Procestaal: Italiaans.
HvJ EU, 27-11-2012, nr. C-566/10 P
ECLI:EU:C:2012:752
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
27-11-2012
- Magistraten
V. Skouris, K. Lenaerts, A. Tizzano, M. Ilešič, A. Rosas, G. Arestis, J. Malenovský, A. Borg Barthet, U. Lõhmus, C. Toader, J.-J. Kasel, M. Safjan, D. Šváby
- Zaaknummer
C-566/10 P
- LJN
BY5641
- Roepnaam
Italië/Commissie
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2012:752, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 27‑11‑2012
Uitspraak 27‑11‑2012
V. Skouris, K. Lenaerts, A. Tizzano, M. Ilešič, A. Rosas, G. Arestis, J. Malenovský, A. Borg Barthet, U. Lõhmus, C. Toader, J.-J. Kasel, M. Safjan, D. Šváby
Partij(en)
In zaak C-566/10 P,*
betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 2 december 2010,
Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
rekwirante,
andere partijen bij de procedure:
Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Currall en J. Baquero Cruz als gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, avvocato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerster in eerste aanleg,
Republiek Litouwen,
Helleense Republiek, vertegenwoordigd door A. Samoni-Rantou, S. Vodina en G. Papagianni als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
interveniënten in eerste aanleg,
wijst
HET HOF (Grote kamer),
samengesteld als volgt: V. Skouris, president, K. Lenaerts, vice-president, A. Tizzano, M. Ilešič, A. Rosas (rapporteur), G. Arestis en J. Malenovský, kamerpresidenten, A. Borg Barthet, U. Lõhmus, C. Toader, J.-J. Kasel, M. Safjan en D. Šváby, rechters,
advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: A. Impellizzeri, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 6 juni 2012,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 juni 2012,
het navolgende
Arrest
1
De Italiaanse Republiek verzoekt om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 13 september 2010, Italië/Commissie (T-166/07 en T-285/07; hierna: ‘bestreden arrest’) houdende verwerping van de door haar ingestelde beroepen tot nietigverklaring van de aankondigingen van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/94/07 voor de vorming van een aanwervingsreserve van administrateurs (AD 5) voor het werkgebied informatie, communicatie en media (PB 2007, C 45 A, blz. 3), EPSO/AST/37/07 voor de vorming van een aanwervingsreserve van assistenten (AST 3) voor het werkgebied communicatie en informatie (PB 2007, C 45 A, blz. 15) en EPSO/AD/95/07 voor de vorming van een aanwervingsreserve (AD 5) voor het werkgebied informatie (bibliotheek/documentatie) (PB 2007, C 103 A, blz. 7) (hierna samen: ‘omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek’).
Toepasselijke bepalingen
2
De artikelen 1 tot en met 6 van verordening (EEG) nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006 (PB L 363, blz. 1; hierna: ‘verordening nr. 1’) bepalen:
‘Artikel 1
De officiële talen en de werktalen van de Instellingen van de Unie zijn het Bulgaars, het Deens, het Duits, het Engels, het Ests, het Fins, het Frans, het Grieks, het Hongaars, het Iers, het Italiaans, het Lets, het Litouws, het Maltees, het Nederlands, het Pools, het Portugees, het Roemeens, het Sloveens, het Slowaaks, het Spaans, het Tsjechisch en het Zweeds.
Artikel 2
De stukken die door een lidstaat of door een persoon ressorterende onder de jurisdictie van een lidstaat aan de instellingen worden gezonden, worden naar keuze van de afzender gesteld in een der officiële talen. Het antwoord wordt in dezelfde taal gesteld.
Artikel 3
De stukken die door de instellingen aan een lidstaat of aan een persoon ressorterende onder de jurisdictie van een lidstaat worden gezonden, worden gesteld in de taal van die Staat.
Artikel 4
De verordeningen en andere stukken van algemene strekking worden gesteld in de officiële talen.
Artikel 5
Het Publicatieblad van de Europese Unie verschijnt in de officiële talen.
Artikel 6
De instellingen kunnen de wijze van toepassing van de onderhavige regeling in hun reglement van orde vaststellen.’
3
In de artikelen 1 quinquies, 7, lid 1, eerste alinea, 24 bis, 27, 28, 29, lid 1, en 45 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, zoals gewijzigd bij verordening (EG, Euratom) nr. 723/2004 van de Raad van 22 maart 2004 (PB L 124, blz. 1; hierna: ‘Ambtenarenstatuut’) wordt bepaald:
‘Artikel 1 quinquies
1.
Voor de toepassing van dit Statuut is iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, politieke, filosofische, godsdienstige of andere overtuiging, het behoren tot een nationale minderheid, eigendom, geboorte, handicap, leeftijd, of seksuele geaardheid verboden.
[…]
6.
Iedere beperking ten aanzien van de naleving van het non-discriminatiebeginsel en het proportionaliteitsbeginsel moet op objectieve en redelijke wijze gemotiveerd zijn en moet beantwoorden aan legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid. Met name de vaststelling van een verplichte pensioenleeftijd en van een minimale pensioengerechtigde leeftijd kunnen door dergelijke doelstellingen worden gerechtvaardigd.
[…]
Artikel 7
1.
Het tot aanstelling bevoegde gezag stelt de ambtenaar, uitsluitend in het belang van de dienst en ongeacht zijn nationaliteit, bij wege van aanstelling of overplaatsing, overeenkomstig zijn rang te werk in een tot zijn functiegroep behorend ambt.
[…]
Artikel 24 bis
De Gemeenschappen vergemakkelijken de bij- en nascholing van de ambtenaar, voor zover dit verenigbaar is met de eisen van een goede werking der diensten en in overeenstemming met haar eigen belangen.
Voor de verdere loopbaan wordt ook met deze bij- en nascholing rekening gehouden.
[…]
Artikel 27
De aanwerving dient erop gericht te zijn de instelling de medewerking te verzekeren van ambtenaren die uit een oogpunt van bekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen voldoen en die uit de onderdanen van de lidstaten der Gemeenschappen zijn aangeworven met inachtneming van een zo breed mogelijke aardrijkskundige spreiding.
Geen enkel ambt mag worden bestemd voor onderdanen van een bepaalde lidstaat.
[…]
Artikel 28
Als ambtenaar kan slechts worden aangesteld hij:
[…]
- f)
die blijk geeft van een grondige kennis van een van de talen der Gemeenschappen en van een voldoende kennis van een andere taal der Gemeenschappen voor zover dit voor de door hem te verrichten werkzaamheden noodzakelijk is.
[…]
Artikel 29
1.
Teneinde te voorzien in vacatures bij een instelling, [gaat] het tot aanstelling bevoegde gezag […]:
[…]
[…] over tot een vergelijkend onderzoek op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken, van een examen of op de grondslag van beide. De procedure voor het vergelijkend onderzoek is vastgesteld in bijlage III.
Tot vergelijkend onderzoek kan eveneens worden overgegaan voor het vormen van een reserve ter vervulling van vacatures.
Artikel 45
1.
Bevordering wordt bij besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag toegekend overeenkomstig artikel 6, lid 2, en leidt tot benoeming van de betrokken ambtenaar in de eerstvolgende hogere rang van de functiegroep waartoe hij behoort. Bevordering geschiedt uitsluitend bij selectie onder de ambtenaren die een diensttijd van ten minste twee jaar in hun rang hebben volbracht, op grond van een vergelijkend onderzoek van de verdiensten van de ambtenaren die voor bevordering in aanmerking komen. Bij dit vergelijkend onderzoek van de verdiensten houdt het tot aanstelling bevoegde gezag rekening met de beoordelingsrapporten van de ambtenaren, het gebruik, in de uitoefening van hun ambt, van andere talen dan de taal waarvoor zij overeenkomstig artikel 28, sub f, van een grondige kennis blijk hebben gegeven, en zo nodig met de door hen gedragen verantwoordelijkheden.
2.
Vóór hun eerste promotie na aanwerving moeten de ambtenaren aantonen in staat te zijn in een derde taal van de in artikel 314 van het EG-Verdrag genoemde talen te werken. De instellingen stellen in onderling overleg bepalingen vast voor de uitvoering van dit lid. Deze bepalingen voorzien in de mogelijkheid voor ambtenaren om een opleiding in een derde taal te volgen en voorzien in een regeling om vast te stellen of zij in staat zijn in een derde taal te werken, zulks overeenkomstig artikel 7, lid 2, sub d, van bijlage III.’
4
De artikelen 1, leden 1 en 2, en 7 van bijlage III bij het Ambtenarenstatuut bepalen:
‘Artikel 1
1.
De aankondiging van een vergelijkend onderzoek wordt door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgesteld, na raadpleging van de Paritaire Commissie.
