Einde inhoudsopgave
Burgerlijk Wetboek Boek 3
Artikel 215 [Bevoegdheid tot vervreemden en verteren]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2003
- Redactionele toelichting
Bij de tekstplaatsing zijn de verwijzingen in de artikelen vernummerd.
- Bronpublicatie:
18-04-2002, Stb. 2002, 230 jo Stb. 2002, 429 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
18-04-2002, Stb. 2002, 230 jo Stb. 2002, 429 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken: 27245)
- Inwerkingtreding
01-01-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-11-2002, Stb. 2002, 558 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Goederenrecht / Genotsrechten
1.
Is bij de vestiging van een vruchtgebruik of daarna aan de vruchtgebruiker de bevoegdheid gegeven tot gehele of gedeeltelijke vervreemding en vertering van aan het vruchtgebruik onderworpen goederen, dan kan de hoofdgerechtigde bij het einde van het vruchtgebruik afgifte vorderen van de in vruchtgebruik gegeven goederen of hetgeen daarvoor in de plaats getreden is, voor zover de vruchtgebruiker of zijn rechtverkrijgenden niet bewijzen dat die goederen verteerd of door toeval tenietgegaan zijn.
2.
Bij verlening van de bevoegdheid tot vervreemding en vertering kunnen een of meer personen worden aangewezen, wier toestemming voor de vervreemding en voor de vertering nodig is. Staat het vruchtgebruik onder bewind, dan zijn de vervreemding en de vertering van de medewerking van de bewindvoerder afhankelijk.
3.
Is aan de vruchtgebruiker de bevoegdheid tot vervreemding en vertering verleend, dan mag hij de goederen ook voor gebruikelijke kleine geschenken bestemmen.