Rb. Rotterdam, 13-04-2016, nr. C/10/474895 / HA ZA 15-397
ECLI:NL:RBROT:2016:2851
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
13-04-2016
- Zaaknummer
C/10/474895 / HA ZA 15-397
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2016:2851, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 13‑04‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 13‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Conventie. Vordering tot medewerking oprichting scheidsmuur tussen aangrenzende erven. Artikel 5:49 BW. Privacy. Kosten. Overige aspecten. Reconventie. Vordering tot verwijdering van camera’s.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/474895 / HA ZA 15-397
Vonnis van 13 april 2016
in de zaak van
1. [eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
2. [eiseres],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. E.C.J. Ris te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.J. Slump te Rotterdam.
Eisers zullen hierna (in mannelijk enkelvoud) [eisers] . genoemd worden. Gedaagde zal [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 8 april 2015 en de door [eisers] . overgelegde producties;
- -
de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
- -
de akte overleggen producties tevens vermeerdering van eis in reconventie;
- -
de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- -
het tussenvonnis van 15 juli 2015, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- -
het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 21 september 2015;
- -
de akte uitlatingen, tevens akte wijziging eis, met producties, zijdens [eisers] .;
- -
de antwoordakte, met producties, zijdens [gedaagde] .
1.2.
Partijen zijn ter gelegenheid van de comparitie uitgangspunten overeengekomen om het geschil in der minne te regelen. Partijen zijn er echter niet in geslaagd het geschil aan de hand van die uitgangspunten te regelen en hebben om vonnis gevraagd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1.
[eisers] . en [gedaagde] zijn buren.
2.2.
[eisers] . is eigenaar en bewoont de woning met omliggende grond aan de [adres 1] . [gedaagde] is eigenaar van en bewoont de naastgelegen woning aan de [adres 2] .
2.3.
De percelen van partijen worden gescheiden door een hekwerk van palen en rasterwerk waartegen klimop groeit. Het hekwerk loopt aan de voorzijde over in het toegangshek tot het perceel van [gedaagde] (grenzend aan de openbare weg).
2.4.
Aan de voor- en achterzijde van de garage behorende bij de woning van [eisers] . hangen in totaal drie beveiligingscamera’s.
2.5.
Het kadaster heeft op 28 oktober 2015 een grensreconstructie tussen de percelen uitgevoerd.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[eisers] . vordert, na eiswijziging, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis zijn medewerking, in de breedste zin van het woord, eraan te verlenen dat op de kadastrale erfgrens tussen de percelen van partijen, van de achterkant van de percelen tot punt CC een houten ondoorzichtige schutting van twee meter hoog wordt opgericht, onder welke medewerking zonodig ook begrepen moet worden de – gedeeltelijke – verwijdering van het naast de kadastrale erfrens aanwezige klimophekwerk, zulks op straffe van een dwangsom van € 750,00 per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft zijn medewerking te verlenen, met een maximum van € 30.000,00;
met bepaling dat bij gebreke van volledige en tijdige uitvoering van deze veroordeling [eisers] . gerechtigd is tot het doen uitvoeren van deze veroordeling en dat de kosten hiervan voor rekening komen van [gedaagde] ;
2. [gedaagde] te veroordelen voor de helft bij te dragen in de kosten van de realisatie van de schutting, waaronder de vergunningskosten, te betalen binnen een termijn van veertien dagen nadat [eisers] . gedocumenteerd opgave hebben gedaan van deze kosten;
3. althans dat het de rechtbank behage terzake het door [eisers] . gevorderde en terzake de door [gedaagde] te verlenen medewerking de veroordeling zodanig te formuleren als het de rechtbank dienstig voorkomt;
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Het verweer van [gedaagde] strekt primair tot afwijzing van de vordering, subsidiair tot toewijzing onder de door [gedaagde] aangevoerde beperkingen, met veroordeling bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van [eisers] . in de kosten van het geding, daaronder begrepen de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente
3.3.
Op de stellingen van partijen in conventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert, na eiswijziging, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[eisers] . te gelasten binnen zeven (7) dagen na betekening van het vonnis de drie camera’s aan hun opstallen te verwijderen en verwijderd te houden alsmede hem te verbieden (andere) camera’s te plaatsen dan wel geplaatst te houden op zijn perceel voor zover daarmee opnames van het perceel van [gedaagde] en/of de toegangspoort tot zijn perceel, in het bijzonder het toetsenpaneel voor het verkrijgen van toegang, (kunnen) worden gemaakt dan wel de indruk wordt gewekt dat opnames (kunnen) worden gemaakt, dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 750,00 per dag of dagdeel dat [eisers] . in gebreke blijft geheel of gedeeltelijk aan de veroordeling c.q. de veroordelingen te voldoen, met veroordeling van [eisers] . in de kosten van het geding, daaronder begrepen de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.5.
