De APV 1994 gold tot 3 februari 2007.
HR (P-G), 15-09-2009, nr. 07/13550
ECLI:NL:PHR:2009:BK5605
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
15-09-2009
- Zaaknummer
07/13550
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BK5605
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BK5605, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 15‑09‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BK5605
Conclusie 15‑09‑2009
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door de Enkelvoudige Kamer van het Gerechtshof te Amsterdam wegens ‘Overtreding van het bij artikel 2.17 van de APV-1994 van de gemeente Amsterdam bepaalde’ veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-, subsidiair twintig dagen hechtenis, waarvan € 500,-, subsidiair tien dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de bepaling dat de geldboete mag worden voldaan in twee termijnen van telkens één maand, elke termijn groot € 250,-.
2.
Namens de verdachte hebben wijlen mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, advocaten te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel komt met verscheidene klachten op tegen de (motivering van de) bewezenverklaring en tegen de kwalificatiebeslissing.
4.
Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:
‘hij op of omstreeks 27 september 2005 te Amsterdam op en/of in de omgeving van de Arena Boulevard, althans op en/of aan een weg, twintig, althans een of meer, plaatsbewijzen voor twee, althans een of meer, evenementen (te weten de voetbalwedstrijd Ajax-Arsenal en/of het concert van Guus Meeuwis), te koop heeft aangeboden en/of daartoe in voorraad heeft gehad, terwijl hij zich niet bevond in een daarvoor bestemde en/of bij het evenement behorende ruimte’.
5.
Daarvan heeft het Hof bewezenverklaard dat:
‘hij op 27 september 2005 te Amsterdam in de omgeving van de Arena Boulevard, twintig, plaatsbewijzen voor twee evenementen (te weten de voetbalwedstrijd Ajax-Arsenal en het concert van Guus Meeuwis), te koop heeft aangeboden en daartoe in voorraad heeft gehad, terwijl hij zich niet bevond in een daarvoor bestemde ruimte.’
6.
De bestreden uitspraak houdt in dat de bewezenverklaring is gegrond op een proces-verbaal van 28 september 2005, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1 en 2], een proces-verbaal van 28 september 2005, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3] en op de verklaring die de verdachte in hoger beroep heeft afgelegd, voor zover inhoudende:
‘Op 27 september 2005 te Amsterdam heb ik aan Engelse vrienden kaartjes verkocht. Dit was voor de voetbalwedstrijd Ajax-Arsenal.’
7.
De inhoud van de genoemde processen-verbaal is in de bestreden uitspraak niet opgenomen.
8.
Artikel 1.1. van de Algemene Plaatselijke Verordening 1994 van Amsterdam (hierna: de APV) was1. opgenomen in Hoofdstuk 1, getiteld ‘Algemene bepalingen’, had als aanhef ‘Begrip weg’ en luidde als volgt:
‘Onder weg wordt verstaan:
- a.
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder ook worden verstaan de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten en de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
- b.
de — al dan niet met enige beperking — voor het publiek toegankelijke stegen, pleinen, open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten, veerponten, parkeergebouwen en aanlegplaatsen voor vaartuigen;
- c.
voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimten toegang geven en niet afsluitbaar zijn;
- d.
andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht is bevoegd, zijn afgesloten.’
Artikel 2.11 van de APV was opgenomen in Hoofdstuk 2, getiteld ‘Orde en Veiligheid’, had als aanhef ‘Evenementen’ en luidde als volgt:
‘In dit artikel worden verstaan onder:
- a.
evenementen: het geheel van activiteiten dat plaatsvindt bij een voor het publiek toegankelijke gebeurtenis op of aan de weg of het openbaar water, met uitzondering van:
(…)
een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2.14;
- 2.
Het is verboden, zonder vergunning van de Burgemeester een evenement te houden of te doen houden.’