De aankondiging vermeldt:
- a)
de aard van het vergelijkend onderzoek (vergelijkend onderzoek binnen de Instelling, vergelijkend onderzoek binnen de Instellingen, algemeen vergelijkend onderzoek eventueel gemeenschappelijk voor twee of meer Instellingen);
- b)
de wijze van onderzoek (vergelijkend onderzoek op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken, van een examen, of op de grondslag van beide);
- c)
de aard van de functie en de daaraan verbonden bevoegdheden alsmede de desbetreffende functiegroep en rang;
- d)
overeenkomstig artikel 5, lid 3, van het Statuut, de diploma's en andere schriftelijke bewijsstukken of de ervaring die voor het ambt is vereist;
- e)
bij een vergelijkend onderzoek op de grondslag van een examen, de aard van dit examen en de waardering der verschillende onderdelen hiervan;
- f)
zo nodig de in verband met de bijzondere aard van het ambt vereiste talenkennis;
- g)
zo nodig de leeftijdsgrens alsmede de toegestane verhoging daarvan voor de andere personeelsleden die reeds ten minste één jaar in dienst zijn;
- h)
de uiterste datum van ontvangst der sollicitaties;
- i)
eventueel, de afwijkingen, toegestaan krachtens artikel 28, sub a, van het Statuut.
Indien het om een algemeen vergelijkend onderzoek gaat dat door twee of meer Instellingen gezamenlijk wordt georganiseerd, wordt de aankondiging van het vergelijkend onderzoek vastgesteld door het tot aanstelling bevoegde gezag bedoeld in artikel 2, lid 2, van het Statuut, na raadpleging van de gemeenschappelijke paritaire commissie.
2.
Een algemeen vergelijkend onderzoek moet worden aangekondigd in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen en wel ten minste één maand voor de uiterste datum van ontvangst der sollicitaties en ten minste twee maanden voor de datum van het eventuele examen.
[…]
Artikel 7
1.
Na raadpleging van het Comité voor het Statuut belasten de instellingen het Europees Bureau voor Personeelsselectie [hierna: ‘EPSO’] met het nemen van de nodige maatregelen om te verzekeren dat uniforme maatstaven worden toegepast bij de selectieprocedures voor ambtenaren van de Gemeenschappen en in de beoordeling en bij de examenprocedures als bedoeld in de artikelen 45 en 45 bis van het Statuut.
2.
De taak van [EPSO] is
- a)
het organiseren van algemene vergelijkende onderzoeken, op verzoek van afzonderlijke instellingen;
[…]
- d)
in het algemeen toezien op de omschrijving en organisatie van de beoordeling van taalvaardigheid zodat op een geharmoniseerde en consistente wijze wordt voldaan aan de vereisten van artikel 45, lid 2, van het Statuut.
[…]’
5
EPSO is opgericht bij besluit 2002/620/EG van het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Ombudsman van 25 juli 2002 (PB L 197, blz. 53). Volgens artikel 2, lid 1, eerste zin, van dit besluit oefent EPSO de selectiebevoegdheden uit die met name krachtens bijlage III bij het Statuut toekomen aan het tot aanstelling bevoegde gezag van de instellingen die dit besluit ondertekenden. Artikel 4, laatste zin, van besluit 2002/620 bepaalt dat beroepen op de in dit besluit bedoelde gebieden tegen de Europese Commissie worden gericht.
6
De rol van EPSO is gepreciseerd in artikel 7 van bijlage III bij het Statuut, dat bij de reeds aangehaalde verordening nr. 723/2004 is toegevoegd.
Voorgeschiedenis van het geding
7
Op 28 februari 2007 heeft EPSO, uitsluitend in de Duitse, de Engelse en de Franse uitgave van het Publicatieblad van de Europese Unie, de aankondigingen bekendgemaakt van de algemene vergelijkende onderzoeken EPSO/AD/94/07 en EPSO/AST/37/07 voor de vaststelling van, enerzijds, een reservelijst om te kunnen voorzien in vacatures voor administrateurs (AD 5) op het werkgebied informatie, communicatie en media binnen de instellingen, en anderzijds, een reservelijst om te kunnen voorzien in vacatures voor assistenten (AST 3) op het werkgebied communicatie en informatie binnen de instellingen.
8
Op 8 mei 2007 heeft EPSO, uitsluitend in de Duitse, de Engelse en de Franse uitgave van het Publicatieblad van de Europese Unie, de aankondiging bekendgemaakt van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/95/07 voor de vaststelling van een reservelijst om te kunnen voorzien in vacatures voor administrateurs (AD 5) op het werkgebied informatie (bibliotheek/documentatie).
9
In punt I A van de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek, waarin de voorwaarden voor toelating tot de toegangstesten werden geregeld, werd onder het kopje ‘Talenkennis’ bepaald dat de kandidaten een grondige kennis van een van de officiële talen van de Unie (hierna: ‘officiële talen’) als hoofdtaal dienden te bezitten, en een voldoende kennis van het Duits, het Engels of het Frans als tweede taal, die moest verschillen van de hoofdtaal. Verder werd onder hetzelfde kopje bepaald dat, om de duidelijkheid en de begrijpelijkheid van de teksten met algemene informatie en van de communicatie tussen EPSO en de kandidaten te waarborgen, de oproepen voor de verschillende testen en examens alsmede alle correspondentie tussen het EPSO of het secretariaat van de jury en de kandidaten uitsluitend in het Duits, het Engels of het Frans zouden worden gesteld. Voorts stond in punt I B van de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek dat de toegangstesten ‘in het Duits, het Engels of het Frans ([tweede] taal)’ zouden verlopen.
10
In punt II A van de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek, betreffende de aard van de functies en de voorwaarden voor toelating tot de vergelijkende onderzoeken, werd onder het kopje ‘Talenkennis’ bepaald dat om tot het schriftelijke examen te worden toegelaten de kandidaten een grondige kennis van een van de officiële talen als hoofdtaal dienden te bezitten, en een voldoende kennis van het Duits, het Engels of het Frans als tweede taal, die moest verschillen van de hoofdtaal. Voorts stond in punt II B van de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek dat het schriftelijke examen ‘in het Duits, het Engels of het Frans ([tweede] taal […])’ zou verlopen.
11
Op 20 juni en 13 juli 2007 heeft EPSO in alle taalversies van het Publicatieblad van de Europese Unie (C 136 A, blz. 1, en C 160, blz. 14) twee wijzigingen van de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek bekendgemaakt. In de op 20 juni 2007 bekendgemaakte wijziging werd aangegeven dat de kandidaten voor vergelijkend onderzoek EPSO/AD/94/07, een universitaire graad van drie jaar op het betrokken werkgebied, te weten het werkgebied informatie, communicatie en media, of een universitaire graad van drie jaar op een ander werkgebied gevolgd door minimaal drie jaar beroepservaring die verband houdt met de aard van de functie dienden te bezitten. Verder werd voor vergelijkend onderzoek EPSO/AST/37/07 aangegeven dat afhankelijk van de kwalificaties van de kandidaten een beroepservaring van ten minste drie of zes jaar was vereist. In de op 13 juli 2007 bekendgemaakte wijziging werd verklaard dat de kandidaten voor vergelijkend onderzoek EPSO/AD/95/07 een universitaire graad van drie jaar op het werkgebied informatie (bibliotheek/documentatie) of een universitaire graad van drie jaar gevolgd door een specialisatie op dit werkgebied dienden te bezitten, en dat geen beroepservaring werd gevraagd. Bovendien verwezen de twee wijzigingen uitdrukkelijk naar de in de Duitse, de Engelse en de Franse uitgave van het Publicatieblad bekendgemaakte volledige versie van de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek en openden zij een nieuwe termijn voor het indienen van sollicitaties voor de betrokken vergelijkende onderzoeken.
De beroepen voor het Gerecht en het bestreden arrest
12
Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 8 mei 2007, heeft de Italiaanse Republiek een beroep tot nietigverklaring van de aankondigingen van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/94/07 en EPSO/AST/37/07 ingesteld. De Republiek Litouwen is in deze onder het nummer T-166/07 ingeschreven zaak geïntervenieerd aan de zijde van de Italiaanse Republiek.
13
Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 18 juli 2007, heeft de Italiaanse Republiek een beroep tot nietigverklaring van de aankondiging van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/95/07 ingesteld. De Helleense Republiek is in deze onder het nummer T-285/07 ingeschreven zaak geïntervenieerd aan de zijde van de Italiaanse Republiek.
14
Bij beschikking van 9 november 2009 zijn de zaken T-166/07 en T-285/07 gevoegd voor de mondelinge behandeling en het arrest.
15
De Italiaanse Republiek kwam in wezen op tegen, ten eerste, het ontbreken van volledige bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek in de andere officiële talen dan het Duits, het Engels en het Frans, en ten tweede, de willekeurige beperking tot slechts drie talen van de keuze van de tweede taal voor deelneming aan de betrokken vergelijkende onderzoeken, voor de communicatie met EPSO en voor het examen.