Het verweer van [eisers] . strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van [gedaagde] in de kosten van deze procedure
3.6.
Op de stellingen van partijen in reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1.
[eisers] . heeft zijn eis gewijzigd. [gedaagde] heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Nu de rechtbank de eiswijziging ook niet in strijd acht met de beginselen van een goede procesorde zal zij recht doen op de gewijzigde onder 3.1 weergegeven eis.
4.2.
[eisers] . grondt zijn vordering op artikel 5:49 Burgerlijk Wetboek (BW).
4.3.
Ingevolge artikel 5:49 BW kan ieder der eigenaars van aangrenzende erven in een aaneengebouwd gedeelte van een gemeente te allen tijde vorderen dat de andere eigenaar ertoe meewerkt, dat op de grens van de erven een scheidsmuur van twee meter hoogte wordt opgericht, voor zover een verordening of een plaatselijke gewoonte de wijze of de hoogte der afscheiding niet anders regelt. De eigenaars dragen in de kosten van de afscheiding voor gelijke delen bij.
4.4.
[gedaagde] verzet zich tegen de oprichting van een schutting. Hij stelt daartoe het volgende. De ratio van artikel 5:49 BW is de privacy en de realisatie van een schutting is niet nodig om de privacy van [eisers] . te waarborgen. Die privacy wordt voldoende gewaarborgd door het thans opgerichte hekwerk met klimop. Daar komt bij dat [eisers] . zelf enige tijd terug de klimop heeft teruggesnoeid, zodat het aan hemzelf is te wijten dat het hekwerk tijdelijk minder privacy geeft.
4.5.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in de stelling dat de privacy voldoende wordt gewaarborgd door het thans opgerichte hekwerk met klimop. Immers, tussen partijen is niet in geschil dat in het verleden enkele keren incidenten hebben plaatsgevonden (waarvan de toedracht in het midden kan blijven) over de wijze van onderhoud van het hekwerk met klimop, waarbij punt van discussie onder meer was of het hekwerk voldoende ondoorzichtig is en of voor onderhoud het belende perceel dient te worden betreden. Voorts geeft [gedaagde] aan dat bij handhaving van de huidige situatie de klimop nog steeds af en toe gesnoeid dient te worden en dat [gedaagde] daartoe bereid is, maar dat hij daartoe het perceel van [eisers] . dient te betreden. Onder deze omstandigheden kan er niet vanuit worden gegaan dat de privacy van partijen voldoende is gewaarborgd door het hekwerk met klimop.
4.6.
Uit het vooroverwogene volgt dat de vordering tot medewerking van [gedaagde] aan de oprichting van een schutting toewijsbaar is met inachtneming van het navolgende.
4.7.
Uit de reconstructie van de erfgrens door het Kadaster blijkt waar thans de erfgrens tussen de percelen loopt. Op die gereconstrueerde erfgrens dient de schutting te worden geplaatst. Partijen zijn ter gelegenheid van de comparitie overeengekomen dat de schutting niet voorbij het punt (punt CC) dat met een pijl is aangeduid op de door [eisers] . overgelegde productie 2B (aan het proces-verbaal van de comparitie gehecht) zal reiken.
4.8.
[eisers] . vordert dat bij de bepaling van de hoogte van de schutting als nulpunt wordt uitgegaan een punt voor de garage op zijn perceel. [gedaagde] stelt dat er gemeten dient te worden vanaf de straat, aangezien de gemeente daar ook vanuit gaat bij de vergunningverlening.
[eisers] . heeft van de stelling van [gedaagde] op dit punt onvoldoende (onderbouwd) weersproken, zodat de rechtbank ervan uit zal gaan dat als nulpunt voor de bepaling van de hoogte van de schutting heeft te gelden de straat voor de percelen van [eisers] . en van [gedaagde] .
4.9.
[eisers] . vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld voor de helft bij te dragen in de kosten van de realisatie van een schutting. [eisers] . heeft aanvankelijk een begrotingen voor de realisatie van een schutting overgelegd van € 3.500,00 en € 3.692,00. Tegen deze offertes heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt, omdat de ontwerpen van de schutting waarop de offertes zien een aantrekkelijke en een onaantrekkelijke zijde hebben en niet is uitgesloten dat de onaantrekkelijke zijde aan de kant van [gedaagde] zal worden geplaatst. [gedaagde] heeft een offerte in het geding gebracht voor een bedrag van € 2.117,55. [eisers] . heeft aangevoerd dat deze schutting niet aan de ter comparitie geformuleerde uitgangspunten voldoet, omdat de schutting slechts 1.80 meter hoog is en bestaat uit dunne schermen waar klimop gemakkelijk doorheen kan groeien. [eisers] . heeft vervolgens aangegeven dat hij zelf een schutting, met gelijke zijden, kan maken en plaatsen voor een bedrag van € 3.000,00 conform in het geding gebrachte offerte. [gedaagde] kan niet instemmen met plaatsing door de schutting door [eisers] ., omdat [gedaagde] geen vertrouwen heeft in de juiste uitvoering door [eisers] ., mede nu [eisers] . bij het bepalen van de hoogte van een verkeerd uitgangspunt uitgaat.
