Hof Amsterdam, 11-08-2017, nr. 23-000349-15
ECLI:NL:GHAMS:2017:3873
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
11-08-2017
- Zaaknummer
23-000349-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:3873, Uitspraak, Hof Amsterdam, 11‑08‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 11‑08‑2017
Inhoudsindicatie
Veroordeeld voor het (feitelijk leiding geven aan het) vervalsen van inkoopbonnen door deze op te hogen en het laten opnemen van de valse bonnen in de bedrijfsadministratie; voor het overige is de verdachte vrijgesproken. Vrijspraak voor witwassen. Het hof acht niet bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het verwerven van voorwerpen van criminele herkomst.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000349-15
datum uitspraak: 11 augustus 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-656356-11 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 april 2016, 20 april 2016, 14 juli 2017, 17 juli 2017, 21 juli 2017, 4 augustus 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2004 tot en met 28 december 2009, in de gemeente Amsterdam, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen een deel van de bedrijfsadministratie, althans een financiële administratie/boekhouding ten name van eenmanszaak [eenmanszaak] - zijnde dat deel van die bedrijfsadministratie een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen toen daar telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in dat deel van die bedrijfsadministratie opgenomen en verwerkt, ondermeer:
A: in de periode van 1 april 2004 tot en met 28 december 2009 tweeëntwintig (22) (12 en 10), althans een aantal, vervalste inkoopbonnen (zaaksdossier D), waarop telkens in strijd met de waarheid een hoger bedrag is vermeld dan daadwerkelijk aan de klant is uitbetaald;
B: in de periode van 1 januari 2006 tot en met 28 december 2009 kasjournalen die in strijd met de waarheid de post(en) lening(en) en familie bevatten, teneinde het ontbrekende (negatieve) kassaldo aan te vullen (paragraaf 7 zaaksdossier B);
zulks telkens met het oogmerk om dat samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2:[v.o.f.] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 december 2009 tot en met 20 september 2011 in de gemeente Amsterdam, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen een deel van de bedrijfsadministratie, althans een financiële administratie/boekhouding ten name van [v.o.f.] - zijnde dat deel van die bedrijfsadministratie een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft zij, [v.o.f.] telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen toen daar telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in dat deel van die bedrijfsadministratie opgenomen en verwerkt, ondermeer:
A: in de periode van 29 december 2009 tot en met 20 september 2011 achttien (18), althans een aantal, vervalste inkoopbonnen (zaaksdossier D), waarop telkens in strijd met de waarheid een hoger bedrag is vermeld dan daadwerkelijk aan de klant is uitbetaald;
B: in de periode van 29 december 2009 tot en met 20 september 2011 kasjournalen die in strijd met de waarheid de post(en) lening(en) en familie bevatten, teneinde het ontbrekende (negatieve) kassaldo aan te vullen (paragraaf 7 zaaksdossier B);
C: in de periode van 1 januari 2011 tot en met 20 september 2011 het registerboek 2011, zoals bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht, waarin onder meer telkens in strijd met de waarheid is opgenomen vervalste inkoopbonnen als bedoeld onder A en/of in strijd met de waarheid inkopen niet zijn vermeld (paragraaf 6 zaaksdossier B),
zulks telkens met het oogmerk om dat samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen;
3:hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2004 tot en met 28 december 2011, in de gemeente Amsterdam en/of Uithoorn en/of Amstelveen, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, althans zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten
- losse geldbedragen en/of
- een voorraad (sloop)goud, (sloop)zilver, sieraden, munten, andere edelmetalen en/of edelstenen aanwezig en voorhanden in de filialen van verdachte en/of in de [adres 2] te Amsterdam en/of de [adres 3] te Amsterdam, woningen [adres 1] te Uithoorn en/of [adres 4] te Amstelveen en de bankkluis ING-bank en de bankkluis bij Rabobank (beslaglijst onder 11) en/of - het gewicht van het (edel)metaal op de gewichtsrekening bij [B.V.] , de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel heeft hij, verdachte, verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten boven genoemde voorwerp(en), was of wie die bovenomschreven voorwerp (en) voorhanden had, en/of (telkens) (een) voorwerp(en), te weten
- losse geldbedragen en/of - een voorraad (sloop)goud, (sloop)zilver, sieraden, munten, andere edelmetalen en/of edelstenen aanwezig en voorhanden in de filialen van verdachte en/of in de
[adres 2] te Amsterdam en/of de [adres 3] te Amsterdam, woningen [adres 1] te Uithoorn en/of [adres 4] te Amstelveen en de bankkluis ING-bank en de bankkluis bij Rabobank (beslaglijst onder 11) en/of
- het gewicht van het (edel)metaal op de gewichtsrekening bij [B.V.] , heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten bovengenoemde voorwerpen gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat/die bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4:[v.o.f.] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 december 2009 tot en met 20 september 2011, in ieder geval op of omstreeks 20 september 2011, in de gemeente Amsterdam en/of Uithoorn en/of Amstelveen, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, althans zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben [v.o.f.] en/of haar mededader(s) (telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten,
- losse geldbedragen en/of
- een voorraad (sloop)goud, (sloop)zilver, sieraden, munten, andere edelmetalen en/of edelstenen aanwezig en voorhanden in de filialen van [v.o.f.] in de [adres 2] te Amsterdam en/of de [adres 3] te Amsterdam, woningen [adres 1] te Uithoorn en/of [adres 4] te Amstelveen en de bankkluis ING-bank en de bankkluis bij Rabobank (beslaglijst onder 11) en/of
- het gewicht van het (edel)metaal op de gewichtsrekening van [v.o.f.] bij [B.V.] , de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel heeft zij, verdachte, verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten bovengenoemde voorwerpen, was of wie die bovenomschreven voorwerp (en) voorhanden had, en/of (telkens) (een) voorwerp(en), te weten
- losse geldbedragen en/of
- een voorraad (sloop)goud, (sloop)zilver, sieraden, munten, andere edelmetalen en/of edelstenen aanwezig en voorhanden in de filialen van [v.o.f.] in de [adres 2] te Amsterdam en/of de [adres 3] te Amsterdam, woningen [adres 1] te Uithoorn en/of [adres 4] te Amstelveen en de bankkluis ING-bank en de bankkluis bij Rabobank (beslaglijst onder 11) en/of
- het gewicht van het (edel)metaal op de gewichtsrekening van [v.o.f.] bij [B.V.] , heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten bovengenoemde voorwerpen gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl [v.o.f.] en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) dat/die bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, zulks terwijl hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven gedraging(en).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Inleiding
De eenmanszaak met de handelsnaam “ [eenmanszaak] ” wordt sinds 1992 gedreven voor rekening en risico
van [eigenaar eenmanszaak] . Het bedrijf is sinds 1997 gevestigd aan de [adres 2] in Amsterdam.