In de leden 3 tot en met 12 van artikel 2.11 van de APV werd onder meer voorgeschreven welke belangen de Burgemeester bij de beoordeling van een vergunningaanvraag in aanmerking kon nemen, dat de Burgemeester aan de vergunning voorschriften of beperkingen kon verbinden met het oog op de desbetreffende belangen, dat een aanvraag om een vergunning moest worden ingediend uiterlijk acht weken voor de datum van het evenement en wat de werking van de vergunning ten opzichte van derden (niet-vergunninghouders) was.
Artikel 2.14 van de APV had als aanhef ‘Kennisgeving voetbalwedstrijden’ en luidde als volgt:
- ‘1.
De organisator van een voetbalwedstrijd in het kader van het betaald voetbal is verplicht, ten minste vier weken vóór de speeldatum bij aangetekend schrijven van zijn voornemen tot het houden van de wedstrijd aan de Burgemeester kennis te geven.
- 2.
Indien een kennisgeving, gelet op het tijdstip waarop de speeldatum wordt vastgesteld, niet vier weken tevoren kan worden gedaan, dient de organisator na de vaststelling van de speeldatum hiervan onmiddellijk de Burgemeester schriftelijk in kennis te stellen, maar in ieder geval één week vóór de speeldatum.
- 3.
De kennisgeving vermeldt de plaats waar en het tijdstip waarop de wedstrijd wordt gespeeld en bevat voorts in ieder geval een opgave van het te verwachten aantal toeschouwers, van de mogelijkerwijze te verwachten wanordelijkheden, alsmede van de maatregelen die de organisator zelf zal nemen om dit laatste zoveel mogelijk te voorkomen.
- 4.
De Burgemeester kan in het belang van de openbare orde en veiligheid voorschriften geven ter beveiliging van personen en goederen, ter voorkoming van wanordelijkheden en ter voorkoming van ernstige hinder voor toeschouwers en andere personen.
- 5.
Indien de Burgemeester van oordeel is dat door de toegezegde medewerking onevenredige schade aan belangen als in het vorige lid bedoeld, noch door het geven van voorschriften, noch door politiemaatregelen kan worden voorkomen, kan hij de wedstrijd verbieden.’
Artikel 2.15 van de APV had als aanhef ‘Verboden voetbalwedstrijd’ en luidde als volgt:
‘Het is de organisator van een voetbalwedstrijd verboden, deze te doen plaatsvinden, indien:
- a.
de kennisgeving aan de Burgemeester minder dan vier weken tevoren is gedaan, dan wel minder dan één week als bedoeld in het eerste respectievelijk het tweede lid van artikel 2.14;
- b.
in strijd wordt gehandeld met de ingevolge artikel 2.14, vierde lid, gegeven voorschriften;
- c.
wordt afgeweken van de bij de kennisgeving verstrekte gegevens wat betreft het tijdstip, de plaats en de voorgestelde maatregelen ter voorkoming van wanordelijkheden;
- d.
de Burgemeester de wedstrijd heeft verboden.’
Artikel 2.17 van de APV had als aanhef ‘Aanbieden van diensten op of aan de weg’ en luidde als volgt:
- ‘1.
Het is verboden, op of aan de weg op te treden als dienstverlener of zijn diensten als zodanig tegen betaling aan te bieden, voor een werkzaamheid als:
- a.
van schoenpoetser, kruier, gids, portrettist, fotograaf, bewaker van voertuigen of goederen, of reiniger van auto's;
- b.
het werven van klanten voor bedrijven, zoals rondvaartrederijen, hotels, verblijfs-inrichtingen, horecabedrijven en prostitutiebedrijven.
- 2.
Het is verboden, op of aan de weg plaatsbewijzen voor een evenement te koop aan te bieden of daartoe in voorraad te hebben, behalve in de daarvoor bestemde en bij het evenement behorende ruimte.
- 3.
Burgemeester en Wethouders kunnen van het bepaalde in het eerste en tweede lid ontheffing verlenen.’