16
Na een door de Commissie geformuleerd verzoek om afdoening zonder beslissing te hebben afgewezen, heeft het Gerecht ten eerste het middel inzake schending van artikel 290 EG en ten tweede het middel inzake schending van de artikelen 1, 4, 5 en 6 van verordening nr. 1 afgewezen. Ten derde heeft het uitspraak gedaan op het middel inzake schending van het non-discriminatiebeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het meertaligheidsbeginsel. Dit middel bestond uit het twee onderdelen. Het eerste onderdeel betrof de overeenstemming met deze beginselen van de omstandigheid dat de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek slechts in het Duits, het Engels en het Frans volledig zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het tweede onderdeel van dit middel betrof de overeenstemming met diezelfde beginselen van de keuze van de tweede taal uit de drie talen voor deelneming aan de betrokken vergelijkende onderzoeken, voor de communicatie met EPSO en voor het examen. Ten vierde heeft het Gerecht het middel inzake schending van het vertrouwensbeginsel onderzocht om na te gaan of de bekendmaking van de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek in het Publicatieblad van de Europese Unie dit beginsel schendt voor zover zij ingaat tegen een ten minste tot juli 2005 gevolgde vaste praktijk om de aankondigingen van vergelijkend onderzoek in alle officiële talen te stellen en volledig bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie. Ten slotte heeft het Gerecht de middelen inzake ontoereikende motivering van de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek en inzake misbruik van bevoegdheid onderzocht.
17
Het Gerecht heeft al deze middelen afgewezen en de beroepen tot nietigverklaring dan ook verworpen.
Conclusies van de partijen in de hogere voorziening
18
De Italiaanse Republiek verzoekt het Hof:
- —
het bestreden arrest te vernietigen;
- —
de zaak zelf af te doen en de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek nietig te verklaren;
- —
de Commissie te verwijzen in de kosten.
19
De Commissie verzoekt het Hof:
- —
de hogere voorziening af te wijzen;
- —
de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.
20
De Helleense Republiek verzoekt het Hof, het in haar memorie van antwoord geformuleerde verzoek toe te wijzen en bijgevolg het arrest van het Gerecht van 13 september 2010 in de gevoegde zaken T-166/07 en T-285/07 te vernietigen.
21
De Republiek Litouwen heeft geen memorie van antwoord neergelegd.
De hogere voorziening
22
De hogere voorziening berust op zeven middelen.
Argumenten van partijen
Het eerste middel
23
Het eerste middel betreft schending van artikel 290 EG en artikel 6 van verordening nr. 1.
24
Het is gericht tegen de punten 41 en 42 van het bestreden arrest, waarin het Gerecht heeft geoordeeld dat de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek niet in strijd zijn met artikel 290 EG, voor zover zij door de Commissie zijn vastgesteld krachtens de bevoegdheid die aan de gemeenschapsinstellingen en -organen is verleend bij artikel 6 van verordening nr. 1, dat de instellingen uitdrukkelijk toestaat om de wijze van toepassing van de regeling van het taalgebruik in hun reglement van orde vast te stellen. Onder verwijzing naar met name punt 48 van de conclusie van advocaat-generaal Poiares Maduro in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest van 15 maart 2005, Spanje/Eurojust (C-160/03, Jurispr. blz. I-2077), en de aldaar aangehaalde rechtspraak, heeft het Gerecht in diezelfde punten geoordeeld dat aan de instellingen bij de uitoefening van de bevoegdheid die hun bij artikel 6 van verordening nr. 1 is toegekend, een zekere functionele zelfstandigheid moet worden toegekend teneinde hun goede werking te verzekeren.
25
De Italiaanse Republiek betoogt dat het Gerecht artikel 290 EG en artikel 6 van verordening nr. 1 heeft geschonden door te erkennen dat de Commissie bevoegd was om de omstreden aankondigingen vast te stellen ofschoon, ten eerste, de Commissie nooit een reglement van orde heeft vastgesteld om de wijze van toepassing van verordening nr. 1 te regelen, ten tweede, een aankondiging van vergelijkend onderzoek geen reglement van orde is, en ten derde, de Commissie zich via EPSO in de plaats van de Raad heeft gesteld door zich te beijveren om bij wege van een gewone bestuurlijke praktijk een regeling van het taalgebruik vast te stellen op een belangrijk gebied zoals de vergelijkende onderzoeken voor toelating tot de loopbanen in het ambtenarenapparaat van de Unie.
26
Onder verwijzing naar het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 15 juni 2010, Pachtitis/Commissie (F-35/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), dat op het tijdstip van de neerlegging van het verweerschrift van de Helleense Republiek nog het voorwerp was van een door de Commissie ingestelde hogere voorziening, die is afgewezen bij arrest van het Gerecht van 14 december 2011, Commissie/Pachtitis (T-361/10 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), beklemtoont de Helleense Republiek dat EPSO niet bevoegd is om de taal van een vergelijkend onderzoek vast te stellen, niet alleen omdat dat zou neerkomen op het vaststellen van de regeling van het taalgebruik van een instelling, wat tot de bevoegdheid van de Raad behoort, maar ook voor zover de talen de ‘inhoud van het examen’ vormen en deel uitmaken van de kennis die de jury van het vergelijkend onderzoek dient te beoordelen. Zij vraagt zich af, of er wel op een artikel 6 van verordening nr. 1 gebaseerde en volgens het Gerecht aan de instellingen toekomende ‘functionele zelfstandigheid’ bestaat, zoals in punt 41 van het bestreden arrest wordt verklaard, en komt tot de slotsom dat de verordening is gebruikt om aan het in artikel 290 EG gestelde vereiste van vaststelling met eenparigheid van stemmen te ontsnappen.
27
Volgens de Commissie heeft het Gerecht niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Zij herinnert eraan dat volgens de rechtspraak van het Hof moet worden erkend dat de instellingen een zekere functionele zelfstandigheid hebben. Het Gerecht zou aldus terecht hebben geoordeeld dat de aankondigingen van vergelijkend onderzoek een uitdrukking zijn van deze bevoegdheid om zichzelf te organiseren. Dat de Commissie geen interne bepalingen in de zin van artikel 6 van verordening nr. 1 heeft vastgesteld, zou niet ter zake dienend zijn, daar deze bepaling immers slechts een uitdrukking is van een ruimere bevoegdheid om zichzelf te organiseren.
Het tweede middel
28
Het tweede middel betreft schending van de artikelen 1 en 4 tot en met 6 van verordening nr. 1.
29
Het is gericht tegen de punten 52 tot en met 57 van het bestreden arrest. In punt 52 van dit arrest heeft het Gerecht, onder aanhaling van met name punt 60 van het arrest van 5 oktober 2005, Rasmussen/Commissie (T-203/03, JurAmbt. blz. I-A-279 en II-1287), herinnerd aan vaste rechtspraak volgens welke ‘verordening nr. 1 niet van toepassing is op de betrekkingen tussen de instellingen en hun ambtenaren en functionarissen, in die zin dat deze enkel de regeling van het taalgebruik vaststelt die van toepassing is in de verhouding tussen de gemeenschapsinstellingen en een lidstaat of een persoon die onder de jurisdictie van een van de lidstaten ressorteert.’ In punt 53 van dat arrest heeft het Gerecht, onder verwijzing naar met name punt 13 van het arrest van 7 februari 2001, Bonaiti Brighina/Commissie (T-118/99, JurAmbt. blz. I-A-25 en II-97), geoordeeld dat ‘de ambtenaren en overige functionarissen van de Gemeenschappen, evenals de kandidaten voor dergelijke functies, […] enkel onder de rechtsorde van de Gemeenschappen [vallen],’ en dat bovendien ‘artikel 6 van verordening nr. 1 de instellingen uitdrukkelijk toe[staat] om de wijze van toepassing van de regeling van het taalgebruik in hun reglementen van orde vast te stellen.’ In punt 54 van het bestreden arrest heeft het geoordeeld dat de gelijkstelling van de kandidaten voor dergelijke functies met de ambtenaren en andere personeelsleden van de Gemeenschappen wat de regeling van het taalgebruik betreft, haar rechtvaardiging vindt ‘in het feit dat deze kandidaten enkel met een instelling in relatie treden om een functie als ambtenaar of functionaris te krijgen, waarvoor een zekere talenkennis nodig is en verlangd kan worden in de communautaire bepalingen die op de vervulling van het betrokken ambt van toepassing zijn.’ In de punten 55 en 56 van dat arrest heeft het Gerecht daaruit geconcludeerd dat ‘de artikelen 1, 4 en 5 van verordening nr. 1 niet van toepassing zijn op de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek’ en dat ‘de keuze van de taal van externe bekendmaking van een [aankondiging] […] eveneens onder de verantwoordelijkheid van de instellingen [valt].’
30
De Italiaanse Republiek wijst er nogmaals op dat de Commissie geen reglement van orde in de zin van artikel 6 van verordening nr. 1 heeft vastgesteld. Verder betoogt zij dat een aankondiging van vergelijkend onderzoek een tekst van algemene strekking in de zin van artikel 4 van verordening nr. 1 is, daar zij immers van belang kan zijn voor alle staatsburgers van de Gemeenschappen en in elk geval de lex specialis van het vergelijkend onderzoek is. Dit zou worden bevestigd door artikel 1, lid 2, van bijlage III bij het Ambtenarenstatuut, volgens hetwelk de aankondigingen van vergelijkend onderzoek in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen moeten worden bekendgemaakt. Ten slotte komt deze lidstaat op tegen de gelijkstelling van de kandidaten voor een vergelijkend onderzoek met de ambtenaren en andere personeelsleden. Zij beklemtoont dat een kandidaat een burger van de Unie is die een publiekrechtelijk subjectief grondrecht op toegang tot de overheidsfuncties van de Unie heeft, en die, wanneer hij verzoekt om deelneming aan een vergelijkend onderzoek om in dienst van een instelling te treden, noodzakelijkerwijze buiten die instelling staat.