[verdachte] werkte bij [eenmanszaak] . Op 29 december 2009 wordt de eenmanszaak gestaakt en worden de activiteiten voortgezet in een vennootschap onder firma met de naam [v.o.f.] . De vennoten zijn [eigenaar eenmanszaak] , zijn echtgenote [echtgenote van eigenaar eenmanszaak] , [verdachte] en diens echtgenote [echtgenote verdachte] .
De bedrijfsactiviteiten bestaan uit de in- en verkoop van edelmetalen, munten en (gebruikte) sieraden.
Er zijn twee vestigingen; naast de eerdergenoemde vestiging aan de [adres 2] is ook een vestiging geopend aan de [adres 3] 248 te Amsterdam. Daarnaast worden sieraden ook via internet te koop aangeboden. [verdachte] beheert het filiaal aan de [adres 3] , waar alleen inkoop van goederen plaatsvindt. Hij is bevoegd om zelfstandig te bepalen welke prijs hij biedt. Hij is de enige die de inkoopbonnen van beide vestigingen in het aankoopregister als bedoeld in artikel 437 Wetboek van Strafrecht (Sr) inschrijft. De overige drie vennoten werken in het filiaal aan de [adres 2] . [eigenaar eenmanszaak] heeft de meeste zeggenschap binnen de vennootschap. Men overlegt bijna alles met hem, hij gaat over het geld en onderhoudt het contact met de boekhouder. De beide echtgenotes verrichten de dagelijkse werkzaamheden in de winkel en met betrekking tot de website.
In het vervolg van dit arrest zullen de verdachte en de gelijktijdig terechtstaande verdachte
[eigenaar eenmanszaak] ook wel alleen met hun voornaam worden aangeduid. De verdachte [v.o.f.] zal worden aangeduid als [v.o.f.] , maar ook als de vof.
Bespreking van de gevoerde verweren ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Het onder 1 ten laste gelegde feit houdt – kort samengevat – in dat de verdachte al dan niet tezamen met anderen de bedrijfsadministratie van eenmanszaak [eenmanszaak] valselijk heeft opgemaakt door opname daarin van:
A) valse/vervalste inkoopbonnen;
B) kasjournalen met valse posten ‘leningen’ en ‘familie’.
Het onder 2 ten laste gelegde feit houdt – kort samengevat – in dat [v.o.f.] de bedrijfsadministratie valselijk heeft opgemaakt door opname daarin van:
A) valse/vervalste inkoopbonnen;
B) kasjournalen met valse posten ‘leningen’ en ‘familie’;
C) registerboek 2011:
met daarin opgenomen valse inkoopbonnen;
zonder vermelding van bepaalde inkopen,
en dat de verdachte daaraan feitelijk leiding zou hebben gegeven.
1A) en 2A) Valse/vervalste inkoopbonnen
Door de onderneming [eenmanszaak] (waarbij [verdachte] werkzaam was) en sinds 29 december 2009 door [v.o.f.] (waar [verdachte] medevennoot is) worden edelmetalen, munten en (gebruikte) sierraden ingekocht van particulieren. Het grootste gedeelte van de inkopen (90% tot 95%) is zogeheten ‘sloopgoud’ dat wordt aangeboden aan afnemer [B.V.] (hierna: [B.V.] ) die het omsmelt tot baren goud en zilver. Ter zake van deze inkopen van particulieren maakt [eenmanszaak] , later [v.o.f.] , een inkoopbon op (waarvan aan de klant een kopie wordt uitgereikt) die de basis vormt van de inkoopadministratie van beide ondernemingen. Op de bon wordt onder andere de naam van de verkoper vermeld, het nummer van zijn identiteitsbewijs, een korte omschrijving van de inkoop en het betaalde bedrag, waarna de verkoper de bon voorziet van zijn handtekening.
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd (onder feit 1, letter A) het vervalsen van 22 inkoopbonnen zoals opgemaakt door [eenmanszaak] gedurende de periode 1 april 2004 tot en met 28 december 2009, en (onder feit 2, letter A) het vervalsen van 18 inkoopbonnen zoals opgemaakt door [v.o.f.] gedurende de periode 29 december 2009 tot en met 20 september 2011.
Beide feiten lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
[verdachte] wordt verweten dat hij in een aantal gevallen, na afronding van de inkoop en het vertrek van de klant, het bedrag op de inkoopbon heeft verhoogd. Het betreft dan steeds (bij de tenlastegelegde bonnen) een inkoop bij een bonafide klant (die niet bij justitie bekend is, geen antecedenten heeft). Deze inkoop wordt (cijfermatig) verhoogd met het bedrag van een andere inkoop van een niet-bonafide klant. Uitgaande van deze hypothese van verbalisant [verbalisant] (zaaksdossier B, paragraaf 6) wordt uiteindelijk niet het inkoopbedrag van de niet-bonafide klant buiten de administratie gehouden, maar (alleen) zijn persoonsgegevens. Het bedrag van deze inkoop staat niet op enige bon (omdat die niet is opgemaakt) maar is cijfermatig verwerkt in de wel opgemaakte bon van een bonafide klant. Aldus blijft de niet-bonafide klant buiten beeld, maar wordt het aan hem betaalde bedrag wel (cijfermatig) in de financiële administratie verwerkt. Door het verhogen van het inkoopbedrag van de bonafide inkoop met het bedrag van de te maskeren inkoop (die voor het overige dus niet is vastgelegd) wordt op jaarbasis het bedrag van de inkopen (en de inkoopwaarde omzet, en daarmee de winst) correct vastgelegd. Het doel daarvan is, dat daarmee de (omvang van de) leveringen aan [B.V.] kunnen worden verklaard en onderbouwd (Relaas financieel onderzoek valsheid in geschrifte en witwassen in de bedrijfsvoering van [v.o.f.] , p. 1.0262).