9.
Bij de APV behoorde een Bijlage 1, getiteld Toelichting op de Algemene Plaatselijke Verordening per hoofdstuk/artikel. Deze toelichting hield in:
‘Artikel 1.1. Begrip weg.
Alleen het woord ‘weg’ wordt gebruikt, niet het begrip ‘openbare weg’. De aanduiding ‘openbare’ is overbodig. De omschrijvingen houden in dat het steeds gaat om wegen en plaatsen die, al dan niet met enige beperking, voor het publiek toegankelijk zijn. Veel van de in de verordening opgenomen bepalingen hebben betrekking op (verboden) gedragingen op de weg. De ruime begripsomschrijving van artikel 1.1 is in de APV van kracht voor zover bij de desbetreffende bepaling(en) niet anders is bepaald. In het hoofdstuk parkeerexcessen(10) bij voorbeeld is een beperktere omschrijving van weg opgenomen. Hierdoor zijn de verbodsbepalingen in hoofdstuk 10 waarin sprake is van weg, niet van toepassing op parkeergebouwen.
Gebouwen vallen niet onder het begrip weg. Er zijn wel gedeelten van gebouwen die tot de openbare ruimte horen, zoals portieken en galerijen. Toegevoegd zijn daarom de aanduidingen onder d en e. Hierdoor zijn de verbodsbepalingen met betrekking tot het gedrag in de openbare ruimten eveneens, en duidelijker dan voorheen, van toepassing in galerijen van flatgebouwen, portieken van woningen, winkelgalerijen en winkelcentra.
Onder b zijn allerlei plaatsen genoemd die deel uit maken van de openbare ruimte en die voor het publiek toegankelijk zijn, zoals pleinen en parken. Voor de duidelijkheid zijn ook vermeld ijsvlakten, aanlegplaatsen voor vaartuigen, veerponten en stegen. Als de plaats niet voor ieder vrijelijk toegankelijk is, maar aan de toegankelijkheid beperkingen zijn gesteld, blijft die plaats voor het publiek toegankelijk in de zin van artikel 1.2. Stegen die vanwege de openbare orde zijn afgesloten, zijn doorgaans geen weg meer als bedoeld onder a, maar zijn wel een plaats als bedoeld onder b, omdat ze in beginsel voor het publiek toegankelijk blijven, al is het slechts voor bewoners en hun bezoekers. Hetzelfde geldt voor een 's nachts afgesloten park of een gedeeltelijk toegankelijk plantsoen. Verbodsbepalingen van de APV betreffende gedragingen op (of aan) de weg blijven daar zodoende van toepassing.
Aangezien onder de omschrijving van weg geen gebouwen vallen (behalve parkeergebouwen), zal uit een verbodsbepaling zelf moeten blijken, of die ook geldt in voor het publiek toegankelijke gebouwen of inrichtingen, zoals postkantoren, stadions, stations of horecabedrijven.
Een andere voorkomende toevoeging aan het begrip weg betreft de zinsnede (op of) ‘aan de weg’. Dan wordt het werkingsgebied van de bepaling uitgebreid naar plaatsen die buiten het begrip weg vallen en die soms wel soms niet voor het publiek toegankelijk zijn. Ook gedragingen op privéterreinen kunnen zo door een bepaling worden bestreken. Het gaat dan om gedragingen (op die plaatsen) die een duidelijke relatie hebben met of een uitstraling hebben naar de weg en de openbare ruimte. Het begrip ‘aan de weg’ duidt in het algemeen op een zekere nabijheid ten opzichte van de weg. De zinsnede bedoelt in het algemeen niet hetgeen zich binnenshuis bevindt of afspeelt. Er zijn verbodsbepalingen met een andere, algemene redactie die dat wel doen en die dus (mede) gedragingen bestrijken die zich binnen een gebouw voordoen. Het is bij voorbeeld verboden handelingen te verrichten waardoor voor een omwonende (geluids)hinder wordt veroorzaakt (hoofdstuk 9).