4.10.
Ingevolge artikel 5:49 BW dragen de eigenaars in de kosten van de afscheiding voor gelijke delen bij. Gelet hierop wordt verworpen het betoog van [gedaagde] dat de kosten van een nieuwe schutting volledig voor rekening van [eisers] . dienen te komen, aangezien [eisers] . er door zijn snoeiwerk zelf voor heeft gezorgd dat de heg dient te worden verwijderd. Dit te meer nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de heg (ook zonder snoeien) onvoldoende is om de privacy van partijen te waarborgen.
4.11.
De rechtbank stelt vast dat partijen ter comparitie het volgende zijn overeengekomen. De schutting zal twee meter hoog zijn, mits de Gemeente daarvoor toestemming zal verlenen. De schutting zal aan beide zijden hetzelfde aangezicht geven. Bovendien dient deze van hout te zijn. Gelet op de stellingen over een weer is gebleken dat geen van de door partijen in het geding gebrachte offertes voldoet aan hetgeen partijen zijn overeengekomen. Wel blijkt aan uit de offertes dat voor om en nabij € 3.000,00 een schutting kan worden opgericht die aan de door partijen overeengekomen voorwaarden voldoet. De rechtbank zal derhalve bepalen dat [gedaagde] voor een bedrag van € 1.500,00 in de kosten van de oprichting van een nieuwe schutting bijdraagt. Het is aan [eisers] . om voor dit bedrag, aangevuld met zijn eigen deel, een schutting op te richten die voldoet aan de daaraan in het dictum gestelde voorwaarden.
4.12.
[eisers] . vordert voorts [gedaagde] te veroordelen in de helft van de vergunningskosten. [gedaagde] heeft aangevoerd dat deze aanvraag eenzijdig en zonder goedkeuring van [gedaagde] is gedaan en dat de niet vergunningsvrije (en dus te vergunnen) delen slechts het belang van [eisers] . dienen.
4.13.
De rechtbank wijst partijen erop dat zij ter comparitie zijn overeengekomen dat de leges die zullen worden geheven in verband met de omgevingsvergunning door beide partijen, ieder voor de helft, zullen worden gedragen. Echter, nu [eisers] . noch de aanvraag noch een kostenspecificatie noch een stuk waaruit blijkt de instemming van [gedaagde] heeft overgelegd, zodat niet controleerbaar is welke kosten zijn gemaakt en of die terecht zijn, dient dit deel van de vordering in de onderhavige procedure als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen.
4.14.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat er geen enkele reden is om de vordering tot (medewerking aan) verwijdering van (een deel van) het hekwerk met klimop toe te wijzen, nu dit hekwerk volledig op 50 centimeter afstand van de kadastrale erfgrens staat en dit hekwerk geen enkele belemmering oplevert voor het plaatsen van een schutting.
De rechtbank zal de vordering toewijzen met dien verstande dat voor zover het hekwerk de oprichting van een schutting op de erfgrens niet belemmerd, er geen aanleiding is het hekwerk (deels) te verwijderen.
4.15.
Met betrekking tot de gevorderde dwangsom heeft [gedaagde] aangevoerd dat aan de toegewezen vorderingen geen dwangsom dienen te worden verbonden, omdat [gedaagde] een rechterlijke uitspraak zal respecteren en nakomen. Indien er desondanks dwangsommen worden verbonden aan toegewezen vorderingen, dan dienen die te worden beperkt tot een bedrag van € 25,00 per dag met een maximum van € 250,00.
4.16.
De rechtbank zal, mede erop gelet dat partijen er niet in zijn geslaagd zelf afspraken te maken althans na te komen omtrent de plaatsing van een schutting, aan de nakoming van de toegewezen vorderingen een dwangsom verbinden. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als hierna in het dictum te melden.
4.17.
Nu aan de veroordeling van [gedaagde] tot medewerking aan de oprichting van een schutting een dwangsom zal worden verbonden, zal de vordering om – samengevat – [eisers] . te machtigen bij niet tijdige of volledige medewerking door [gedaagde] het hekwerk zelf te plaatsen op kosten van [gedaagde] worden afgewezen.
in reconventie
4.18.