Als voorbeeld van deze handelwijze kan dienen, de inkoop van klant [klant 1] die op
17 september 2011 ‘sloopgoud’ verkoopt voor een bedrag van € 1.502,-. Een kopie van de door
[klant 1] ontvangen en door hem bewaarde bon bevindt zich in het dossier (p. 3.0180).
In het dossier bevindt zich een kopie van de in de administratie van de vof opgenomen bon (p. 3.0179) die identiek is aan eerstgenoemde bon met uitzondering van het inkoopbedrag dat tot € 4.502,- is opgehoogd. [klant 1] bevestigt het lagere bedrag in zijn verklaring (zakelijk weergegeven):
“Ik dacht € 1.508,- te hebben ontvangen. Ik heb het bonnetje thuis liggen, dat bonnetje kunt u van mij krijgen”. [verdachte] erkent ook dat hij het bedrag heeft opgehoogd, en heeft dienaangaande verklaard dat het een automatische verschrijving was die hij achteraf niet meer goed kan verklaren.
Het hof is van oordeel dat [verdachte] de (in de administratie opgenomen) inkoopbon bewust heeft vervalst. Zijn (ter zitting herhaalde) verklaring dat hij nadat hij op de bon de datum (terecht) heeft gecorrigeerd, hij ‘automatisch’ ook het inkoopbedrag naar boven heeft aangepast, zonder daar bij na te denken, acht het hof ongeloofwaardig. Daarvoor is het aanpassen, zijnde het handmatig wijzigen van een ‘1’ in een ‘4’ op de bon een te doelbewuste handeling die moeilijk als een ‘automatische verschrijving’ kan worden uitgevoerd/aangemerkt.
Van [klant 1] is overigens de enige klant, door de politie gehoord, die zijn bon heeft bewaard en overgelegd. Desondanks acht het hof, mede gelet op de verklaring van [klant 1] en de door hem overgelegde bon, aannemelijk dat [verdachte] de bonnen terzake van de navolgende inkopen op overeenkomstige wijze heeft vervalst door achteraf de inkoopbedragen te verhogen.
Het hof acht daarbij van belang dat de desbetreffende klanten stellig hebben verklaard dat zij een substantieel lager bedrag hebben ontvangen dan op de bon vermeld. Zo verklaart [klant 2] dat hij een gouden armband heeft verkocht voor € 714 terwijl op de inkoopbon een bedrag van € 2.714 staat en de getuige verklaart (als hij voornoemd bedrag verneemt van de verbalisant) dat dit absoluut onjuist is.
Het betreft de volgende bonnen, met de datum van de inkoop, de naam van de klant en het op de factuur vermelde (opgehoogde) bedrag:
Feit 1: [eenmanszaak] , 12 bonnen
24 mei 2004, [klant 3] , € 2.150,-
15 mei 2004, [klant 4] , € 980,-
21 juni 2006, [klant 5] , € 680,-
25 juli 2006, [klant 6] , € 2.820,-
9 januari 2007, [klant 7] , € 1.384,-
23 januari 2007, [klant 8] , € 1.400,-
4 juni 2007, [klant 9] , € 2.333,-
17 april 2008, [klant 10] , € 1.330,-
10 september 2008, [klant 11] , € 1.375,-
15 december 2008, [klant 12] , € 944,-
8 april 2009, [klant 13] , € 564,-
22 september 2009, [klant 14] , € 1.300,-
Feit 2: [v.o.f.] , 13 bonnen
18 januari 2010, [klant 21] , € 1.907,-
13 januari 2010, [klant 22] , € 1.673,-
30 januari 2010, [klant 23] , € 1.052,-
30 juni 2010, [klant 24] , € 1.266,-
16 juli 2010, [klant 25] , € 1.282,-
16 april 2011, [klant 13] , € 1.608,-
19 april 2011, [klant 15] , € 1.605,-
14 mei 2011, [klant 16] , € 2.624,-
12 augustus 2011, [klant 17] € 5.200,-
25 augustus 2011, [klant 18] , € 1.793,-
9 september 2011, [klant 2] , 2.714,-
13 september 2011, [klant 19] , € 4.075,-
16 september 2011, [klant 20] , € 3.244,-
In de tenlastelegging worden 22 (feit 1) en 18 (feit 2) bonnen genoemd die in het requisitoir in eerste aanleg (p. 14) worden gespecificeerd ( zie ook dossier p. 5.0626 ev, 5.0302 ev en 5.1638 ev).
In hoger beroep komen de klanten [klant 26] , [klant 27] , [klant 28] en [klant 29] te vervallen (requisitoir in hoger beroep, p. 3). Het hof heeft vervolgens nog de bonnen ter zake van de aankopen van [klant 30] , [klant 31] , [klant 32] , [klant 33] , [klant 34] , [klant 35] en [klant 36] buiten beschouwing gelaten, aangezien deze klanten niet zelfstandig een bedrag (om en nabij) hebben genoemd, niet of onvoldoende stellig hebben verklaard over de ontvangen prijs of dat deze prijs onvoldoende afweek van de gefactureerde bedrag. Het hof heeft voorts, naar aanleiding van de opmerkingen van [verdachte] zoals opgenomen in de bijlage bij de pleitnota, buiten beschouwing gelaten de bonnen die zijn uitgeschreven aan [klant 37] , [klant 38] en [klant 39] / [klant 40] .
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat [verdachte] in de onderhavige periode, zijnde bijna acht jaren, in totaal 12 (feit 1) en 13 (feit 2) bonnen heeft vervalst. Met het vervalsen van
de bonnen en het in de administratie (doen) opnemen van deze valse bonnen heeft [verdachte] de bedrijfsadministratie, althans de financiële administratie van de onderneming [eenmanszaak] (feit 1) dan wel
de vof (feit 2) valselijk opgemaakt.