(…)
Artikelen 2.9 tot en met 2.13. Openbare manifestaties en evenementen.
Algemeen.
De artikelen treffen een regeling voor allerlei gebeurtenissen die op of aan de weg worden georganiseerd. Er is een onderscheid gemaakt tussen (1) openbare manifestaties en (2) diverse evenementen.
(…)
- 2.
Er zijn allerlei activiteiten op of aan de weg die geen manifestaties zijn in de zin van de WOM. Deze worden aangeduid met de verzamelterm‘evenementen’. Het gaat daarbij om activiteiten die erop gericht zijn publiek aan te trekken of die feitelijk tot allerlei samenkomsten op of aan de weg leiden. Dit is ook de reden dat artikel 174 (221 oud) van de Gemeentewet van toepassing is, dat het toezicht op ‘samenkomsten’ exclusief aan de Burgemeester toekent. Voorbeelden van deze soort evenementen zijn: vertoningen, vermakelijkheden, muziek maken, straattheater, buurtfeesten, straatfestivals, kermissen, wedstrijden, sportmanifestaties, herdenkings-bijeenkomsten. Met betrekking tot dit onderwerp bevatte de APV in artikel 57 (oud) een genuanceerde, specifiek Amsterdamse regeling, waarin gestreefd is naar een zekere vrijheid en het waarborgen van de belangen van orde en veiligheid, en het beperken van hinder en overlast. De bepaling dient ook andere belangen. De belangstelling voor het houden van allerlei evenementen is op tal van plaatsen, in het bijzonder in de binnenstad, het gehele jaar door groot. Een zekere regulering is daarom onvermijdelijk. Het dichtslibben van druk bezochte publieke ruimten op of aan de weg moet worden voorkomen, en evenementen mogen ook elkaar niet gaan verdringen.
Zoals uit de opsomming blijkt, vielen zowel kleine als grote tot zeer grootschalige activiteiten onder artikel 57 (oud). Dit artikel was op die verscheidenheid niet goed toegesneden. Zo worden vertoningen en het ten gehore brengen van muziek onder meer vrijgelaten, wanneer ze korter dan een half uur duren. Voor tal van evenementen, bij voorbeeld feesten, is dat niet relevant; daarom zijn in de nieuwe regeling diverse soorten uitgesplitst. Voor de grotere evenementen wordt een meer uitgewerkte regeling opgenomen in artikel 2.11.
De opbouw is als volgt:
- 1.
openbare manifestaties (artikel 2.9 en artikel 2.10);
- 2.
evenementen/algemeen (artikel 2.11);
- 3.
bijzondere evenementen:
- —
optochten (artikel 2.12 en artikel 2.13);
- —
voetbalwedstrijden (artikel 2.14 en artikel 2.15);
- —
straatartiesten muziek (artikel 2.16).
Wat de evenementen betreft, regelt artikel 2.11 derhalve de evenementen die resteren na aftrek van die bijzondere evenementen waarvoor een afzonderlijke regeling is getroffen in de artikelen 2.12 tot en met 2.16.
(…)
Artikel 2.11. Evenementen.
Algemeen.
In artikel 57 (oud) werden geregeld het muziek maken, het geven van vertoningen en het houden van vermakelijkheden op of aan de openbare weg. Onder de werking van deze bepaling vielen ook evenementen van grotere omvang. Voor de regeling daarvan bood artikel 57 (oud) echter geen geschikt kader meer. In artikel 2.11 is daarom voor ‘evenementen’ de regeling uitgebouwd, terwijl voor het maken van muziek en het optreden als straatartiest een speciale regeling in artikel 2.16 is opgenomen.
