde de sectie ondernemingsrecht. Verdachte heeft met [medeverdachte 4] specifiek gesproken over de Wwft en [medeverdachte 4] heeft een extra opleiding genoten op dat gebied. Verdachte dient ook daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Verdachte wordt verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had misdrijven te plegen. Dit is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr. Onder een organisatie als bedoeld in dit artikel moet worden verstaan een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en continuïteit tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Hoewel het plegen van misdrijven niet de enige of voornaamste bestaansgrond hoeft te zijn en het ook niet zo is dat een deelnemer bekend moet zijn (geweest) met alle personen die behoren tot de organisatie, moet een deelnemer, om tot de organisatie te behoren, wel een aandeel hebben in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel die gedragingen ondersteunen. Niet is vereist dat een deelnemer de door de organisatie beoogde misdrijven heeft uitgevoerd of opzet op die misdrijven had. Wel is opzet (in onvoorwaardelijke zin) vereist voor de wetenschap van de deelnemer dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feiten en omstandigheden die volgen uit het dossier onvoldoende redengevend voor de conclusie dat verdachte concrete wetenschap had van de veronderstelde criminele organisatie en (voorwaardelijk) opzet had op het oogmerk van deze organisatie om misdrijven te plegen, en dus voor de conclusie dat hij aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen. Weliswaar was verdachte in de persoon van notaris als schakel onmisbaar in de keten - verdachte was immers nodig om de aandelenoverdrachten te passeren - maar dat is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat hij nauw met medeverdachten heeft samengewerkt met het doel en in de wetenschap dat misdrijven zouden worden gepleegd, waaronder faillissementsfraude en witwassen. Dit geldt te meer nu hij geen contacten onderhield met medeverdachten en bij het passeren van de aktes volledig vertrouwde op het voorwerk van zijn collega kandidaat-notaris [medeverdachte 4] .
Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van feit 1.
Feiten 2 en 3
Instelling in de zin van de Wwft
De vraag die voorligt is of (het kantoor van) verdachte bij de werkzaamheden die hij als notaris verrichtte bij de aandelenoverdrachten kan worden aangemerkt als een ‘instelling’ in de zin van de Wwft, gezien de aard en toestand van de vennootschappen waarvan de aandelen werden overgedragen.
Uit artikel 1, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 12, onder d van de Wwft (oud) zoals deze luidde tot 1 april 2016 volgt dat een (kandidaat-)notaris een ‘instelling’ is als deze advies geeft of bijstand verleent bij het aan- of verkopen van een onderneming of het overnemen van een onderneming. Op 1 april 2016 is dit artikel in die zin gewijzigd dat aan dit artikel is toegevoegd dat een (kandidaat-)notaris een instelling is als deze advies geeft of bijstand verleent bij het aan- of verkopen van aandelen in een onderneming. In de Memorie van Toelichting is over deze toevoeging het volgende opgenomen:
“Ook wordt voorgesteld om naast aan- of verkopen ook de aandelenoverdracht expliciet te benoemen en om niet meer alleen te verwijzen naar een onderneming, maar om een uitgebreidere beschrijving te gebruiken, geënt op de beschrijving die ook in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 12, onder c wordt gebruikt: ondernemingen, vennootschappen, rechtspersonen of soortgelijke lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het al dan niet drijven van een onderneming is daardoor niet meer in alle gevallen een bepalend element. Dat is bijvoorbeeld relevant bij vastgoedvennootschappen, die vaak als belegging worden gehouden en die niet altijd zelfstandig een onderneming drijven.”1.
De transacties waarop de beschuldigingen zien betreffen de volgende aandelenoverdrachten:
- -
CIS Limitem B.V. op 4 februari 2010 en op 2 november 2010;
- -
Secuur Dienstverlening B.V. op 6 januari 2011;
- -
Achterhoek Steigerhout B.V. op 12 juni 2015;
- -
[naam B.V.] op 29 januari 2016;
- -
CH Daksystemen B.V. op 5 februari 2016.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de tenlastegelegde transacties vallen onder de omschrijving zoals deze luidde tot 1 april 2016, omdat de tenlastegelegde transacties allemaal voor 1 april 2016 hebben plaatsgevonden. Bij de tenlastegelegde transacties ging het telkens om aandelenoverdrachten waarbij honderd procent van de aandelen in de onderneming werden overgedragen aan een ander en waarbij telkens sprake was van een bestuurswissel. Bovendien hadden in de vennootschappen activiteiten plaatsgevonden en konden opnieuw activiteiten worden ondernomen; de vennootschappen moesten in ieder geval nog worden afgewikkeld. Gebleken is dat dit enige tijd na de aandelenoverdrachten ook plaatsvond door een faillissement of een ontbinding. Ten tijde van de aandelenoverdrachten waren het nog steeds ‘“ondernemingen”. Naar het oordeel van de rechtbank werden bij bovengenoemde transacties met het overdragen van alle aandelen dus ondernemingen overgedragen. Mede gelet op de toelichting van de wetgever vallen bovengenoemde aandelenoverdrachten daarom ook onder de omschrijving onder d vóór 1 april 2016. Dat een ‘aandelenoverdracht’ nog niet expliciet was opgenomen, doet daar niet aan af. Bij deze werkzaamheden is (het kantoor van) verdachte zodoende aan te merken als een instelling in de zin van de Wwft.