1B) Kasjournalen met valse posten ‘leningen’ en ‘familie’
In de ten laste gelegde periode van 1 april 2004 tot en met 28 december 2009 zijn geen kasjournalen aangetroffen. Ook anderszins is geen bewijs aangetroffen dat tot een bewezenverklaring voor deze periode kan leiden. [verdachte] zal dan ook worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
2B) Kasjournalen met valse posten ‘leningen’ en ‘familie’
Nog daargelaten dat [eigenaar eenmanszaak] bij gelijktijdig uitgesproken arrest is vrijgesproken voor dit onderdeel, is
niet gebleken dat [verdachte] op enige wijze betrokken was bij de boekhouding of het bijhouden van de administratie van de eenmanszaak en de vennootschap, anders dan het inschrijven van de inkoopbonnen in het register. [verdachte] moet dan ook worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Getuigenverzoek ten aanzien van erfenis en Bulgarije-project
Tijdens de zitting van 6 april 2016 is door de verdediging, in verband met de gestelde ontvangen erfenis
en de investering in het zogenaamde Bulgarije-project, verzocht getuigen te horen. Het hof heeft ter terechtzitting van 20 april 2016 overwogen dat op voornoemde verzoeken wordt beslist bij (tussen)arrest. Gelet op het feit dat [verdachte] van hetgeen onder 2 onder B ten laste is gelegd wordt vrijgesproken, wijst het hof het verzoek tot het horen van de getuigen af, nu de verdediging geen belang heeft bij het horen van de getuigen.
2C) Registerboek 2011
[verdachte] is binnen de onderneming verantwoordelijk voor het bijhouden van het inkoopregister, door het inschrijven van de transacties zoals al eerder vastgelegd op de inkoopbonnen. [verdachte] wordt verweten dat hij in de periode 1 januari 2011 tot en met 20 september 2011 de bedrijfsadministratie van [v.o.f.] valselijk heeft opgemaakt door het daartoe behorende register valselijk op te maken door er (het hof begrijpt: de gegevens zoals vermeld op) valse inkoopbonnen in op te nemen en/of bepaalde inkopen er in het geheel niet in op te nemen.
Op grond van artikel 437 Sr is de vof verplicht tot het bijhouden van een register waarin alle inkopen worden vastgelegd. Naar het oordeel van het hof maakt het register deel uit van de bedrijfsadministratie als bedoeld in de tenlastelegging, nu er aantekening in wordt gemaakt van activiteiten die het bedrijf betreffen en die het bedrijf gehouden is vast te leggen.
In dit register dient te worden opgenomen (onder meer) de naam van de verkoper, de omschrijving van de ingekochte goederen en de betaalde prijs (Besluit van 6 januari 1992, ter uitvoering van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht). Met het verplicht stellen van deze registratie wordt beoogd heling tegen te gaan, omdat het daarmee voor dieven moeilijker wordt gestolen goederen te verkopen. Bij verkoop aan ondernemers als [v.o.f.] wordt immers de verkoop vastgelegd in het register, samen met de identiteit van de verkoper, zodat in voorkomende gevallen (als wordt vastgesteld dat het de verkoop van een gestolen goed betreft) deze verkoper getraceerd kan worden hetgeen dit verkoopkanaal voor een dief (veel) minder aantrekkelijk maakt.
Zoals hiervóór reeds vastgesteld heeft [verdachte] in de onderhavige periode valse bonnen opgemaakt (in de zin, dat de betaalde en op de bon vermelde prijs achteraf is opgehoogd). Deze onjuiste (opgehoogde) inkoopbedragen zijn door [verdachte] vastgelegd in het register. Het hof is dan ook van oordeel dat [verdachte] ten aanzien van het opnemen van (gegevens zoals vermeld op) deze vervalste bonnen het register (in zoverre) valselijk heeft opgemaakt.
[verdachte] wordt tevens verweten (het tweede gedeelte van letter C) dat hij het register onvolledig heeft bijgehouden omdat hij (in strijd met de waarheid) inkopen niet heeft vermeld. Het hof acht dat onderdeel niet bewezen, en overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van het niet volledig bijhouden van het register verwijst de advocaat-generaal (requisitoir,
p. 8) naar een drietal (gestolen) horloges die niet terug zijn te vinden in het register, naar observaties op
13 en 26 april 2011, en naar beelden van de bewakingscamera buiten en in de vestiging op de [adres 3] .
Bij de observaties op 13 en 26 april 2011 is door de politie vastgesteld dat op enig moment twee personen de vestiging op de [adres 3] zijn binnengegaan en met geld het pand weer hebben verlaten. Deze vaststelling is onvoldoende om te kunnen concluderen dat deze personen (ook) iets hebben verkocht waarvan een vastlegging in de administratie had moeten worden gemaakt.
De beelden van de bewakingscamera in de vestiging op de [adres 3] zijn gemaakt
op 19 en 20 september 2011 en daarmee kort vóór de doorzoeking. Het hof acht aannemelijk dat [verdachte] , die in ander verband heeft verklaard dat hij eerst de dag na de aankopen het register (met alle inkoopbonnen van de voorgaande werkdag) bijwerkte, door de doorzoeking niet meer in de gelegenheid is geweest deze inkopen te verwerken hetgeen de omissies verklaart.
Ten aanzien van de drie horloges, overweegt het hof als volgt. Het horloge omschreven Omega Seamaster is aangetroffen op het privéadres van [verdachte] . Niet kan worden vastgesteld dat het tot de bedrijfsvoorraad behoort van [v.o.f.] . Alsdan kan [verdachte] niet worden verweten dat hij dit horloge niet heeft ingeschreven in het register.
De overige twee horloges (Cartier Chronoscap 21, kastnummer 2424 en Ebel mini bicolor kastnummer 51609290 E1157111) zijn aangetroffen in de vitrine van de vestiging in de [adres 2] , zodat aannemelijk is dat zij tot de bedrijfsvoorraad behoren van [v.o.f.] . Uit de locatie waarop de beide horloges zijn aangetroffen, niet apart bewaard in een zakje met bonnetje zoals aankopen de eerste week worden bewaard, maar al in de winkelvitrine, leidt het hof af dat de horloges niet op 19 of 20 september zijn ingekocht, zodat hetgeen hiervoor is opgemerkt ten aanzien van de registraties op die dagen voor deze twee horloges niet geldt.