Evenementen vervullen een belangrijke functie in de stad, vooral die van grotere omvang, zoals kermissen, buurtfeesten, straatfestivals, de uitmarkt, sail, bijzondere huldigingen, herdenkingen, sportmanifestaties en -wedstrijden. Daarbij moeten veel belangen in het oog worden gehouden en tot hun recht kunnen komen. De bepaling biedt daarom een veel ruimer afwegingskader dan artikel 57 (oud). Gekozen is voor een vergunningstelsel, omdat in dat kader het noodzakelijke vooroverleg, de benodigde advisering van vele betrokken diensten en de onderlinge afstemming van wensen en voorschriften het beste gestalte kan krijgen. De aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen op deze belangen inspelen.
(…)
Eerste lid.
De begripsomschrijving is ruim gehouden gelet op de grote variatie in evenementen. Een aantal elders in de verordening geregelde activiteiten wordt uitgezonderd, zoals manifestaties, optochten en voetbalwedstrijden.
Het gaat in het artikel om evenementen op of aan de openbare weg. Daaronder vallen niet voor publiek toegankelijke gebeurtenissen in gebouwen. Hierover is een afzonderlijke bepaling opgenomen (artikel 2.18) in verband met zaken als houseparties en laserdoolhoven.
(…)
Tweede lid.
Hierin is de vergunningsplicht vastgelegd. Doorgaans wordt een evenement georganiseerd. De vergunning wordt dan aangevraagd door en verleend aan de organiserende (rechts)persoon.
(…)
Artikelen 2.14 en 2.15. Voetbalwedstrijden.
De bepaling is ten opzichte van artikel 59B (oud) niet wezenlijk gewijzigd. Ook hier zijn de procedure- en de verbodsbepaling gesplitst.
(…)
Artikel 2.17. Aanbieden van diensten op of aan de weg.
In deze bepaling zijn de artikelen 71,72 en (gedeeltelijk) 73 (oud) samengevoegd. Het gaat hier om het weren van commerciële activiteiten die erop gericht zijn in de openbare ruimte allerlei diensten aan te bieden. Vaak wordt dit door het publiek als hinderlijk ervaren. Deze activiteiten kunnen onevenredig veel ruimte in beslag nemen ten koste van andere functies van de openbare ruimte.
Voorkomen moet worden dat toeristen worden geconfronteerd met onevenredig hoge prijzen voor de te verlenen, vaak bij verrassing opgedrongen diensten. Een en ander geldt ook voor de onder b bedoelde ‘runner’-activiteiten: het werven van klanten voor allerlei bedrijven, zoals rondvaartrederijen. Daarbij moet ook verscherping van onderlinge concurrentie met negatieve gevolgen voor de openbare orde worden tegengegaan.
Met het verbod in het tweede lid wordt om dezelfde redenen het zwart verkopen van entreebiljetten tegengegaan, bij voorbeeld bij voetbalwedstrijden of popconcerten. In tegenstelling tot bij artikel 2.16 gaat het in artikel 2.17 niet om vertoningen of vermakelijkheden, maar om commerciële activiteiten waarbij het element van vrije expressie ontbreekt of een ondergeschikte rol speelt. Met dit verschil correspondeert het verschil in het tot uitvoering bevoegde bestuursorgaan. In artikel 2.17 gaat het niet om samenkomsten of vermakelijkheden, op welk punt de Burgemeester bevoegd is.
Veranderd ten opzichte van de artikelen 71 en 73 (oud) is dat het vergunningenstelsel is omgezet in een ontheffingsbevoegdheid. Vergunningen werden, behalve door rondvaartgidsen, bijna nooit aangevraagd. In de bepaling gaat het in hoofdzaak om in het straatleven onwenselijk te achten activiteiten. Een vergunningstelsel is erop gericht een in hoofdzaak vrij te laten activiteit met het oog op bepaalde te beschermen belangen bij te sturen. Bij de toepassing van artikel 73 deed zich wel het misverstand voor dat die bepaling ook betrekking had op het tegengaan van beunhazerij. Dat is niet de bedoeling.’
10.