31
De Helleense Republiek betoogt dat de punten 41 en 42 van het bestreden arrest, waarin het Gerecht tot de slotsom is gekomen dat de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek zijn vastgesteld op grond van de door artikel 6 van verordening nr. 1 aan de instellingen toegekende bevoegdheid, in tegenspraak zijn met de punten 52 tot en met 58 van het arrest, waarin het Gerecht het middel inzake schending van de artikelen 1 en 4 tot en met 6 van verordening nr. 1 heeft afgewezen op grond dat die verordening niet van toepassing is op de betrekkingen tussen de instellingen van de Unie en hun ambtenaren. Volgens de Helleense Republiek is verordening nr. 1 ofwel van toepassing, en in dat geval is artikel 6 ervan ter zake dienend, ofwel niet van toepassing. Verder voert zij aan dat punt 60 van het reeds aangehaalde arrest Rasmussen slechts een niet-onderbouwde bewering is, die door herhaling vaste rechtspraak is geworden.
32
De Commissie is van mening dat het Gerecht, met name ter zake van de gelijkstelling van kandidaten voor een vergelijkend onderzoek met in dienst zijnde ambtenaren, niet blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. In de rechtspraak van het Hof zou een dergelijk beginsel ook worden aangewend ter rechtvaardiging van de toepassing van de procedures van het Ambtenarenstatuut op personen die de status van ambtenaar claimen. Verder zou een aankondiging van vergelijkend onderzoek de regels bevatten die van toepassing zijn op de personen die zich kandidaat stellen, regels die uitsluitend het belang van de dienst en dus de interne behoeften van de instelling zouden uitdrukken. Een dergelijke aankondiging zou dus geen tekst van algemene strekking kunnen vormen.
33
De Commissie beklemtoont dat bijlage III bij het Ambtenarenstatuut verplichtingen oplegt die erop gericht zijn de gelijke toegang tot de informatie te waarborgen, en geen formele taaleisen stelt die kenmerkend zijn voor de ‘externe’ regeling, dat wil zeggen de regeling van de betrekkingen tussen de instellingen en de buitenwereld.
Het derde middel
34
Het derde middel betreft schending van het non-discriminatiebeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het meertaligheidbeginsel, en, meer in het bijzonder, schending van artikel 12 EG, artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: ‘Handvest’), artikel 6, lid 3, EU, artikel 5 van verordening nr. 1, artikel 1, leden 2 en 3, van bijlage III bij het Ambtenarenstatuut en, ten slotte, artikel 230 EG.
35
Het is gericht tegen de punten 72 tot en met 91 van het bestreden arrest, waarin het Gerecht uitspraak heeft gedaan op het eerste onderdeel van een middel betreffende de bekendmaking van de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek in het Publicatieblad van de Europese Unie in het Duits, het Engels en het Frans en de bekendmaking van de wijzigingen van de aankondigingen van vergelijkend onderzoek in het Publicatieblad in alle officiële talen.
36
In punt 72 van het bestreden arrest heeft het Gerecht erop gewezen ‘dat geen enkele bepaling of geen enkel beginsel van gemeenschapsrecht voorschrijft dat aankondigingen van vergelijkend onderzoek stelselmatig in alle officiële talen in het Publicatieblad worden bekendgemaakt.’ In punt 74 van dat arrest heeft het echter eraan herinnerd ‘dat de administratie weliswaar de maatregelen mag treffen die haar geschikt lijken om bepaalde aspecten van de procedure van aanwerving van personeel te regelen, maar dat die maatregelen niet mogen leiden tot een discriminatie op grond van taal tussen de kandidaten voor een bepaald ambt.’ In punt 84 van dat arrest heeft het Gerecht vastgesteld dat ‘de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek slechts in het Duits, het Engels en het Frans volledig zijn bekendgemaakt.’ In punt 85 van dat arrest heeft het echter geoordeeld dat de twee in alle officiële talen in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijzigingen, waarin het publiek met weinig woorden in kennis wordt gesteld van het bestaan en de inhoud van de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek en waarin voor de volledige tekst ervan wordt verwezen naar de Duitse, de Engelse en de Franse uitgave van het Publicatieblad, ‘het ontbreken van bekendmaking in het Publicatieblad van de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek in alle officiële talen heeft opgeheven.’ In punt 90 van het bestreden arrest heeft het Gerecht dan ook geconcludeerd dat ‘volledige bekendmaking van de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek in het Publicatieblad in slechts drie talen, gevolgd door een beknopte bekendmaking van de wijzigingen van die aankondigingen in het Publicatieblad in alle officiële talen, geen met artikel 12 EG strijdige discriminatie op grond van de taal tussen de kandidaten vormt [en] evenmin een schending van artikel 6, lid 3, EU, waarin slechts wordt verklaard dat de Unie de nationale identiteiten eerbiedigt, [en] geen inbreuk maakt op artikel 22 van het Handvest, dat bovendien geen dwingende rechtskracht heeft.’
37
De Italiaanse Republiek betoogt dat het Gerecht, door rekening te houden met de wijzigingen van de aankondigingen van vergelijkend onderzoek, artikel 230 EG heeft geschonden, omdat de rechtmatigheid van een handeling moet worden beoordeeld op basis van de bewoordingen van die handeling op het tijdstip waarop zij is vastgesteld. Verder betoogt zij dat in elk geval de bekendmaking van de wijzigingen het ontbreken van bekendmaking van de aankondigingen in alle officiële talen niet heeft kunnen opheffen.
38
Volgens de Italiaanse Republiek bevat de redenering van het Gerecht een tautologie doordat kennis van de drie talen wordt vermoed op grond dat de aankondigingen slechts die drie talen voorschreven. De beperking tot drie talen en de daaruit voortvloeiende discriminatie dienden echter juist te worden gerechtvaardigd.
39
De Helleense Republiek betoogt eveneens dat de aankondigingen van vergelijkend onderzoek in alle officiële talen hadden moeten worden bekendgemaakt, en zij betwist dat de bekendmaking van de wijzigingen het aanvankelijke verzuim heeft opgeheven.
40
De Commissie wijst erop dat de in het kader van het onderhavige middel aangevoerde argumenten geen vragen doen rijzen over de door het Gerecht in de punten 72, 73 tot en met 76 en 79 tot en met 81 gevolgde redenering, die volgens haar volstond als grondslag voor het dictum van dit arrest. In elk geval diende de aankondiging van vergelijkend onderzoek de door het belang van de dienst gedicteerde eisen te vermelden, om te voorkomen dat ongeschikte personen zich nutteloos aanmelden. Volgens haar heeft het Gerecht een correcte motivering gegeven voor zijn conclusie dat de instelling niet verplicht is de aankondigingen van vergelijkend onderzoek in alle officiële talen bekend te maken, maar slechts ervoor dient te zorgen dat de gekozen wijze van bekendmaking geen bron van discriminatie tussen de kandidaten is.
Het vierde middel
41
Het vierde middel betreft schending van de regels betreffende het verbod van discriminatie op grond van taal, de artikelen 1 en 6 van verordening nr. 1 en de artikelen 1 quinquies, leden 1 en 6, 27, tweede alinea, en 28, sub f, van het Ambtenarenstatuut.
42
Het is gericht tegen de punten 93 tot en met 105 van het bestreden arrest, waarin het Gerecht uitspraak heeft gedaan op een onderdeel van een middel inzake de keuze van de tweede taal uit drie talen voor deelneming aan de betrokken vergelijkende onderzoeken, voor de communicatie met EPSO en voor het examen en, in punt 105, heeft geconcludeerd dat het middel inzake schending van het non-discriminatiebeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het meertaligheidsbeginsel volledig diende te worden afgewezen.
43
Onder verwijzing naar de conclusie van advocaat-generaal Poiares Maduro in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het reeds aangehaalde Spanje/Eurojust, heeft het Gerecht in punt 93 van het bestreden arrest eraan herinnerd dat ‘de goede werking van de instellingen en organen van de Gemeenschappen een objectieve rechtvaardiging voor een beperkte keuze van internetcommunicatietalen kan vormen.’ In punt 94 van dat arrest heeft het er eveneens aan herinnerd dat de keuze van een of meer officiële talen voor de interne communicatie de gelijke toegang van de burgers van de Unie tot de door de instellingen en organen van de Gemeenschappen aangeboden ambten niet in gevaar mag brengen. In punt 95 van dat arrest heeft het echter geconstateerd dat ‘alle kandidaten voor de betrokken vergelijkende onderzoeken die de in de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek vereiste talenkennis bezaten, onder dezelfde voorwaarden toegang hebben gekregen tot en hebben kunnen deelnemen aan de aanwervingsprocedures.’ In punt 99 van het bestreden arrest heeft het Gerecht erop gewezen dat ‘de Italiaanse Republiek geen enkele concreet element heeft aangedragen dat de relevantie van de in de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek geëiste talenkennis in twijfel kan trekken, [en dat zij] bijgevolg niet staande kan houden dat dit vereiste niet objectief door de behoeften van de dienst is gedicteerd.’ Het Gerecht heeft er in dat punt eveneens op gewezen dat het aanvankelijke ontbreken van een vermelding in alle officiële talen de kandidaten met een andere hoofdtaal dan Duits, Engels of Frans niet heeft benadeeld, aangezien de twee later bekendgemaakte wijzigingen de termijn voor het indienen van sollicitaties voor de betrokken vergelijkende onderzoeken heeft heropend. Ten slotte heeft het Gerecht in punt 101 van dat arrest geoordeeld dat de werkgebieden waarop de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek betrekking hebben, weliswaar kennis van een brede waaier van talen vereisen, doch dat het feit dat de hoofdtaal, waarvan in die aankondigingen een grondige kennis wordt geëist, elke officiële taal kan zijn, volstaat om kennis van een brede waaier van talen bij de aanwerving van de kandidaten die op die aankondigingen reageren, te waarborgen.