Beide horloges zijn niet terug te vinden in het register: maar dat is ofwel omdat ze in het geheel niet
zijn opgenomen in het register; ofwel omdat ze wel zijn opgenomen maar onvoldoende gespecificeerd vanwege een te algemene of te vage omschrijving (als ‘horloge’ zonder specificatie). Dat laatste is niet
in de tenlastelegging opgenomen. In de tenlastelegging is slechts opgenomen, het (in het geheel) niet opnemen van inkopen. Nu niet kan worden uitgesloten dat de horloges wel zijn opgenomen maar met een te onduidelijke omschrijving, hetgeen wel strafbaar, maar niet tenlastegelegd is, dient [verdachte] van dit feit te worden vrijgesproken.
Vrijspraak van het onder 3 en 4 ten laste gelegde
Reikwijdte tenlastelegging
De onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten houden - naar de kern genomen in - dat [verdachte] al dan niet tezamen met anderen diverse nader omschreven voorwerpen heeft witgewassen (feit 3) en (feit 4) dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het witwassen van diverse voorwerpen door [v.o.f.] .
De rechtbank heeft overwogen dat de tenlastelegging aldus moet worden uitgelegd dat de verkrijging van gestolen goederen het gronddelict voor het witwasverwijt vormt en dat de tenlastelegging niet mede omvat eventueel gepleegde fiscale delicten.
De rechtbank overwoog in dat kader:
3.1.3. Het oordeel van de rechtbank
In reactie op het preliminaire verweer heeft de officier van justitie uiteengezet dat - samengevat -
de verkrijging van gestolen goederen het gronddelict vormt waarop de witwasbeschuldiging is gebaseerd. Doordat dit op grote schaal gebeurde, de ingekochte goederen niet individualiseerbaar werden bewaard en de administratie zeer gebrekkig was, heeft vermenging plaatsgevonden waardoor de gehele voorraad is aangetast. De rechtbank overweegt dat het weliswaar het uitgangspunt is bij witwaszaken dat het gronddelict niet hoeft te worden gespecificeerd in de tenlastelegging, maar dat in dit specifieke geval het gronddelict moet worden begrepen zoals door de officier van justitie ter terechtzitting is verwoord. Het onderliggende dossier is ook overeenkomstig het door de officier van justitie ingenomen standpunt ingericht. Van enig onderzoek door het Openbaar Ministerie dat gericht is op eventueel gepleegde fiscale delicten is niet gebleken. (…) Zij (hof: de rechtbank) zal de officier van justitie wel houden aan het kader dat zij ter terechtzitting in haar reactie op het preliminaire verweer heeft geschetst. Dit heeft tot consequentie dat de mogelijkheid van een fiscaal delict als gronddelict bij de beoordeling van de vraag of sprake is van witwassen buiten beschouwing wordt gelaten.”
Het hof constateert dat tegen dit oordeel van de rechtbank in appel geen grief is gericht, zodat ook het hof dit als uitgangspunt neemt.
Feit 3
Met de rechtbank is het hof is van oordeel – zoals door de advocaat-generaal gevorderd en door de verdediging bepleit – dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen de verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Feit 4
Standpunt advocaat-generaal
In de kern wordt de verdachten door de advocaat-generaal verweten dat zij een loopje hebben genomen met de van hen te vergen waakzaamheid en registratieverplichtingen in relatie tot het opkopen van tweedehands juwelen (aldus de advocaat-generaal in zijn requisitoir, op pagina 1). Ten gevolge van dit handelen zijn in de juwelierszaak van de verdachten grote hoeveelheden van misdrijf (diefstal, overval) afkomstige sieraden terechtgekomen. Door hun manier van handelen hebben de verdachten bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij van misdrijf afkomstige goederen inkochten.
De advocaat-generaal komt in zijn requisitoir met betrekking tot feit 4 tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht:
“het in de periode 29 december 2009 tot en met 20 september 2011 door [v.o.f.] maken van een gewoonte van het voorhanden hebben van een voorraad (sloop)goud, (sloop)zilver, sieraden, munten andere edelmetalen en edelstenen, en van het gewicht van het (edel)metaal op de gewichtsrekening van [v.o.f.] bij [B.V.] , terwijl [v.o.f.] wist dat deze voorwerpen van misdrijf afkomstig waren, aan welke gedraging de verdachte leiding heeft gegeven.”
Ter onderbouwing van deze conclusie wijst de advocaat-generaal in zijn requisitoir onder 32 op
door [eigenaar eenmanszaak] op 8 augustus 2011 bij [B.V.] aangeboden gouden voorwerpen (vier ringen en een armband) die op basis van inscripties aantoonbaar van misdrijf afkomstig bleken te zijn en waarvan aangifte van inbraak is gedaan op respectievelijk 2 augustus 2011, 4 juli 2011, 1 juli 2011 en
20 juni 2011. Opmerkelijk is, aldus de advocaat-generaal dat deze voorwerpen kort tot zeer kort na de verschillende inbraken door [v.o.f.] ter omsmelting bij [B.V.] werden aangeboden. Daarnaast wijst de advocaat-generaal onder 33 op het door [v.o.f.] op 24 april 2010 aankopen van twee gestolen ringen en een gestolen armband, ingekocht als sloopgoud maar later verkocht aan [klant 41] , waarna onder 34 onder a. tot en met s. gestolen voorwerpen worden opgesomd die, aldus de advocaat-generaal, in ieder geval zijn witgewassen. De advocaat-generaal merkt in dit verband in zijn requisitoir op (onder 30) dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat men in het juweliersbedrijf bij het inkopen van voorwerpen bedacht moet zijn op het aanbieden van gestolen voorwerpen en maatregelen moest treffen om te voorkomen dat voorwerpen werden aangekocht die van misdrijf afkomstig waren. Deze zorgplichten liggen niet alleen ten grondslag aan de helings- en witwasbepalingen, maar ook aan de registerverplichting van art. 437 Sr, de algemeen gangbare witwastypologieën en de meldingsplichten betreffende ongebruikelijke transacties. Voor een bedrijf als [v.o.f.] brengen deze zorgplichten mee dat aangekochte goederen