Cliëntenonderzoek en meldplicht
Op grond van artikel 3, eerste lid, Wwft (oud) zijn instellingen verplicht cliëntenonderzoek te verrichten. De wetgever gaat hierbij uit van een beoordeling (risicoclassificatie) door de instelling waarbij in sommige gevallen volstaan kan worden met de vier maatregelen van artikel 3, eerste lid, Wwft (oud). In het eerste lid van artikel 8 Wwft (oud) wordt bepaald dat een instelling aanvullende maatregelen moet treffen in geval van verhoogd risico, het zogenaamde verscherpt cliëntenonderzoek. Uitgangspunt is dat de instelling op grond van haar eigen risicoanalyse moet beoordelen of een bepaalde zakelijke relatie of transactie naar haar aard een hoger risico op witwassen of terrorismefinanciering meebrengt. Het cliëntenonderzoek dient dus op een risicogeoriënteerde wijze te worden aangepakt, op basis van de risico’s die samenhangen met (de combinatie van) de cliënt, de zakelijke relatie, de transactie of het product: de ‘principle-based’ benadering. Voorgeschreven is tot welk resultaat het onderzoek moet leiden, namelijk tot het deugdelijk verifiëren van de identiteit van de cliënt. Niet is voorgeschreven hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd.
Daarnaast is een notaris op grond van artikel 16 van de Wwft (oud) verplicht om een transactie onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan het Meldpunt ongebruikelijke transacties te melden. In artikel 15, eerste lid (https://www.navigator.nl/document/openCitation/idd1ea41461880116fcbe9f7399a5ac3bc), van de Wwft (oud) is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur indicatoren worden vastgesteld aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie wordt aangemerkt als een ongebruikelijke transactie. De verplichting tot het doen van een melding als bedoeld in artikel 16 van de Wwft (oud) bestaat niet alleen wanneer er concrete aanwijzingen zijn dat sprake is van witwassen of het financieren van terrorisme. Artikel 16 van de Wwft (oud) heeft een (veel) ruimere strekking: iedere ongebruikelijke transactie moet worden gemeld. Zoals blijkt uit de Indicatorenlijst is daarvan reeds sprake als er aanleiding is te veronderstellen dat de transactie verband kan houden met witwassen of financiering van terrorisme. Daarvoor is een vermoeden reeds voldoende. De eerste subjectieve indicator verplicht een notaris een transactie als ongebruikelijk te melden indien er bij hem een vermoeden is ontstaan van witwassen. Als hulpmiddel bij de subjectieve indicator is een aantal richtlijnen opgesteld waarin situaties worden beschreven waarin de beroepsbeoefenaar alert dient te zijn op witwassen. Aan de hand van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden dient de beroepsbeoefenaar te beoordelen, of er aanleiding is om te veronderstellen dat de transactie verband kan houden met witwassen en melding gedaan dient te worden bij het meldpunt. Indien één van deze situaties zich voordoet, leidt dat niet automatisch tot de verplichting om te melden: het betreft aandachtspunten ter bewustwording van de mogelijkheid dat er wordt witgewassen. Als meerdere van de genoemde voorbeelden van toepassing zijn, kan dat wel een belangrijke aanwijzing zijn dat er sprake is van een ongebruikelijke transactie.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachtes enige rol het passeren van de aktes was. Verdachte was waarnemend notaris en passeerde in beginsel alle aktes. [medeverdachte 4] was bij hem in loondienst en leidde de sectie ondernemingsrecht. Dossiers werden door [medeverdachte 4] opgemaakt, partijen hadden met [medeverdachte 4] contact, [medeverdachte 4] bereidde de aandelenoverdrachten van A tot Z voor en hij deed het nodige cliëntenonderzoek. Pas op het moment dat er daadwerkelijk moest worden getekend kwam verdachte in beeld die de akte passeerde en daarmee de eindverantwoordelijkheid droeg. Verdachte heeft verklaard dat hij voorafgaand aan het passeren van de aktes de dossiers bekeek die [medeverdachte 4] bij hem had neergelegd, en als hem geen bijzonderheden opvielen en [medeverdachte 4] ook geen bijzonderheden aan hem doorgaf, passeerde hij de akte. Hij vertrouwde daarbij op het voorwerk van [medeverdachte 4] .
