Hof 's-Hertogenbosch, 27-11-2019, nr. 20-002679-18
ECLI:NL:GHSHE:2019:4441
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
27-11-2019
- Zaaknummer
20-002679-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2019:4441, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 27‑11‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:262
Uitspraak 27‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep
Parketnummer : 20-002679-18
Uitspraak : 27 november 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 augustus 2018 in de strafzaak met parketnummer 02-800879-14 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing tot verbeurdverklaring van de onder verdachte in beslag genomen vrachtauto. Hiervan kan de teruggave aan verdachte worden gelast.
De verdediging heeft integrale vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit bepleit en met betrekking tot het beslag verzocht om de teruggave aan verdachte te gelasten van alle voorwerpen die niet worden onttrokken aan het verkeer.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – voor zover thans nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
3.hij op of omstreeks 13 oktober 2014 te Oosterhout tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Fég) en/of munitie van categorie III, te weten elf, althans meerdere, 9 mm patronen, voorhanden heeft gehad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 oktober 2014 te Oosterhout een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Fég) en munitie van categorie III, te weten elf 9 mm patronen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde bepleit. Daartoe is aangevoerd dat verdachte op de dag van de doorzoeking weliswaar op het perceel van de pand aan de [adres 2] aanwezig is geweest, maar dat hij niet in het desbetreffende bed op de bovenverdieping heeft geslapen. Het naast dat bed aangetroffen zwarte tasje met daarin het wapen en de munitie behoort niet aan verdachte toe en hij heeft ontkend daarvan enige wetenschap te hebben gehad. De door zijn broer, de getuige [getuige] , op 9 juli 2019 bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring ondersteunt die lezing.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] (dossierpagina 106) volgt dat op (het hof begrijpt: 13 oktober 2014) is geconstateerd dat één van de bedden aan de achterzijde van de loods op het perceel [adres 2] was beslapen en dat in de onmiddellijke nabijheid van dit bed, op de vloer, een zwart tasje met daarin een geladen vuurwapen werd aangetroffen. Op de zich in het dossier bevindende foto van dit zwarte tasje (dossierpagina 128) is, naar het oordeel van het hof, te zien dat het zeer duidelijk zichtbare donkerkleurige tasje direct naast het bed ligt. Het tasje ligt naar het oordeel van het hof binnen armlengte van een persoon als die in het bed ligt en ligt derhalve voor direct gebruik gereed. Bovendien heeft het hof op de foto waargenomen dat zich op het tasje geen stoflaag bevindt, hetgeen duidt op een recente plaatsing aldaar. Het hof is derhalve van oordeel dat het niet anders kan dan dat degene die in het bed heeft geslapen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het tasje, dat zich immers in de directe beschikkingsmacht van die persoon bevond. Gelet op het belang van directe beschikbaar-heid is het hof van oordeel dat degene die in het bed heeft geslapen ook wetenschap heeft gehad van het wapen en de munitie die in het tasje zaten, die immers voor direct gebruik gereed waren.
Uit voornoemd proces-verbaal van bevindingen volgt voorts dat verdachte aan verbalisant [verbalisant] heeft verteld dat hij in het desbetreffende bed sliep wanneer hij niet met zijn kermisattractie op locatie stond. Het hof ziet geen reden om aan dit proces-verbaal te twijfelen en gaat er derhalve van uit dat verdachte degene is geweest die in het bed heeft geslapen en het tasje met daarin het wapen en de patronen op 13 oktober 2014 voorhanden heeft gehad.