44
De Italiaanse Republiek betoogt in het kader van dit middel dat de aanvaarding van slechts drie officiële talen als tweede taal voor de communicatie met EPSO en voor het examen van het vergelijkend onderzoek een discriminatie op grond van taal vormt, allereerst ten aanzien van de talen die niet als tweede taal konden worden gekozen, maar ook ten aanzien van de staatsburgers van de lidstaten die een tweede officiële taal kennen die niet tot de drie gekozen talen behoort. Zij voert aan dat de bevoegdheid van de instellingen om de wijze van toepassing van de regeling van het taalgebruik in hun reglement van orde vast te stellen, slechts voor de interne werking van de instellingen en niet voor externe vergelijkende onderzoeken geldt, en dat in elk geval geen enkele instelling bepalingen dienaangaande heeft vastgesteld.
45
Verder betoogt deze lidstaat dat, gelet op het in artikel 27, tweede alinea, van het Ambtenarenstatuut geformuleerde beginsel dat geen enkel ambt voor staatsburgers van een bepaalde lidstaat mag worden bestemd, de beperkingen van het gebruik van de talen binnen de instellingen moeten worden beschouwd als uitzonderingen die naar behoren moeten worden gemotiveerd. In artikel 28 van het Ambtenarenstatuut zou overigens worden gepreciseerd dat de tweede taal uit alle talen van de Unie kan worden gekozen, en zou dienaangaande geen bevoorrechte positie worden toegekend aan een of andere taal. Deze lidstaat leidt daaruit af dat de selectietalen zo neutraal als mogelijk moeten zijn ten aanzien van de gezochte kundigheden, hetgeen zou inhouden dat alle talen van de Unie kunnen worden aanvaard. Volgens de Italiaanse Republiek leidt een correcte uitlegging van artikel 28, sub f, van het Ambtenarenstatuut tot de conclusie dat, om doeltreffend en niet-discriminerend te zijn, de beoordeling van de voor het slagen voor de selectie noodzakelijke vakbekwaamheid, niet beslissend mag worden beïnvloed door de talenkennis van de kandidaat. Deze uitlegging zou worden bevestigd door artikel 1 van bijlage III bij het Ambtenarenstatuut, volgens hetwelk de aankondiging van vergelijkend onderzoek zo nodig de in verband met de bijzondere aard van het ambt vereiste talenkennis moet vermelden. De beperkingen waarin deze bepaling voorziet, zijn slechts loutere mogelijkheden. Zij moeten in de aankondiging met redenen worden omkleed en gebaseerd zijn op wat ‘noodzakelijk is voor de functie’ en op ‘de bijzondere aard van het ambt’. In de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek zouden deze regels echter niet in acht zijn genomen.
46
De Italiaanse Republiek komt op tegen de overweging van het Gerecht in de punten 98 en 99 van het bestreden arrest dat zij niet heeft aangetoond dat de keuze van de drie talen als talen voor de organisatie van het examen niet spoorde met het doel van de betrokken vergelijkende onderzoeken. Zij betoogt dat de bewijslast niet op haar, maar op de Commissie rustte, aangezien deze instelling zich beroept op een uitzondering op de regels volgens welke alle talen van de Gemeenschappen officiële talen en werktalen zijn.
47
De Italiaanse Republiek ontkent het belang van de interne organisatorische behoeften, ja zelf van de praktijken, van de instellingen niet. Zij is echter van mening dat wanneer dat belang tot uiting komt in beperkingen van de mogelijkheid voor de Europese staatsburgers om bepaalde talen te gebruiken, dit dient te gebeuren volgens transparante en passende regels. De instellingen zouden de aard van de behoeften die niet alleen binnen de instellingen, maar a fortiori bij vergelijkende onderzoeken voor toegang tot de instellingen — die geen louter interne aangelegenheid van de instellingen zijn — tot beperking van het gebruik van talen kunnen leiden, alsmede de wijze waarop dergelijke beperkingen kunnen worden ingevoerd, moeten verduidelijken. Volgens deze lidstaat kan de uitoefening van een discretionaire bevoegdheid die uitsluitend is gebaseerd op het belang van zogenoemde feitelijke praktijken — zonder dat het niveau of de criteria ervan bekend zijn —, niet worden aanvaard.
48
De Commissie beklemtoont dat de Italiaanse Republiek niet ontkent dat de instellingen een objectieve behoefte hebben die een rechtvaardiging vormt voor de beperking van de keuze van de tweede taal van het vergelijkend onderzoek tot drie welbepaalde officiële talen. Verder herinnert zij eraan dat deze behoeften in de rechtspraak worden erkend (arrest van 5 april 2005, Hendrickx/Raad, T-376/03, JurAmbt. blz. I-A-83 en II-379). Ten slotte betoogt zij dat de door het Gerecht in punt 95 van het bestreden arrest gedane vaststelling dat ‘alle kandidaten voor de betrokken vergelijkende onderzoeken die de in de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek vereiste talenkennis bezaten, onder dezelfde voorwaarden toegang hebben gekregen tot en hebben kunnen deelnemen aan de aanwervingsprocedures’, een feitelijke vaststelling is die het Hof in het kader van een hogere voorziening niet kan toetsen.
Het vijfde middel
49
Het vijfde middel betreft schending van artikel 6, lid 3, EU, voor zover volgens dat artikel het vertrouwensbeginsel een grondrecht is dat voortvloeit uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben.
50
Het is gericht tegen de punten 110 tot en met 115 van het bestreden arrest, waarin het Gerecht het middel inzake schending van dit beginsel heeft afgewezen. In punt 110 van dat arrest heeft het Gerecht met name geoordeeld dat ‘niemand zich op schending van dit artikel kan beroepen zonder dat het bestuur hem nauwkeurige toezeggingen heeft gedaan’, en in punt 112 van dat arrest ‘dat een gewone praktijk […] niet gelijkstaat met nauwkeurige, onvoorwaardelijke en overeenstemmende inlichtingen’ in de zin van de rechtspraak.
51
De Italiaanse Republiek betoogt dat het Gerecht het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door het bestaan van een gewettigd vertrouwen te ontkennen op grond dat geen enkele toezegging was gedaan, zonder rekening te houden met de inhoud van een door hemzelf vastgestelde praktijk die meerdere decennia heeft geduurd. Het zonder voorafgaande aankondiging en zonder motivering overstappen op de drie talen kan personen die op basis van hun kennis van andere, tot dan toe zonder meer aanvaarde talen redelijkerwijze mochten verwachten toegang te krijgen tot een Europese loopbaan, hebben gediscrimineerd.
52
De Commissie is van mening dat de Gerecht dienaangaande niet blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
Het zesde middel
53
Het zesde middel betreft schending van artikel 253 EG, betreffende de motiveringsplicht.
54
Het is gericht tegen de punten 125 en 126 van het bestreden arrest. In punt 125 van dat arrest heeft het Gerecht eraan herinnerd ‘dat de essentiële rol van de aankondiging van vergelijkend onderzoek erin bestaat, de belanghebbenden zo nauwkeurig mogelijk in te lichten over de aard van de voor het betrokken ambt gestelde voorwaarden, zodat deze enerzijds kunnen beoordelen of het voor hen dienstig is te solliciteren, en anderzijds kunnen nagaan welke bewijsstukken voor de werkzaamheden van de jury van belang zijn en dus bij het sollicitatieformulier moeten worden gevoegd.’ In punt 126 van dat arrest heeft het Gerecht geoordeeld ‘dat de administratie niet verplicht was om de keuze van de drie talen die als tweede taal voor de deelneming aan de vergelijkende onderzoeken en het examen konden worden gebruikt, in de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek te motiveren, daar vaststond dat [deze keuze] beantwoordt aan haar interne eisen.’