Het middel bevat ten eerste de klacht dat niet is bewezenverklaard dat de verdachte de desbetreffende plaatsbewijzen op of aan de weg te koop heeft aangeboden en daartoe in voorraad heeft gehad, maar slechts dat hij dat in de omgeving van de Arena Boulevard heeft gedaan, ‘hetgeen niet zonder meer impliceert dat het feit werd begaan ‘op of aan de weg’ nu zich immers in de omgeving van de Arena Boulevard vanzelfsprekend verscheidene gebouwen bevinden die, eveneens vanzelfsprekend, ook voor rekwirant toegankelijk zullen zijn.2. Een essentieel bestanddeel van de in art. 2.17 lid 2 neergelegde verbodsbepaling ontbreekt daarmee.’ Daarom zou het Hof het bewezenverklaarde ten onrechte hebben gekwalificeerd als overtreding van artikel 2.17 de APV.
11.
Artikel 2.17, tweede lid, van de APV behelst een verbod op de daarin beschreven handelingen ‘op of aan de weg(…) behalve in de daarvoor bestemde en bij het evenement behorende ruimte’. Reeds uit de tekst van deze bepaling op zich volgt dat het verbod ook van toepassing is op het op of aan de weg aanbieden, etc. in andere ruimten dan de daarvoor bestemde en bij het evenement behorende ruimte. Blijkens de toelichting bij de APV wordt met de zinsnede ‘aan de weg’ beoogd de toepassing van de bepaling uit te breiden tot plaatsen die buiten het begrip weg vallen en die soms wel, soms niet voor het publiek toegankelijk zijn. Gedragingen op privéterreinen zijn niet van de reikwijdte van artikel 2.17 APV uitgezonderd. Artikel 2.17, tweede lid, van de APV bestrijkt derhalve ook het aanbieden, etc. van kaartjes in (of vanuit) gebouwen, zolang dat aanbieden aan de weg plaatsvindt. Van aanbieden aan de weg is sprake wanneer het aanbieden een duidelijke relatie heeft met of een uitstraling heeft naar de weg en de openbare ruimte. Daarvoor zal in de regel een zekere nabijheid ten opzichte van de weg vereist zijn. Met artikel 2.17 APV werd immers beoogd in het straatleven onwenselijk te achten activiteiten aan banden te leggen. Ook de strekking van artikel 2.17 APV — handhaving van de openbare orde en veiligheid — duidt erop dat wil het aanbieden van kaartjes in (of vanuit) een feitelijk aan een weg gelegen ruimte onder de reikwijdte van het verbod vallen sprake moet zijn van enige relatie met de openbare ruimte.
12.
Een redelijke uitleg van de passage ‘aan de weg’ in artikel 2.17 APV lijkt mij daarom mee te brengen dat wanneer het aanbieden, etc., het verloop van de gang van zaken in de openbare ruimte op geen enkele wijze beïnvloedt, bijvoorbeeld omdat het aanbieden in het geheel niet is gericht tot personen die zich op of nabij de weg bevinden, dergelijk aanbieden niet kan gelden als aanbieden ‘aan de weg’. In deze uitleg zou bijvoorbeeld het telefonisch, of enkel op afspraak, aanbieden in een voor het publiek niet (althans niet voor het kopen van kaartjes) toegankelijk aan de Arena Boulevard gelegen kantoor niet onder het verbod vallen. Bij verkoop in een voor het publiek opengesteld aan dezelfde boulevard gelegen café zou dat anders kunnen liggen, afhankelijk van bijvoorbeeld de (te verwachten) weerslag op de openbare ruimte. Er zou zich als gevolg van het aanbieden bijvoorbeeld voor het café een rij kunnen vormen of er zou een toeloop naar het café kunnen optreden.
13.
