ABRvS, 18-12-2019, nr. 201803820/1/R3
ECLI:NL:RVS:2019:4340
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
18-12-2019
- Zaaknummer
201803820/1/R3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:4340, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18‑12‑2019; (Tussenuitspraak bestuurlijke lus)
- Vindplaatsen
OGR-Updates.nl 2020-0005
AB 2020/241 met annotatie van A.G.A. Nijmeijer
Uitspraak 18‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 22 februari 2018 heeft de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn het bestemmingsplan "Alphen Stad" vastgesteld. Het plan ziet op de hele kern van Alphen aan den Rijn met uitzondering van de bedrijventerreinen. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het vastleggen van de bestaande situatie. Daarbij is ruimte gezocht in flexibele bestemmingen en regels. De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan bij besluit van 28 maart 2019 gewijzigd vastgesteld. Met dit besluit is het plan aangepast in die zin dat geconstateerde omissies zijn hersteld. De omissies bestaan onder meer uit verkeerd opgenomen bouwhoogtes dan wel het ontbreken van bouwhoogtes op de verbeelding, onjuiste formuleringen van planregels, verkeerde verwijzingen tussen planregels en het ontbreken van planregels.
201803820/1/R3.Datum uitspraak: 18 december 2019
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in het geding tussen:
1. appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Alphen aan den Rijn,
2. [ appellant sub 2], wonend te Alphen aan den Rijn,
3. [ appellant sub 3], wonend te Alphen aan den Rijn,
4. [ appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], beiden wonend te Alphen aan den Rijn,
5. [ appellant sub 5] en anderen, allen wonend te Alphen aan den Rijn,
6. [ appellant sub 6], wonend te Alphen aan den Rijn,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Alphen Stad" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 6] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 28 maart 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Alphen Stad, eerste herziening" vastgesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 6] een reactie ingediend.
De raad en [appellant sub 6] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2019, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], in de persoon van [appellant sub 1A], bijgestaan door [gemachtigde A], [appellant sub 3], bijgestaan door mr. [gemachtigde B], [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], in de persoon van [appellant sub 4A], bijgestaan door [gemachtigde A], [appellant sub 5] en anderen, in de persoon van [appellant sub 5], [appellant sub 6], en de raad, vertegenwoordigd door R.A. Noorhoff, I.J. Logtmeijer, T. Jacobs en ing. F.G.A. Oldeman, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Stichting Woonforte, vertegenwoordigd door [gemachtigde C], als partij gehoord.
Daartoe ter zitting in de gelegenheid gesteld hebben [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] en de raad na de zitting nadere stukken ingediend ten aanzien van het beroep van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], waarna het onderzoek is gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan ziet op de hele kern van Alphen aan den Rijn met uitzondering van de bedrijventerreinen. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het vastleggen van de bestaande situatie. Daarbij is ruimte gezocht in flexibele bestemmingen en regels.
2. De raad heeft het bestemmingsplan bij besluit van 28 maart 2019 gewijzigd vastgesteld. Met dit besluit is het plan aangepast in die zin dat geconstateerde omissies zijn hersteld. De omissies bestaan onder meer uit verkeerd opgenomen bouwhoogtes dan wel het ontbreken van bouwhoogtes op de verbeelding, onjuiste formuleringen van planregels, verkeerde verwijzingen tussen planregels en het ontbreken van planregels.
3. Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt als volgt:
"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
4. De beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 6] gaan niet over een deel van het plangebied waarvoor bij besluit van 28 maart 2019 het plan gewijzigd is vastgesteld. Dit besluit is derhalve geen onderwerp van dit geding nu partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Toetsingskader
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en het beroep van [appellant sub 2]
Inleiding
6. [ appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] wonen aan de [locatie 1] te Alphen aan den Rijn. [appellant sub 2] woont aan de [locatie 2] te Alphen aan den Rijn. Zij kunnen zich niet verenigen met de in het plan voorziene bouwmogelijkheden voor het Rode Dorp.
Voorgevel nieuwbouwwoningen
7. [ appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] kunnen zich niet verenigen met de bouwvlakken die zijn toegekend aan de woningen aan de Brittenruststraat 27 t/m 49, de Brittenruststraat 57 t/m 67, de Hugo de Grootstraat 53 t/m 67 en de Karel Doormanstraat alsmede het op deze plandelen van toepassing zijnde artikel 20, lid 20.4, van de planregels. Zij voeren aan dat de bouwvlakken ten onrechte richting de straatkant zijn vergroot en dat artikel 20, lid 20.4, van de planregels tot rechtsonzekerheid leidt nu op voorhand niet duidelijk is waar de voorgevel van de bebouwing ter plaatse zal komen. Volgens hen kunnen de nieuw te bouwen woningen aan de Brittenruststraat en de Hugo de Grootstraat ongeveer 2,5 m dichter op de straat worden gesitueerd. Ook kan volgens [appellant sub 2] de afstand tussen haar woning en de woning aan de Hugo de Grootstraat 67 kleiner worden. Zij stellen dat als gevolg hiervan hun vrije uitzicht in de straat zal verdwijnen en de lichtinval in hun woningen zal afnemen. Ook zal het huizenblok waarin hun woningen staan visueel achterblijven in de straat en ten gevolge van de bestaande ongelijke voortuinen een draaiende beweging maken ten opzichte van de nieuwe bebouwing waardoor een zeer onevenwichtig straatbeeld ontstaat, aldus [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2]. Volgens hen is er onvoldoende rekening gehouden met hun belangen dan wel is er geen afdoende compensatie vanuit Woonforte gedaan. Daarbij merken [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] op dat zij zich beter in artikel 20, lid 20.4, van de planregels kunnen vinden wanneer de bouwvlakken zodanig worden gewijzigd dat de toekomstige woningen aan de Brittenruststraat 27 t/m 49, de Brittenruststraat 57 t/m 67 en de Hugo de Grootstraat 53 t/m 67 maximaal 1 m richting de straat kunnen worden vergroot ten opzichte van de bestaande situatie en dat er geen verschuiving plaatsvindt van de zijgevel van de woning aan de Hugo de Grootstraat 67.