deugdelijk moeten worden geregistreerd, dat de identiteit van verkopende partijen goed moet worden vastgelegd, dat bij het aanbieden van bijzondere objecten vragen moeten worden gesteld over de herkomst en dat eventueel wordt gevraagd naar aankoopbewijzen en echtheidscertificaten (bijvoorbeeld bij de aankoop van bijzonder horloges). Binnen [v.o.f.] zijn evenwel structureel de minimaal denkbare maatregelen veronachtzaamd om inkoop van besmette waar te voorkomen: er werden geen vragen gesteld over de herkomst van voorwerpen, minimale onderzoeksplichten in relatie tot de persoon van de verkoper of aangeboden voorwerpen werden niet in acht genomen, gegevens van verkopers werden niet deugdelijk vastgelegd, bijzondere kenmerken van aangekochte voorwerpen, zoals aanwezige inscripties of serienummers, werden niet vastgelegd, aankopen werden niet geregistreerd en de voorraadadministratie was gebrekkig. Uit deze omstandigheden moet worden afgeleid dat binnen de vof een praktijk bestond waarin structureel welbewust de aanmerkelijke kans werd aanvaard dat voorwerpen werden aangekocht die van misdrijf afkomstig bleken te zijn. Het voor witwassen door de vof vereiste (voorwaardelijk) opzet kan wettig en overtuigend worden bewezen, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt verdediging
In zijn pleitaantekeningen stelt [verdachte] dat de rechtbank ten onrechte tot een bewezenverklaring is gekomen van feit 4. [verdachte] heeft naar voren gebracht dat door of namens hem vanaf het eerste verhoor is aangegeven dat zijn wijze van handel drijven niet afweek van wat in de branche gebruikelijk was, dat hij zich hield aan de aanwijzingen van de politie op dat punt en dat hij alles deed wat redelijkerwijs in zijn macht lag om de inkoop van gestolen sieraden tegen te gaan. De rechtbank liet in haar vonnis - aldus
[verdachte] - na te motiveren dat en waarom de wijze waarop hij zijn handel inrichtte in zodanige mate afweek van de wijze waarop in de branche gebruikelijker wijze gehandeld wordt dat zijn handelwijze als laakbaar bestempeld kan worden en veroordeling van de verdachte dient te volgen. Bij pleidooi wordt door de verdachte(n) ontkend dat er te weinig maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat gestolen sieraden werden ingekocht. Gesteld wordt dat de verdachten zich aan alle voorschriften hebben gehouden die in de branche gebruikelijk zijn. Het is bij deze vorm van handel nu eenmaal onmogelijk om met 100% zekerheid te weten of je te maken hebt met een bonafide of een malafide klant. Dat er af en toe van diefstal afkomstige goederen doorheen glippen is onderdeel van het risico van het vak. Uit onderzoek is ook niet gebleken dat er structureel en op grote schaal van diefstal afkomstige goederen werden ingekocht. Ter onderbouwing hiervan wordt, kort samengevat, aangevoerd dat altijd om een legitimatie werd gevraagd, dat het legitimatienummer en de naam van de verkoper werden genoteerd op de bon, waarna de verkoper op de bon dan nog zijn handtekening diende te zetten, dat het register - zij het rudimentair - wel degelijk werd bijgehouden aan de hand van de bonnen, dat [verdachte] naar de politie is geweest om te vragen hoe het register in te vullen, dat hij altijd conform deze instructies is blijven werken, dat de verdachten van de politie nimmer te horen hebben gekregen dat het register te summier of te gebrekkig was, dat het verwijt dat er geen vragen worden gesteld de praktijk van alledag miskent, dat het ronduit naïef is te veronderstellen dat een klant die te kwader trouw is niet een standaard gelikt antwoord klaar zou hebben, dat de eis een kopie van de legitimatie te maken bij iedere aankoop nergens is terug te vinden en ook in strijd zou zijn met de regels Wet bescherming persoonsgegevens, en dat het handelen in strijd met artikel 437bis lid 1 Sr hoogstens een overtreding oplevert maar op zich nog geen aanwijzing vormt voor heling c.q. witwassen, waarna geciteerd wordt uit het eerste politieverhoor van [verdachte] : Als ik zie dat een junk een restant van een sieraad heeft dan geef ik er een paar euro voor, maar als de junk een mooie ring inlevert dan waag ik mij daar niet aan. Misschien komt de eigenaar of is hij gestolen. (…) Ik mag niet discrimineren op uiterlijk daarom is iedereen bij mij welkom. Ik kijk wel naar zijn gedrag. Is hij agressief of druk dan hoef ik hem niet als klant. (…) pag. 11 e.v. van voornoemde pleitaantekeningen). Daarnaast is het verweer gevoerd voor negen van de negentien door de advocaat-generaal specifiek genoemde voorwerpen dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat ze überhaupt van diefstal afkomstig zijn (pag. 22 van die pleitaantekeningen).
Het hof overweegt als volgt.
Het dossier bevat geen bewijs dat de bij de verdachten aangetroffen sieraden afkomstig zijn van door
de verdachten zelf begane diefstallen of overvallen. Daarvoor is de enkele omstandigheid dat gestolen voorwerpen bij hen zijn aangetroffen, ontoereikend. Het gaat in deze strafzaak om de vraag of de verdachten van de (particuliere) verkopers voldoende gegevens hebben opgevraagd; hebben zij hen voldoende aan de tand gevoeld over de door die verkopers te koop aangeboden sieraden en hebben zij dit op een juiste wijze geregistreerd, waarbij de vraag opgeworpen kan worden of de omstandigheid dat de verdachten het door hen ingekochte goud voor 90 tot 95% lieten omsmelten mogelijk van belang is voor het antwoord op de hiervoor gestelde vragen in die zin dat dit zou leiden tot een minder vergaande onderzoeks- c.q. registratieplicht. Deze laatste vraag dient naar het oordeel van het hof negatief te worden beantwoord. Immers, wat men doet met aangekochte spullen doet niet af aan de vraag of men op het moment van de aankoop te goeder trouw was. Dat het voor de interne c.q. externe boekhouding hoogstwaarschijnlijk niet uitmaakt, maakt dat niet anders.