Tegen deze achtergrond lijkt de beoordeling of verkoop in een andere ruimte dan een daarvoor bestemde en bij het evenement behorende ruimte al dan niet aan de weg plaatsvindt mij een in hoge mate feitelijke aangelegenheid. In ieder geval is het niet zo dat het enkele feit dat, zoals in de toelichting op het middel kennelijk tot uitgangspunt wordt genomen, de tenlastelegging en in lijn daarmee de bewezenverklaring de mogelijkheid openlaten dat het aanbieden en daartoe in voorraad hebben van de kaartjes hebben plaatsgevonden in zich in de omgeving van de Arena Boulevard bevindende gebouwen meebrengt dat het bewezenverklaarde handelen niet aan de weg heeft plaatsgevonden.3.
14.
In de tenlastelegging werd de verdachte verweten ‘op en/of in de omgeving van de Arena Boulevard, althans op en/of aan een weg’ kort gezegd kaartjes te hebben aangeboden. Kennelijk stond de steller van de tenlastelegging voor ogen om met de passage ‘op en/of in de omgeving van de Arena Boulevard’ een nadere invulling te geven aan het bestanddeel ‘op en/of aan een weg’. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof de tenlastelegging zo uitgelegd dat daarin met de woorden ‘op en/of in de omgeving van de Arena Boulevard’ werd bedoeld op of aan de Arena Boulevard. Meer precies gezegd heeft het Hof dus kennelijk de woorden ‘in de omgeving van’ uitgelegd als ‘aan’. Die uitleg komt mij niet onbegrijpelijk voor. Dat aan de Arena Boulevard ook gebouwen zijn gelegen waarin het aanbieden en in voorraad hebben gelet op de tenlastelegging en bewezenverklaring plaatsgevonden zouden kunnen hebben doet daaraan gelet op het voorgaande niet af. Ook in de bewezenverklaring heeft het Hof de woorden ‘in de omgeving van’ kennelijk gebezigd in de betekenis van ‘aan’ de Arena Boulevard. Daarvan uitgaande heeft het Hof de bewezenverklaring terecht gekwalificeerd als overtreding van artikel 2.17 APV.
15.
De eerste klacht faalt.
16.
Het middel klaagt voorts dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat het te koop aanbieden en daartoe in voorraad hebben van plaatsbewijzen voor de voetbalwedstrijd Ajax-Arsenal valt onder het in artikel 2.17, tweede lid, APV opgenomen verbod. Gelet op artikel 2.11, eerste lid, aanhef en onder a van de APV, gezien in samenhang met artikel 2.14, eerste lid, APV zijn voetbalwedstrijden in het kader van het betaald voetbal uitgezonderd van het begrip evenement zoals dat in artikel 2.11 APV is gedefinieerd en in het tweede lid van artikel 2.17 APV opgenomen verbod wordt gebruikt, aldus de stellers van het middel.
17.
Mijns inziens is het niet zo dat het begrip ‘evenement’ zoals dat in artikel 2.11 APV wordt gedefinieerd en waarvan voetbalwedstrijden als bedoeld in artikel 2.14 APV zijn uitgezonderd samenvalt met het begrip evenement in de zin van artikel 2.17 APV. Artikel 2.11 APV beperkt de daar gegeven definitie van het begrip ‘evenement’ met zoveel woorden tot ‘dit artikel’. De toelichting bij de artikelen 2.9 tot en met 2.13 APV houdt voorts in dat artikel 2.11 APV — klaarblijkelijk: slechts — de ‘algemene’ evenementen regelt, die resteren ‘na aftrek van’ de bijzondere evenementen zoals voetbalwedstrijden. Dat voetbalwedstrijden (kennelijk ook die in het betaald voetbal), hoewel geen evenementen in de zin van artikel 2.11 APV, niettemin evenementen in de zin van artikel 2.17 APV zijn volgt ook uit de toelichting bij laatstgenoemd artikel, waarin het verkopen van entreebiljetten voor voetbalwedstrijden uitdrukkelijk als verboden handeling wordt genoemd.
18.