[gedaagde] heeft zijn eis gewijzigd. [eisers] . heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Nu de rechtbank de eiswijziging ook niet in strijd acht met de beginselen van een goede procesorde zal zij recht doen op de gewijzigde onder 3.4 weergegeven eis.
4.19.
[gedaagde] grondt zijn vordering op onrechtmatige daad. Daartoe stelt hij het volgende. Aan zowel de voor- als achterzijde van de garage behorende bij de woning van [eisers] . zijn drie camera’s opgehangen waarmee opnames van het perceel van [gedaagde] (kunnen) worden gemaakt. Dit vormt een inbreuk op de privacy van [gedaagde] .
4.20.
[eisers] . betwist dat hij onrechtmatig handelt jegens [gedaagde] . Daartoe heeft hij aangevoerd dat de camera’s dienen ter bescherming van het gezin, van zijn woning en tuin en van zijn overige eigendommen.
4.21.
Ter comparitie hebben partijen afgesproken dat [eisers] . de aanwezige camera’s met een scherm zullen worden afgeschermd zodanig dat het niet mogelijk is dat zij opnames maken van het perceel van [gedaagde] . [eisers] . heeft vervolgens schermen bij de camera’s aangebracht. [gedaagde] heeft echter onder overlegging van foto’s aangevoerd dat ondanks de aangebrachte schermen de camera’s nog steeds het perceel van [gedaagde] (kunnen) filmen. Verder is gebleken dat het afblokken van delen van het beeld uitgezet c.q. ongedaan gemaakt kan worden. Bovendien filmen de camera’s ook de toegangsweg naar de woning van [gedaagde] .
4.22.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het gaat om de vraag wiens recht prevaleert: het recht van [gedaagde] op bescherming van zijn privacy of het recht van [eisers] . om zijn eigendom te beschermen. Bij de beoordeling daarvan heeft te gelden dat een inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan echter aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen. Of zulk een rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval door tegen elkaar af te wegen enerzijds de ernst van de inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en anderzijds de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend (vgl. HR 31 mei 2002, NJ 2003, 589).
4.23.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] staat thans niet vast dat de camera’s van [eisers] . (de toegang tot) het perceel niet meer (kunnen) filmen, althans dat die beelden slechts een geringe inbreuk op de privacy van [gedaagde] vormen. Deze inbreuk op de privacy van [gedaagde] weegt niet op tegen het belang van [eisers] . om zijn eigendom te beschermen. Te meer nu onvoldoende niet is gebleken dat volstaan zou kunnen worden met een vaste – niet beweegbare – camera. Dit betekent dat de vordering van [gedaagde] voor toewijzing in aanmerking komt.
4.24.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als hierna in het dictum te melden.
in conventie en in reconventie
4.25.
Nu partijen over een weer in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt, onder de opschortende voorwaarde dat de Gemeente hiertoe vergunning verleent, [gedaagde] om, na de verlening van de vergunning, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking, in de breedste zin van het woord, eraan te verlenen dat op de op 28 oktober 2015 gereconstrueerde kadastrale erfgrens tussen de percelen van partijen, van de achterkant van de percelen tot punt CC (met een pijl is aangeduid op de door [eisers] . overgelegde, en aan het proces-verbaal van de comparitie gehechte, productie 2B) een houten ondoorzichtige schutting van twee meter hoog, gemeten vanaf de straat, wordt opgericht, die aan beide zijden een gelijk aanzien biedt, onder welke medewerking ook begrepen moet worden de – gedeeltelijke – verwijdering van het naast de kadastrale erfrens aanwezige klimophekwerk, maar uitsluitend voor zover nodig voor de deugdelijke oprichting van deze schutting,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] . een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] . te betalen een bedrag van € 1.500,00 als bijdrage in de kosten van de onder 5.1 bedoelde schutting binnen een termijn van veertien dagen nadat [eisers] . gedocumenteerd opgave hebben gedaan van de kosten van die schutting;
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
veroordeelt [eisers] . om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de drie camera’s aan zijn opstallen te verwijderen en verwijderd te houden en verbiedt hem (andere) camera’s te plaatsen dan wel geplaatst te houden op zijn perceel voor zover daarmee opnames van het perceel van [gedaagde] en/of de toegangspoort tot zijn perceel, in het bijzonder het toetsenpaneel voor het verkrijgen van toegang, (kunnen) worden gemaakt dan wel de indruk wordt gewekt dat opnames (kunnen) worden gemaakt,
5.7.
veroordeelt [eisers] . om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.6 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt,
5.8.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.10.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van de partijen de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2016.
2111/2053