AB 2015/303
‘Bijzondere omstandigheden’ als bedoeld in art. 4.1a lid 1 Wro hoeven niet onvoorzienbaar te zijn. Ontheffingsbevoegdheid in provinciale verordening onverbindend wegens strijd met art. 4.1a lid 1 Wro.
ABRvS 22-07-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2336, m.nt. F.A.G. Groothuijse en D. Korsse
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
22 juli 2015
- Magistraten
Mrs. J.A.W. Scholten-Hinloopen, J. Kramer, J.W. van de Gronden
- Zaaknummer
201309161/2/R3 en 201400410/1/R2
- Noot
F.A.G. Groothuijse en D. Korsse
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS921609:1
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Grondexploitatie
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
Ruimtelijk bestuursrecht / Ruimtelijke ordening
- Brondocumenten
ECLI:NL:RVS:2015:2336, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22‑07‑2015
- Wetingang
Art. 4.1a Wro
Essentie
‘Bijzondere omstandigheden’ als bedoeld in art. 4.1a lid 1 Wro hoeven niet onvoorzienbaar te zijn. Ontheffingsbevoegdheid in provinciale verordening onverbindend wegens strijd met art. 4.1a lid 1 Wro.
Samenvatting
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) hoeven de in artikel 4.1a, eerste lid, van de Wro bedoelde bijzondere omstandigheden niet onvoorzienbaar te zijn. Weliswaar heeft de Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel deze strekking, maar het wetsvoorstel is nadien gewijzigd. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4.1a van na deze wijziging volgt dat de wetgever uitdrukkelijk niet heeft beoogd de eis te ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.