55
De Italiaanse Republiek betoogt dat het Gerecht de functie van de aankondigingen van vergelijkend onderzoek en de motivering ervan door elkaar heeft gehaald. In de aankondigingen werd gebruik gemaakt van de door het Ambtenarenstatuut geboden mogelijkheden van beperking van de talen die mogen worden gebruikt, en daarin diende dus de functionele band tussen de aard van de te vervullen taken of de behoeften van de dienst en de beperkingen van de talen die in de selectieprocedure mogen worden gebruikt, nauwkeurig te worden aangegeven. Het volledige stilzwijgen over het bestaan en de aard van de vermeende ‘interne behoeften’ maakt het voor de rechter en de adressaten van de handeling onmogelijk, de keuze van de Commissie te toetsen. Het Gerecht zou van een onjuiste rechtsopvatting blijk hebben gegeven door te oordelen dat uit de aanwezigheid van beperkende bepalingen in de aankondigingen de motivering betreffende de daarmee overeenkomende behoeften van de dienst kon worden afgeleid.
56
De Commissie herinnert eraan dat de noodzakelijkheid van een motivering afhankelijk is van de aard en het doel van de betrokken handeling. In het onderhavige geval ging het niet om dwingende handelingen, maar om informatieve handelingen, te weten uitnodigingen om deel te nemen aan vergelijkende onderzoeken. Zij is van mening dat het Gerecht in punt 126 van het bestreden arrest overduidelijk op goede gronden heeft geconcludeerd dat geen motivering van de keuze van de drie te gebruiken talen vereist was.
Het zevende middel
57
Het zevende middel betreft schending van de materiële regels betreffende de aard en het doel van de aankondigingen van vergelijkend onderzoek en inzonderheid van de artikelen 1 quinquies, leden 1 en 6, 28, sub f, en 27, tweede alinea, van het Ambtenarenstatuut.
58
Het is gericht tegen de punten 128 tot en met 135 van het bestreden arrest, waarin het Gerecht met name heeft geoordeeld dat EPSO zijn bevoegdheid niet had misbruikt daar het de regeling van het taalgebruik bij vergelijkende onderzoeken niet had gebruikt voor buiten zijn bevoegdheid vallende doeleinden. De Italiaanse Republiek komt op tegen punt 133 van dit arrest, waarin het Gerecht erop heeft gewezen dat ‘de jury is gebonden aan de aankondiging van vergelijkend onderzoek en, inzonderheid, aan de daarin gestelde toelatingsvoorwaarden’, en tegen punt 134 van dat arrest, waarin het Gerecht heeft geconcludeerd dat ‘aan EPSO niet kan worden verweten dat het in de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek taaleisen heeft gesteld die als toelatingsvoorwaarden een aantal potentiële kandidaten konden uitsluiten, en in het bijzonder een wijze van bekendmaking heeft gekozen die de deelneming aan de betrokken vergelijkende onderzoeken van belangstellende personen die niet aan deze taaleisen voldoen, in de praktijk belemmert.’
59
Volgens de Italiaanse Republiek verschillen de eisen inzake talenkennis van de eisen inzake beroepsbekwaamheid. De eisen inzake talenkennis zouden in de loop van de selectieprocedure door de jury moeten worden getoetst en niet vóór de selectieprocedure door het orgaan dat de aankondiging van vergelijkend onderzoek heeft doen uitgaan. Voorafgaande beperkingen inzake de talen die mogen worden gebruikt, dat wil zeggen in de aankondiging van vergelijkend onderzoek opgenomen beperkingen, zouden slechts zijn toegestaan indien zij verband houden met aangetoonde behoeften van de dienst. In het onderhavige geval zou de Commissie in de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek echter geen enkele taaleis hebben genoemd die de beperkingen rechtvaardigt, ofschoon zij, zoals uit punt 134 van het bestreden arrest blijkt, beweert dat die beperkingen ‘de deelneming aan de betrokken vergelijkende onderzoeken van belangstellende personen die niet aan de [in de aankondigingen gestelde beperkende] eisen inzake het gebruik van de talen voldoen, in de praktijk belemmert.’ Deze lidstaat concludeert daaruit dat het Gerecht, door te oordelen het niet aan de jury stond om de talenkennis van de kandidaten te beoordelen, omdat het orgaan dat de aankondiging had opgesteld, preventief en louter op basis van de talenkennis een preliminaire selectie van de belangstellende kandidaten kon verrichten, inbreuk heeft gemaakt op bovengenoemde bepalingen en op het daaraan ten grondslag liggende beginsel dat de aankondigingen van vergelijkend onderzoek erop gericht dienen te zijn, de aanwezigheid van de talenkennis die nodig is voor het bekleden van ambten binnen de instellingen, zo ruim mogelijk te onderzoeken.
60
De Commissie wijst erop dat de Italiaanse Republiek een reeds in het kader van de andere middelen gevoerd betoog herhaalt, en verwijst naar haar antwoorden op deze middelen. Zij herinnert er nogmaals aan dat de Italiaanse Republiek de feitelijke situatie binnen de instellingen ter zake van het gebruik van bepaalde talen om de interne communicatie te vergemakkelijken, niet in twijfel heeft getrokken.
Beoordeling door het Hof
61
De eerste drie middelen, betreffende de bekendmaking van de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek, enerzijds, en de laatste vier middelen, betreffende de aanwijzing van het Duits, het Engels en het Frans als tweede taal, als taal voor de communicatie met EPSO en als taal van het examen van de vergelijkende onderzoeken, anderzijds, dienen samen te worden onderzocht.
De eerste drie middelen, betreffende de bekendmaking van de aankondigingen van vergelijkend onderzoek
62
Volgens artikel 1 van bijlage III bij het Ambtenarenstatuut wordt een aankondiging van vergelijkend onderzoek vastgesteld door het tot aanstelling bevoegde gezag van de instelling die het vergelijkend onderzoek organiseert, na raadpleging van de paritaire commissie, en moet zij een aantal specifieke inlichtingen betreffende het vergelijkend onderzoek vermelden. Sinds besluit 2002/620 worden de selectiebevoegdheden die met name krachtens deze bijlage toekomen aan het tot aanstelling bevoegde gezag van de instellingen die dit besluiten ondertekenden, door EPSO uitgeoefend.
63
In de onderhavige hogere voorziening worden twee bepalingen aangevoerd ter ondersteuning van de stelling dat de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek in alle officiële talen dienden te worden bekendgemaakt, namelijk artikel 4 van verordening nr. 1 en artikel 1, lid 2, van bijlage III bij het Ambtenarenstatuut, gelezen in samenhang met artikel 5 van verordening nr. 1. Bijgevolg dienen de in elk van deze bepalingen vervatte verplichtingen te worden onderzocht.
64
Artikel 4 van verordening nr. 1 bepaalt dat de verordeningen en andere stukken van algemene strekking in de officiële talen worden gesteld. De Commissie voert in dit verband allereerst aan dat verordening nr. 1 niet van toepassing is op de aankondigingen van algemeen vergelijkend onderzoek omdat deze betrekking hebben op met ambtenaren gelijkgestelde personen, vervolgens dat de instelling in elk geval overeenkomstig artikel 6 van deze verordening bevoegd is om de taal van bekendmaking van de aankondiging te bepalen, en ten slotte dat aankondigingen van vergelijkend onderzoek geen stukken van algemene strekking zijn.
65
In punt 52 van het bestreden arrest heeft het Gerecht geoordeeld dat volgens vaste rechtspraak van het Gerecht verordening nr. 1 niet van toepassing is op de betrekkingen tussen de instellingen en hun ambtenaren en andere personeelsleden, omdat zij alleen de regeling van het taalgebruik vaststelt die van toepassing is in de verhouding tussen de gemeenschapsinstellingen en een lidstaat of een persoon die onder de jurisdictie van een van de lidstaten ressorteert.
66
Volgens het Gerecht zou deze niet-toepasselijkheid enerzijds worden gerechtvaardigd door het feit dat de ambtenaren en andere personeelsleden, alsmede de kandidaten voor het vergelijkend onderzoek, ter zake van de toepassing van de bepalingen van het Ambtenarenstatuut uitsluitend onder de jurisdictie van de Gemeenschappen ressorteren, en anderzijds door artikel 6 van verordening nr. 1
67
In dit verband dient erop te worden gewezen dat artikel 1 van verordening nr. 1 uitdrukkelijk aangeeft welke de werktalen van de instellingen zijn, en dat artikel 6 van deze verordening bepaalt dat de instellingen de wijze van toepassing van de regeling van het taalgebruik in hun reglement van orde kunnen vaststellen. Vaststaat echter dat de bij de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek betrokken instellingen niet krachtens artikel 6 van verordening nr. 1 de wijze van toepassing van de regeling van het taalgebruik in hun reglement van orde hebben vastgesteld. Zoals de advocaat-generaal in punt 29 van haar conclusie heeft opgemerkt, kunnen de aankondigingen van vergelijkend onderzoek in dit verband met name niet als reglementen van orde worden beschouwd.
68
Bij gebreke van specifieke verordeningsbepalingen voor de ambtenaren en personeelsleden en bij gebreke van bepalingen dienaangaande in de reglementen van orde van de bij de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek betrokken instellingen, is er geen enkele tekst op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de betrekkingen tussen deze instellingen en hun ambtenaren en personeelsleden volledig buiten de werkingssfeer van verordening nr. 1 vallen.
69
Hetzelfde geldt a fortiori voor de betrekkingen tussen de instellingen en de kandidaten voor een extern vergelijkend onderzoek, die in beginsel ambtenaar noch personeelslid zijn.