Vooropgesteld wordt dat het hof zich geheel kan vinden in de overweging van de rechtbank dat de verdachten werkzaam zijn in een gevoelige branche en dat het algemeen bekend is dat sieraden en edelmetalen doelwitten zijn voor criminelen en dat deze vervolgens verzilverd worden. Van opkopers in deze branche mag inderdaad waakzaamheid worden verwacht. Geconstateerd wordt (echter) dat met betrekking tot (alle) door de advocaat-generaal genoemde specifieke voorwerpen omtrent de wijze van verkrijging, de gang van zaken rond de inkoop, niets bekend is, dat geldt ook voor of en zo ja wat er door de verdachten is gevraagd aan c.q. gezegd is door de verkopers. Derhalve kan (reeds) met betrekking tot die specifieke voorwerpen niet op individuele basis, per afzonderlijke transactie, worden getoetst of de verdachten inderdaad een loopje hebben genomen met de waakzaamheid en registratieverplichtingen en aldus bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat zij van misdrijf afkomstige voorwerpen hebben ingekocht.
De advocaat-generaal baseert zijn conclusie dat die door hem in zijn requisitoir genoemde voorwerpen zijn witgewassen op de stelling dat binnen [v.o.f.] structureel de minimaal denkbare maatregelen veronachtzaamd zijn om inkoop van besmette waar te voorkomen: er werden geen vragen gesteld over de herkomst van voorwerpen, minimale onderzoeksplichten in relatie tot de persoon van de verkoper of aangeboden voorwerpen werden niet in acht genomen, gegevens van verkopers werden niet deugdelijk vastgelegd, bijzondere kenmerken van aangekochte voorwerpen, zoals aanwezige inscripties of serienummers, werden niet vastgelegd, aankopen werden niet geregistreerd en de voorraadadministratie was gebrekkig. Hierdoor aanvaardden de verdachten bewust de aanmerkelijke kans (voorwaardelijk opzet) dat zij gestolen voorwerpen inkochten.
De vraag is echter of op basis van de stukken die zich in het dossier bevinden - op basis van bewijsmiddelen - en met voorbijgaan aan hetgeen door de verdachten is verklaard deze vergaande conclusies kunnen worden getrokken.
Aan de hand van de inkoopbonnen en de verklaringen die zich in het dossier bevinden kan worden vastgesteld dat de verdachte(n) op de inkoopbonnen (van sieraden) noteerden de datum van inkoop,
de naam van de verkoper, het nummer dat op zijn of haar identiteitsbewijs stond, de inkooprijs van het sieraad alsmede een zeer summiere omschrijving van het ingekochte goed (bijv. gekocht gouden horloge Omega, dossier pag. 05 0632, gekocht gouden armband 18ct, dossier pag. 05 0633, gekocht gouden ketting, ringen speld zilveren kettingen, dossier pag. 05 0635) evenwel zonder vermelding van de eventuele bijzonderheden van het sieraad. Ook diende de verkoper zijn handtekening te plaatsen op de inkoopbon. Gedurende een week werd vervolgens het ingekochte goed samen met de inkoopbon in een apart zakje bewaard, waarna de sieraden in de reguliere bedrijfsvoorraad werden opgenomen en los van het bonnetje werden bewaard. Dat de verdachten structureel minimale onderzoekplichten in relatie tot de persoon van de verkoper niet in acht hebben genomen kan - gelet op het voorgaande - dan ook niet worden aangenomen. Evenmin kan gezegd worden dat gegevens met betrekking tot de persoon van de verkoper structureel niet deugdelijk werden vastgelegd.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of de verdachten structureel minimale onderzoekplichten
met betrekking tot de aangeboden voorwerpen niet in acht hebben genomen, welk verwijt in twee onderdelen uiteenvalt te weten ten eerste het niet, althans onvoldoende vragen naar de herkomst
van de voorwerpen en ten tweede het niet deugdelijk vastleggen van bijzondere kenmerken van aangekochte voorwerpen, zoals aanwezige inscripties of serienummers. Voor zover de verdachten het verwijt wordt gemaakt - kort samengevat - dat zij aan de (particuliere) verkopers niet hebben gevraagd hoe zij aan de voorwerpen kwamen wordt overwogen dat deze conclusie niet zonder meer uit hun verklaringen kan worden opgemaakt, zie in dit verband het hiervoor opgenomen citaat uit de verklaring van [verdachte] , alsmede het hierna op te nemen citaat uit de verklaring van [eigenaar eenmanszaak] . Overigens valt niet aan te nemen dat verkopers die met gestolen spullen komen, verteld zouden hebben hoe de vork (echt) in de steel zat, en rijst de vraag of de verdachte aan de hand van de verzonnen antwoorden zonder meer had moeten begrijpen dat hij werd voorgelogen. [eigenaar eenmanszaak] heeft bij de rechter-commissaris (gehoord als getuige en verdachte) op 17 september 2013 onder meer verklaard: “U vraagt mij welke maatregelen ik tot en met 2011 nam om te voorkomen dat ik sieraden inkoop die van misdrijf afkomstig zijn. Ik vroeg aan de verkoper zich te identificeren en ik schreef zijn naam en de nummer van zijn identiteitsbewijs in het registratieboek. Als ik een splinternieuw voorwerp kreeg aangeboden, bijvoorbeeld met een labeltje eraan, stelde ik nadere vragen. Ik kocht geen sieraden van kinderen. Ik hield mij ruimschots aan de voorgeschreven bewaartermijn: ik dacht dat ik ingekochte sieraden een week moest bewaren en na mijn aanhouding hoorde ik dat de bewaartermijn maar drie dagen was. Verder kan ik niet voorkomen dat mij iets wordt verkocht wat gestolen is. Niemand gaat dat toegeven. Als je zoveel jaren klanten ziet langskomen en alle verhalen hoort, merk je dat mensen op allerlei manieren aan sieraden komen: door erfenissen, stukgelopen relaties en wat niet al. Inscripties zeggen dan ook niet zoveel en gaven mij geen reden om vragen te stellen. Ik kan niet aan iemands uiterlijk zien of hij eerlijk is of niet.
In de loop van de tijd heb ik wel een paar cliënten verbannen van wie ik de zaak niet vertrouwde.
Expliciete informatie over de concrete gang van zaken bij het doen van inkopen door de verdachten bevindt zich niet dan wel nauwelijks in het dossier, in elk geval onvoldoende om te kunnen spreken van het structureel in dit opzicht niet voldoen aan onderzoekplichten naar de herkomst van de voorwerpen.