De tweede klacht faalt.
19.
De derde klacht in het middel houdt in dat het Hof heeft verzuimd de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden in de bestreden uitspraak op te nemen.
20.
De aantekening van het mondeling arrest van de Enkelvoudige Kamer van 20 december 2006 diende ingevolge artikel 425, vierde lid aanhef en onder c (oud) Sv te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in artikel 3 van de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling in strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996, Stc. 1996, 197.4. Dit artikel bepaalt onder d. dat de aantekening dient in te houden de:
‘inhoud van de bewijsmiddelen, voor zover deze tot het bewijs van het (de) telastegelegde feit(en) dient, alsmede vermelding van de redengevende feiten en omstandigheden, voor de beslissing dat het (de) feit(en) door de verdachte(n) is (zijn) begaan (voor de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en andere processtukken. Indien niet de gehele inhoud voor het bewijs is gebezigd, dan aangeven welk deel wel is gebruikt)’.
21.
De bestreden uitspraak voldoet gelet op hetgeen hiervoor onder 7 is vermeld niet aan dit voorschrift. Indien wordt aangenomen dat de in artikel 359, derde lid, Sv opgenomen uitzondering voor het geval de verdachte het tenlastegelegde heeft bekend ook van toepassing is op het hoger beroep tegen een vonnis van de Kantonrechter,5. biedt dat in het onderhavige geval geen uitkomst. Dat de verdachte heeft bekend dat hij ook de kaartjes voor het concert van Guus Meeuwis te koop heeft aangeboden en daartoe in voorraad heeft gehad kan aan de hand van de bestreden uitspraak niet eenvoudig worden achterhaald. Dat hij de kaartjes in de omgeving van de Arena Boulevard heeft aangeboden evenmin.6.
22.
Voor zover het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring is het terecht voorgesteld.
23.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
24.
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op artikel 440 Sv gegronde beslissing als de Hoge Raad gepast voorkomt.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑09‑2009
Waarom het vanzelfsprekend zou zijn dat de gebouwen in de omgeving van de Arena Boulevard voor de verdachte toegankelijk waren wordt in de toelichting op het middel niet uiteengezet. Kennelijk hebben de stellers van het middel enkel het oog op voor het publiek toegankelijke gebouwen.
Dat de Arena Boulevard een weg is nabij het stadion Amsterdam ArenA in Amsterdam Zuid-Oost lijkt mij een feit van algemene bekendheid. Zie over dit gebied www.arena-boulevard.nl.
Zie HR 19 juni 2007, NJ 2007, 356.
Artikel 395, eerste lid, Sv sluit het derde lid van artikel 359 Sv uitdrukkelijk uit van toepassing op het geding voor de Kantonrechter in eerste aanleg. Een dergelijke uitdrukkelijke uitsluiting kende artikel 425 (oud) Sv niet en kent artikel 425 Sv nog steeds niet. Artikel 415 Sv bepaalt evenwel dat de in het eerste lid van dat artikel genoemde artikelen, waaronder artikel 359 Sv, op het rechtsgeding voor het gerechtshof, dus ook op het rechtsgeding voor de Enkelvoudige Kamer van het gerechtshof, van toepassing zijn ‘[b]ehoudens de volgende artikelen van deze titel’. Eén van die volgende artikelen is (en was) artikel 425 Sv. Op grond van artikel 425 Sv is en was een bijzondere regeling van toepassing op het arrest van de Enkelvoudige Kamer. Die bijzondere regeling (de Regeling aantekening mondeling vonnis) bepaalt niet uitdrukkelijk dat in een geval van een bekentenis volstaan kan worden met een opgave van bewijsmiddelen.
Vgl. HR 6 november 2007, NJ 2007, 604 en HR 9 juni 2009, 285. Een blik achter de papieren muur leert dat de verdachte over de kaartjes voor het concert van Guus Meeuwis heeft verklaard dat deze voor eigen gebruik waren.