70
Wat vervolgens de vraag betreft of aankondigingen van algemeen vergelijkend onderzoek zoals de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek onder artikel 4 van verordening nr. 1 of artikel 1, lid 2, van bijlage III bij het Ambtenarenstatuut vallen, kan worden volstaan met de vaststelling dat laatstgenoemde bepaling specifiek voorschrijft dat algemene vergelijkende onderzoeken moeten worden aangekondigd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
71
Bijgevolg kan, zonder dat behoeft te worden uitgemaakt of een aankondiging van vergelijkend onderzoek een stuk van algemene strekking in de zin van artikel 4 van verordening nr. 1 is, worden volstaan met de vaststelling dat volgens artikel 1, lid 2, van bijlage III bij het Ambtenarenstatuut, gelezen in samenhang met artikel 5 van verordening nr. 1, waarin wordt bepaald dat het Publicatieblad van de Europese Unie in alle officiële talen verschijnt, de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek volledig in alle officiële talen hadden moeten worden bekendgemaakt.
72
Nu deze bepalingen niet voorzien in uitzonderingen, heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 85 van het bestreden arrest te oordelen dat de latere bekendmaking van de wijzigingen van 20 juni en 13 juli 2007, die slechts bondige inlichtingen bevatten, het ontbreken van volledige bekendmaking in het Publicatieblad van de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek in alle officiële talen heeft opgeheven.
73
Ook al bevatten deze wijzigingen een aantal inlichtingen over het vergelijkend onderzoek en wordt ervan uitgegaan dat de burgers van de Europese Unie het Publicatieblad van de Europese Unie in hun moedertaal lezen en dat deze taal een van de officiële talen van de Unie is, diende een potentiële kandidaat wiens moedertaal niet een van de talen is waarin de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek volledig zijn bekendgemaakt, in elk geval dit nummer van het Publicatieblad in een van die talen aan te schaffen en de aankondiging in die taal te lezen alvorens te beslissen of hij zich voor een van die vergelijkende onderzoeken wil aanmelden.
74
Een dergelijke kandidaat was benadeeld ten opzichte van een kandidaat wiens moedertaal een van de drie talen was waarin de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek volledig zijn bekendgemaakt, zowel wat het juiste begrip van deze aankondigingen als wat de termijn voor het voorbereiden en toezenden van een sollicitatie voor deze vergelijkende onderzoeken betreft.
75
Deze benadeling is het gevolg van het door die bekendmakingen gecreëerde verschil in behandeling op grond van taal, dat door artikel 21 van het Handvest en artikel 1 quinquies, lid 1, van het Ambtenarenstatuut wordt verboden. In lid 6 van dit artikel 1 quinquies wordt bepaald dat elke beperking ten aanzien van de naleving van het non-discriminatiebeginsel en het evenredigheidsbeginsel op objectieve wijze gemotiveerd moet zijn en moet beantwoorden aan legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid.
76
Ter terechtzitting heeft de Commissie uitgelegd dat de nieuwe praktijk van beperkte publicatie van de aankondigingen van vergelijkend onderzoek noodzakelijk was geworden door de werklast die de toetreding van nieuwe Staten tot de Europese Unie in de jaren 2004 en 2007 had meegebracht, en met name door de plotse toename van het aantal officiële talen, terwijl EPSO niet over voldoende vertaalcapaciteit beschikte. Ter terechtzitting is echter ook aangevoerd dat deze bekendmakingspraktijk geen verband leek te houden met de toetredingen, daar zij bleef bestaan, dat de teksten van de aankondigingen van vergelijkend onderzoeken vaak terugkomende passages bevatten en dus geen onoverkomelijke werklast opleverden, en dat de materiële problemen in verband met de vertaalcapaciteit moesten worden afgewogen tegen het recht van alle burgers van de Unie om onder dezelfde omstandigheden kennis te nemen van de aankondigingen van vergelijkend onderzoek.
77
Hieruit volgt dat de praktijk van beperkte bekendmaking niet in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel en dus een door artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut verboden discriminatie op grond van taal oplevert.
78
Uit een en ander vloeit voort dat het Gerecht blijk heeft gegeven van onjuiste rechtsopvattingen door te oordelen dat noch artikel 1, lid 2, van bijlage III bij het Ambtenarenstatuut, gelezen in samenhang met artikel 5 van verordening nr. 1, noch artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut is geschonden in het kader van de bekendmaking van de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek.
De laatste vier middelen, betreffende de als tweede taal voor de communicatie met EPSO en voor het examen van de vergelijkende onderzoeken opgelegde talen
79
De Italiaanse Republiek geeft toe dat een onverkorte meertaligheid de doeltreffendheid van het werk van de instellingen zou kunnen schaden, doch laakt het ontbreken van duidelijke, objectieve en voorzienbare regels voor de keuze van de tweede taal van de vergelijkende onderzoeken, als gevolg waarvan een kandidaat zich niet zou kunnen voorbereiden voor het examen. Verder betoogt zij dat de verplichting om het examen van het vergelijkend onderzoek in een tweede taal af te leggen in feite een inadequate vorm van preselectie is, omdat volgens haar een kandidaat allereerst op basis van zijn beroepsbekwaamheid dient te worden geselecteerd en pas daarna op basis van zijn talenkennis.
80
Ter terechtzitting heeft de Commissie uiteengezet dat de drie gekozen talen die zijn welke sinds lang het meest worden gebruikt binnen de instellingen, en dat uit een onderzoek van EPSO bleek dat tussen 2003 en 2005, dus tijdens een periode waarin de kandidaten hun tweede taal konden kiezen, meer dan 90 % van de kandidaten voor een vergelijkend onderzoek Duits, Engels of Frans als tweede taal hadden gekozen. Verder heeft de Commissie aangevoerd dat de vermelding van de talen van het vergelijkend onderzoek in de aankondiging, de kandidaten de mogelijkheid biedt zich voor te bereiden voor het examen.
81
In dit verband noemt artikel 1 van verordening nr. 1, zoals in punt 67 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, 23 talen niet alleen als officiële talen maar ook als werktalen van de instellingen van de Unie.
82
Verder wordt in artikel 1 quinquies, lid 1, van het Ambtenarenstatuut bepaald dat voor de toepassing van het Statuut elke vorm van discriminatie op grond van, onder andere, taal is verboden. Volgens lid 6, eerste zin, van dit artikel moet elke beperking ten aanzien van de naleving van het non-discriminatiebeginsel en het evenredigheidsbeginsel op objectieve en redelijke wijze gemotiveerd zijn en beantwoorden aan legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid.
83
Verder bepaalt artikel 28, sub f, van het Ambtenarenstatuut dat als ambtenaar slechts kan worden aangesteld hij die blijk geeft van een grondige kennis van een van de talen van de Unie en van een voldoende kennis van een andere taal van de Unie. Ofschoon in deze bepaling wordt gepreciseerd dat de voldoende kennis van een andere taal wordt geëist ‘voor zover dit voor de [door de kandidaat] te verrichten werkzaamheden noodzakelijk is’, wordt daarin niet aangegeven welke criteria kunnen worden gehanteerd om de keuze van deze taal uit de 23 officiële talen te beperken.
84
Volgens artikel 1, lid 1, sub f, van bijlage III bij het Ambtenarenstatuut kan de aankondiging van vergelijkend onderzoek zo nodig de in verband met de bijzondere aard van het ambt vereiste talenkennis vermelden. Deze bepaling houdt echter geen algemene machtiging in om af te wijken van de eisen van artikel 1 van verordening nr. 1.
85
Bovengenoemde bepalingen bevatten dus geen uitdrukkelijke criteria voor het beperken van de keuze van de tweede taal tot hetzij de drie in de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek opgelegde talen hetzij andere officiële talen.
86
Hieraan dient te worden toegevoegd dat voor de bij de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek betrokken instellingen geen specifieke regeling van het taalgebruik geldt (zie, met betrekking tot de regeling van het taalgebruik van het BHIM, arrest van 9 september 2003, Kik/BHIM, C-361/01 P, Jurispr. blz. I-8283, punten 81–97).
87
Nagegaan dient echter te worden of het vereiste van kennis van een van de drie betrokken talen zou kunnen worden gerechtvaardigd door het belang van de dienst, zoals de Commissie heeft aangevoerd.
88
In dit verband blijkt uit het samenstel van bovengenoemde bepalingen dat het belang van de dienst een legitiem doel kan vormen dat in de beschouwing kan worden betrokken. Zoals in punt 82 van het onderhavige arrest is verklaard, staat artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut met name toe dat beperkingen ten aanzien van de naleving van het non-discriminatiebeginsel en het evenredigheidsbeginsel worden aangebracht. Het belang van de dienst moet echter objectief gerechtvaardigd zijn en het vereiste niveau van talenkennis moet evenredig zijn aan de werkelijke behoeften van de dienst (zie in die zin arresten 19 juni 1975, Küster/Parlement, 79/74, Jurispr. blz. 725, punten 16 en 20, en 29 oktober 1975, Küster/Parlement, 22/75, Jurispr. blz. 1267, punten 13 en 17).