Over zijn relatie tot [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] heeft verdachte verklaard dat hij hen kent omdat zij met cliënten kwamen voor aandelenoverdrachten, zij kochten B.V.’s en verkochten deze door, en dat het terugkerende klanten van [medeverdachte 4] waren. Zij kwamen vaak met B.V.’s waar een negatief vermogen in zat, aldus verdachte. Tevens is verdachte op de hoogte van het feit dat er in het verleden bij zijn voorganger wel met katvangers is gewerkt, maar hij dacht dat het met [medeverdachte 1] goed zat.
Uit het dossier is gebleken dat onderzoek op internet naar [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] heeft uitgewezen dat voor een ieder op eenvoudige wijze was vast te stellen dat deze personen al langere tijd in verband konden worden gebracht met meerdere faillissementen.
Bij de FIOD en ter zitting heeft verdachte verklaard welk onderzoek hij heeft verricht voordat hij overging tot het passeren van de akte. Voor het cliëntenonderzoek verwijst verdachte naar [medeverdachte 4] . Verdachte heeft verklaard dat hij een betere interne controle had moeten inbouwen. Op het moment van het passeren van de aktes heeft hij altijd gedacht voldoende gecontroleerd te hebben en heeft hij geen aanleiding gezien om op basis van de akte, het dossier en de mededelingen van [medeverdachte 4] , de akte niet te passeren, aldus verdachte. Hij heeft met deze transacties niet gedacht dat er katvangers bij [naam kantoor] kwamen. Verdachte geeft toe dat hij kritischer naar dossiers had moeten kijken en er te makkelijk overheen is gestapt. Als hij anders had opgetreden, zo verklaart verdachte, en scherper en doortastender had opgetreden dan waren de aktes niet gepasseerd.
De rechtbank overweegt dat er aanleiding bestond om ten aanzien van de betrokkenen bij de onderhavige transacties een verscherpt cliëntenonderzoek te verrichten. Er was immers in een korte periode telkens sprake van dezelfde koper(s) die veelal door dezelfde tussenpersoon werden aangebracht en zij beiden in verband konden worden gebracht met meerdere faillissementen. Daarnaast werden de rechtspersonen allemaal voor 1 euro overgenomen terwijl veelal de administratie ontbrak aan de hand waarvan die koopsom kon worden beoordeeld en hadden ze steeds andere doelomschrijvingen die niet pasten bij de beroepsuitoefening van de koper(s), die bovendien niet woonachtig waren in het werkgebied van de notaris.
In het kader van de Wwft is de rechtspersoon Notariële Diensten Bewind & Executele (N.D.B.E. B.V.) aan te merken als ‘instelling’ en niet verdachte zelf. De notarispraktijk van verdachte wordt immers uitgeoefend door middel van Notariële Diensten Bewind & Executele (N.D.B.E. B.V.). De vraag is of verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging van deze rechtspersoon, te weten het nalaten van het doen van Wwft meldingen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Niet verdachte, maar [medeverdachte 4] was degene die feitelijk leiding heeft gegeven aan het notariskantoor ten aanzien van het al dan niet doen van een melding van een ongebruikelijke transactie. [medeverdachte 4] was immers degene die de sectie ondernemingsrecht leidde, het cliëntenonderzoek uitvoerde en de aktes opstelde, zoals hierboven reeds is overwogen. Hij was daarmee degene die feitelijk leiding gaf aan het al dan niet doen van de melding. Verdachte heeft vertrouwd op het inzicht van zijn collega hieromtrent. Achteraf gezien is dit vertrouwen niet terecht geweest en kan gesteld worden dat verdachte zijn kantoororganisatie onvoldoende op orde had. Tot een strafrechtelijke aansprakelijkheid leidt dit echter in het onderhavige geval niet.
Verdachte wordt daarom ook vrijgesproken van de feiten 2 en 3.
5. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde partieel nietig.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan integraal vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 mei 2019.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑05‑2019