Dit laatste geldt naar het oordeel van het hof ook voor de tweede te beantwoorden vraag, te weten of ervan kan worden uitgegaan dat de verdachten structureel bijzondere kenmerken van aangekochte voorwerpen, zoals aanwezige inscripties of serienummers niet hebben vastgelegd waaruit moet worden afgeleid dat binnen de vof een praktijk bestond waarin structureel welbewust de aanmerkelijke kans werd aanvaard dat voorwerpen werden aangekocht die van misdrijf afkomstig bleken te zijn. Bovendien is in eerste aanleg door de officier van justitie in een brief van 20 december 2011, afstand genomen van eerdere berichtgeving dat er bij de [v.o.f.] op grote schaal sprake zou zijn van heling. In dit verband wordt (nog) van belang geacht dat (ook) in art. 437 lid 1 onder a Sr deze conclusie niet getrokken wordt. Tenslotte is in het dossier en requisitoir met bewijsmiddelen noch feiten van algemene bekendheid, onderbouwd hoe een gebrekkige registratie van de goederen na aankoop, zou hebben geleid tot het aanbieden en aankopen van (meer) gestolen goederen. Met betrekking tot hetgeen (overigens) nog door de advocaat-generaal is aangevoerd wordt overwogen dat dit evenmin kan leiden tot de vergaande conclusies die de advocaat-generaal daaraan wil verbinden.
Het hof acht niet bewezen dat de verdachten (voorwaardelijk) opzet hebben gehad op het verwerven van voorwerpen van criminele herkomst. Ten overvloede merkt het hof op dat bij die stand van zaken ook heling niet het grondmisdrijf voor een veroordeling voor witwassen (als een ‘eigen misdrijf’) kan vormen.
Het vorenstaande brengt mee dat naar het oordeel van het hof bij gebreke van voldoende wettig bewijs niet tot een veroordeling kan worden gekomen ter zake van hetgeen onder feit 3 en 4 is tenlastegelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:hij in de periode van 1 april 2004 tot en met 28 december 2009, in de gemeente Amsterdam, een deel van de bedrijfsadministratie ten name van eenmanszaak [eenmanszaak] - zijnde dat deel van die bedrijfsadministratie een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in dat deel van die bedrijfsadministratie opgenomen:
A: in de periode van 1 april 2004 tot en met 28 december 2009 een aantal vervalste inkoopbonnen, waarop telkens in strijd met de waarheid een hoger bedrag is vermeld dan daadwerkelijk aan de klant is uitbetaald;
zulks telkens met het oogmerk om dat samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2:[v.o.f.] in de periode van 29 december 2009 tot en met 20 september 2011 in de gemeente Amsterdam, een deel van de bedrijfsadministratie ten name van [v.o.f.] - zijnde dat deel van die bedrijfsadministratie een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft zij, [v.o.f.] toen daar telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in dat deel van die bedrijfsadministratie opgenomen en verwerkt:
A: in de periode van 29 december 2009 tot en met 20 september 2011 een aantal vervalste inkoopbonnen, waarop telkens in strijd met de waarheid een hoger bedrag is vermeld dan daadwerkelijk aan de klant is uitbetaald;
C: in de periode van 1 januari 2011 tot en met 20 september 2011 het registerboek 2011, zoals bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht, waarin onder meer telkens in strijd met de waarheid is opgenomen vervalste inkoopbonnen als bedoeld onder A, zulks telkens met het oogmerk om dat samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrift, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaar, alsmede tot een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door het vervalsen van inkoopbonnen en het laten opnemen van de valse bonnen in de bedrijfsadministratie. De verdachte heeft hierdoor het vertrouwen dat de maatschappij in schriftelijke stukken moet kunnen stellen geschaad.
Het hof heeft kennis genomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 juni 2017, waaruit blijkt dat hij niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof overweegt voorts dat bij de doorzoeking op de bedrijfsadressen op 20 september 2011 (vrijwel) de gehele voorraad in beslag is genomen. Het hof is van oordeel, zoals vastgelegd in het gelijktijdig gewezen arrest inzake [v.o.f.] , dat het beslag voor het overgrote deel kan worden opgeheven.
Dit volgt (eerst) uit de eerder gewezen vonnissen alsmede de arresten die heden in de zaken van [verdachte] en zijn medeverdachten worden gewezen. Niet geconcludeerd kan worden dat op 20 september 2011
niet in redelijkheid tot in beslagname kon worden overgegaan. Echter, het is de vraag of daarbij de gehele bedrijfsvoorraad in beslag had moeten worden genomen. En belangrijker of – gelet op de onderzoeksresultaten volgend op inbeslagname – niet al eerder had moeten worden overgegaan tot gedeeltelijke vrijval. Daarbij past de opmerking dat een duidelijk overzicht ontbreekt (zoals ook deugdelijke beslaglijsten ontbreken).
Dat klemt te meer omdat door dit beslag de facto de bedrijfsactiviteiten stil kwamen te liggen tot op de dag van vandaag. [verdachte] heeft daardoor (net als zijn broer [eigenaar eenmanszaak] ) - zoals hij ter zitting nader heeft toegelicht - zijn werkzaamheden niet of slechts op zeer bescheiden schaal kunnen voortzetten. De daartoe benodigde materialen en onderdelen ontbraken, vanwege het beslag, terwijl van (vrijwel de meeste van) deze materialen en onderdelen gesteld noch gebleken is dat deze van diefstal afkomstig zijn. Het hof verwijst in dit verband naar de brief van de officier van justitie van 20 december 2011, waarin zij afstand heeft genomen van eerdere berichtgeving dat er bij de [v.o.f.] op grote schaal sprake zou zijn van heling.
In beginsel acht het hof een taakstraf voor duur van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren voor de onderhavige feiten passend en geboden.
In aanmerking genomen dat de strafvervolging van de verdachte in eerste aanleg en in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, is echter een vermindering van die straf op zijn plaats. Het hof gaat daarbij uit van een overschrijding van de redelijke termijn met bijna twee jaren.
Het hof komt, al het vorenstaande afwegende, tot het oordeel dat thans kan worden volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf van 60 uren, met een proeftijd van twee jaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. S. Clement en mr. A.M. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van
mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 augustus 2017.
mrs. P. Greve en A.M. van Amsterdam zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]