89
In punt 126 van het bestreden arrest heeft het Gerecht geoordeeld dat ‘vaststaat’ dat de keuze van de drie talen die als tweede taal voor de deelneming aan de vergelijkende onderzoeken en het examen kunnen worden gebruikt, beantwoordt aan de interne eisen van het bestuur. Het Gerecht heeft echter niet alleen zijn overweging niet gemotiveerd, het heeft bovendien ook vastgesteld dat een dergelijke motivering door het bestuur niet vereist was.
90
In dit verband dient erop te worden gewezen dat de regels die de keuze van de tweede taal beperken, dienen te voorzien in duidelijke, objectieve en voorzienbare criteria, zodat de kandidaten lang genoeg op voorhand kunnen weten welke talenkennis is vereist, om zich zo goed mogelijk te kunnen voorbereiden voor het vergelijkend onderzoek.
91
Zoals in punt 67 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, hebben de bij de vergelijkende onderzoeken betrokken instellingen echter nooit interne regels als bedoeld in artikel 6 van verordening nr. 1 vastgesteld. De Commissie heeft bovendien ook geen andere handelingen aangevoerd, zoals mededelingen waarin criteria voor de beperking van de keuze van een taal als tweede taal voor deelneming aan de vergelijkende onderzoeken worden vastgesteld. Ten slotte bevatten de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek geen motivering die de keuze van de drie betrokken talen rechtvaardigt
92
Anders dan de Commissie betoogt, biedt het reeds aangehaalde arrest Hendrickx/Raad geen steun voor het argument dat het belang van de dienst de in de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek gestelde eis van kennis van het Duits, het Engels of het Frans zou kunnen rechtvaardigen. Deze aankondigingen van algemeen vergelijkend onderzoek waren immers gericht tot burgers van de Unie waarvan de allermeeste niet vertrouwd waren met de instellingen, terwijl het arrest Hendrickx/Raad betrekking had op een aankondiging van een intern vergelijkend onderzoek dat openstond voor de ambtenaren en personeelsleden van het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie die ten minste vijf jaar bij de Gemeenschappen hadden gewerkt. Verder waren de uit te oefenen functies nauwkeurig beschreven, zodat de ambtenaren en andere personeelsleden van het Secretariaat-generaal konden begrijpen waarom voor het examen bepaalde talen waren opgelegd, en het Gerecht zijn toezicht kon uitoefenen op de keuze van deze talen.
93
Voor zover een legitiem doel van algemeen belang zou kunnen worden aangevoerd en aangetoond, dient eraan te worden herinnerd dat een verschil in behandeling op grond van taal bovendien in overeenstemming dient te zijn met het evenredigheidsbeginsel, dat wil zeggen geschikt moet zijn om het beoogde doel te bereiken en niet verder mag gaan dat daarvoor noodzakelijk is (zie in die zin arrest van 6 december 2005, ABNA e.a., C-453/03, C-11/04, C-12/04 en C-194/04, Jurispr. blz. I-10423, punt 68).
94
Volgens artikel 27, eerste alinea, van het Ambtenarenstatuut dient de aanwerving van ambtenaren erop gericht te zijn de instelling de medewerking te verzekeren van ambtenaren die uit een oogpunt van bekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen voldoen. Aangezien deze doelstelling het best wordt bereikt wanneer de kandidaten het selectie-examen mogen afleggen in hun moedertaal of in de tweede taal die zij naar eigen bevinden het best beheersen, staat het in dit verband aan de instellingen om het legitieme doel dat beperking van het aantal talen van de vergelijkende onderzoeken rechtvaardigt, af te wegen tegen het doel, de kandidaten te vinden die uit het oogpunt van bekwaamheid aan de hoogste eisen voldoen.
95
De Commissie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de kandidaten zich vanaf de bekendmaking van de aankondiging van vergelijkend onderzoek konden voorbereiden. Opgemerkt zij echter dat de tijd tussen de bekendmaking van elk van de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek en de datum van het schriftelijke examen niet noodzakelijkerwijs volstond om een kandidaat in staat te stellen de talenkennis te verwerven die noodzakelijk was om zijn beroepsbekwaamheid aan te tonen. De mogelijkheid om een van deze drie talen te leren met het oog op toekomstige vergelijkende onderzoeken, vooronderstelt dat lange tijd op voorhand kan worden bepaald welke talen EPSO zal opleggen. Bij gebreke van regels als bedoeld in punt 91 van het onderhavige arrest is er echter geen enkele garantie dat de keuze van de talen voor vergelijkende onderzoeken niet zal veranderen, en kan deze keuze niet worden voorzien.
96
De talenkennis is overigens een wezenlijke factor voor de loopbaan van de ambtenaren en het tot aanstelling bevoegde gezag beschikt over verschillende middelen voor het beoordelen van deze kennis en van de inspanningen die de ambtenaren doen om deze kennis in de praktijk te brengen en in voorkomend geval nieuwe talen te leren. Dit volgt met name uit artikel 34, lid 3, van het Ambtenarenstatuut, betreffende de proeftijd, en artikel 45, lid 1, van het Ambtenarenstatuut, betreffende de bevorderingscriteria. Het belang van de talenkennis is overigens nog verhoogd door de bij verordening nr. 723/2004 ingevoerde hervorming van 1 mei 2004, aangezien de ambtenaar thans volgens artikel 45, lid 2, van het Ambtenarenstatuut verplicht is, vóór zijn eerste bevordering na aanwerving aan te tonen dat hij in staat is in een derde taal van de in artikel 314 EG genoemde talen te werken.
97
In dit verband staat het dus aan de instellingen, het legitieme doel dat beperking van het aantal talen van de vergelijkende onderzoeken rechtvaardigt, af te wegen tegen de mogelijkheden voor de aangeworven ambtenaren om binnen de instellingen de talen leren die noodzakelijk zijn in het belang van de dienst.
98
Uit de in de punten 81 tot en met 97 van het onderhavige arrest geformuleerde overwegingen volgt dat de door de Commissie aangedragen elementen het Gerecht niet in staat stelden, na te gaan of het belang van de dienst een legitiem doel vormde dat afwijking van de regel van artikel 1 van verordening nr. 1 rechtvaardigde. Bijgevolg heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
99
Op de andere middelen en argumenten die in verband met de voor de vergelijkende onderzoeken opgelegde tweede talen zijn aangevoerd, behoeft niet te worden beslist.
100
Uit al deze elementen, en in het bijzonder uit de punten 78 en 98 van het onderhavige arrest volgt, dat het bestreden arrest moet worden vernietigd.
De beroepen in eerste aanleg
101
Overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, tweede volzin, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan het Hof in geval van vernietiging van de beslissing van het Gerecht, de zaak zelf afdoen wanneer deze in staat van wijzen is.
102
Om de hierboven uiteengezette redenen, en in het bijzonder wegens
- —
schending van artikel 1, lid 2, van bijlage III bij het Ambtenarenstatuut, gelezen in samenhang met artikel 5 van verordening nr. 1, en
- —
schending van het verbod van discriminatie op grond van taal, bedoeld in artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut,
dienen de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek in het onderhavige geval nietig te worden verklaard.
103
Zoals de advocaat-generaal in de punten 115 en 116 van haar conclusie heeft voorgesteld en om het gewettigd vertrouwen van de geselecteerde kandidaten niet te beschamen, dient de uitkomst van deze vergelijkende onderzoeken niet opnieuw ter discussie te worden gesteld.
Kosten
104
Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Hof over de kosten wanneer de hogere voorziening gegrond is en het Hof de zaak zelf afdoet.
105
Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat ingevolge artikel 184, lid 1, van dat reglement van overeenkomstige toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd.
106
De Italiaanse Republiek concludeert tot verwijzing van de Commissie in de kosten die op de procedure in eerste aanleg en op de procedure in hogere voorziening zijn gevallen. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij te worden verwezen in de kosten die de Italiaanse Republiek en haarzelf in beide instanties zijn opgekomen.
107
Artikel 140, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, dat ingevolge artikel 184, lid 1, van dat reglement van overeenkomstige toepassing is op de procedure in hogere voorziening, dragen de lidstaten en de instellingen die in het geding zijn geïntervenieerd, hun eigen kosten. Overeenkomstig deze bepaling dient te worden beslist dat de Helleense Republiek en de Republiek Litouwen hun eigen kosten dragen.
Het Hof (Grote kamer) verklaart:
- 1)
Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 13 september 2010, Italië/Commissie (T-166/07 en T-285/07), wordt vernietigd.
- 2)
De aankondigingen van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/94/07 voor de vorming van een aanwervingsreserve van administrateurs (AD 5) voor het werkgebied informatie, communicatie en media, EPSO/AST/37/07 voor de vorming van een aanwervingsreserve van assistenten (AST 3) voor het werkgebied communicatie en informatie en EPSO/AD/95/07 voor de vorming van een aanwervingsreserve (AD 5) voor het werkgebied informatie (bibliotheek/documentatie), worden nietig verklaard.
- 3)
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten die de Italiaanse Republiek en haarzelf in beide instanties zijn opgekomen.
- 4)
De Helleense Republiek en de Republiek Litouwen dragen hun eigen kosten.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑11‑2012