Het hof hecht geen geloof aan de door de broer van verdachte bij de raadsheer-commissaris in dit hof op 9 juli 2019 afgelegde verklaring. Uit die verklaring volgt onder meer dat het wapen al zo’n tien tot twaalf jaar op de bovenverdieping zou hebben gelegen en in de vergetelheid zou zijn geraakt. Het hof is van oordeel dat dit niet aannemelijk is, gelet op de wijze waarop het tasje met daarin het geladen vuurwapen in het slaapvertrek is aangetroffen als door het hof is vastgesteld. Het hof schuift deze verklaring derhalve ter zijde.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft gehandeld in strijd met de Wet wapens en munitie door een vuurwapen en munitie voorhanden te hebben in het slaapvertrek van de loods waar hij op dat moment verbleef. Het ongecontroleerde bezit daarvan brengt grote risico’s mee. Het onbevoegd voorhanden hebben van een geladen pistool maakt dan ook een ernstige inbreuk op de rechtsorde en brengt een onaanvaardbaar risico met zich voor de veiligheid van personen. De Wet wapens en munitie brengt dit tot uitdrukking in forse (maximum) straffen.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft daarbij ook gelet op:
de LOVS-oriëntatiepunten, waaruit volgt dat voor het voorhanden hebben van een dergelijk vuurwapen doorgaans een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden als passend uitgangspunt wordt beschouwd;
de omstandigheid dat het wapen met patronen geladen was en zich gebruiksklaar in een tasje naast het bed van verdachte bevond;
de omstandigheid dat, volgens het proces-verbaal betreffende het pistool en de munitie (dossierpagina’s 199 en 200), het pistool in goede staat van onderhoud verkeerde en er bij het proefschieten door de politie met het pistool geen storingen optraden. Het pistool functioneerde naar behoren;
de omstandigheid dat verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 september 2019 niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld, zodat verdachte in deze als first offender dient te worden aangemerkt;
de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Alles overwegende kan niet worden volstaan met een strafduur als door de politierechter in eerste aanleg is opgelegd en waarvan de advocaat-generaal bevestiging heeft gevorderd, omdat daarin de aard en ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt. Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden. Echter, in de forse overschrijding van de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg (met evenwel een voortvarende behandeling in hoger beroep), ziet het hof aanleiding om die strafduur te matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 75 dagen, met aftrek van voorarrest. Voor oplegging van een deels voorwaardelijk strafdeel als door de advocaat-generaal gevorderd ziet het hof thans – gelet op het vorenoverwogene – geen aanleiding, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
Beslag
Het onder verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven wapen (goednummer 1226732) alsmede de 11 stuks munitie (goednummer 1226733), met betrekking tot welke het onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Voorts zal het hof de teruggave gelasten van:
- -
een aanhanger (goednummer 1226755), een geldbedrag van € 1.600,00 (goednummer 1226756) en een vrachtauto (goednummer 1226726) aan verdachte;
- -
een harddiscrecorder (goednummer 1226850) aan de rechthebbende;
- -
een geldbedrag van € 1.000,00 (goednummer 1226774) aan [benadeelde] .
Ten slotte zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van geldbedragen van € 4.000,00 (goednummer 1226778), € 395,00 (goednummer 1226790) en € 506,00 (goednummer 1226796).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikel 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor het overige, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 75 (vijfenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een wapen, kleur zwart, (het hof begrijpt gelet op dossierpagina 198: merk Feg, type P9M) voorzien van de aanduiding Luger M80 (goednummer 1226732);
11 stuks munitie (goednummer 1226733).
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een aanhanger, Pacton 2530z-S 1985, kleur onbekend (goednummer 1226755);
een geldbedrag van € 1.600,00 (goednummer 1226756);
een vrachtauto [kenteken] , Scania R113 M 4x2 1996, kleur onbekend (goednummer 1226726).
Gelast de teruggave aan rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een harddiscrecorder, kleur zwart (goednummer 1226850).
Gelast de teruggave aan [benadeelde] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 1.000,00 (goednummer 1226774).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een geldbedrag van € 4.000,00 (goednummer 1226778);
een geldbedrag van € 395,00 (goednummer 1226790);
een geldbedrag van € 506,00 (goednummer 1226796).
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 27 november 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.