7.1. Blijkens de verbeelding is aan de gronden aan de Brittenruststraat 27 t/m 49 en 57 t/m 67 en de Hugo de Grootstraat 53 t/m 67, voor zover hier van belang, de bestemming "Wonen" met de aanduidingen "bouwvlak" en "specifieke bouwaanduiding - Wonen Rode Dorp" toegekend.
7.2. Artikel 1, lid 1.125, van de planregels luidt:
"voorgevelrooilijn:
De lijn die samenloopt met de ingetekende begrenzing van het bouwvlak, voor zover deze begrenzing gelegen is aan de zijde waarop de ontsluiting van een bouwwerk naar het openbaar toegankelijk gebied plaatsvindt, dan wel de lijn die samenloopt met de voorgevel van de bestaande bebouwing."
Artikel 20, lid 20.1, aanhef en onder h, luidt:
"De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
ter plaatse van de aanduiding "Wonen - Rode dorp" gelden de specifieke bouwregels uit artikel 20.4."
Lid 20.4 luidt:
"In aanvulling op c.q. afwijking van de andere artikelen geldt ter plaatse van de aanduiding "Wonen - Rode Dorp" bij sloop en nieuwbouw het volgende:
a. Binnen alle vlakken met de aanduiding "Wonen - Rode Dorp" tezamen, zijn in totaal 172 woningen toegestaan;
b. De woningen hebben een maximale diepte van 10 meter;
c. De voor- en achtergevel van de woningen mag binnen het bouwvlak worden verschoven ten opzichte van de oorspronkelijke situatie;
d. Ter hoogte van de Jan Nieuwenhuizenstraat wordt de bestaande verspringing op een vergelijkbare wijze teruggebracht."
7.3. Voor zover de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] zijn gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "bouwvlak" en "specifieke bouwaanduiding - Wonen Rode Dorp" ter plaatse van de Karel Doormanstraat, overweegt de Afdeling als volgt. De afstand tussen de percelen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] onderscheidenlijk [appellant sub 2] tot de gronden met genoemde bestemming bedraagt ongeveer 150 m. Vanwege tussenliggende bebouwing hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] geen zicht op deze gronden. Gelet hierop zijn naar het oordeel van de Afdeling [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij dit plandeel, zodat zij daartegen geen beroep kunnen instellen. De beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "bouwvlak" en "specifieke bouwaanduiding - Wonen Rode Dorp" ter plaatse van de Karel Doormanstraat zijn niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de beroepen in zoverre niet inhoudelijk kunnen worden behandeld.
7.4. De Afdeling stelt vast dat naar aanleiding van een zienswijze van Stichting Woonforte het ontwerpbestemmingsplan is aangepast voor zover het ziet op gronden in het Rode Dorp. Stichting Woonforte heeft in haar zienswijze uiteengezet dat zij ongeveer 170 huurwoningen in het Rode Dorp gaat slopen en vervangen door nieuwbouwwoningen en dat met haar bouwplan rekening dient te worden gehouden in het bestemmingsplan. In het vastgestelde bestemmingsplan zijn de bouwvlakken voor de woningen aan de Brittenruststraat 27 t/m 49 en 57 t/m 67 en de woningen aan de Hugo de Grootstraat 53 t/m 67 vergroot richting de weg. De bouwvlakken zijn ongeveer 2 m vergroot. Aan deze bouwvlakken is daarnaast de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - Wonen Rode Dorp" toegekend. Voor de gronden met deze aanduiding gelden de specifieke bouwregels in artikel 20, lid 20.4, van de planregels. Wat betreft het betoog van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] dat deze planregel rechtsonzeker is omdat niet duidelijk is waar de voorgevel van de bebouwing zal komen, overweegt de Afdeling dat in artikel 20, lid 20.4, onder c, van de planregels staat dat de voorgevel van de woningen binnen het bouwvlak mag worden verschoven ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Ter zitting heeft de raad in dit verband toegelicht dat de lijn die samenloopt met de ingetekende begrenzing van het bouwvlak, voor zover deze begrenzing gelegen is aan de zijde waarop de ontsluiting van een bouwwerk naar het openbaar toegankelijk gebied plaatsvindt, de maximale gevellijn is. Hetgeen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geeft naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 20, lid 20.4, onder c, van de planregels rechtsonzeker is.
7.5. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] dat hun vrije uitzicht in de straat zal verdwijnen, overweegt de Afdeling dat gelet op de vergroting van de bouwvlakken voor de woningen aan de Brittenruststraat 27 t/m 49 en 57 t/m 67 en de Hugo de Grootstraat 53 t/m 67 richting de weg, het plan in enige mate gevolgen kan hebben voor het uitzicht vanuit de woningen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2]. De Afdeling is evenwel van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van een onevenredige aantasting van het uitzicht geen sprake is. Daartoe acht de Afdeling van belang dat de woningen zijn gesitueerd in stedelijk gebied en de afstand tot de bouwvlakken aan de Brittenruststraat 27 t/m 49, de Brittenruststraat 57 t/m 67 en de Hugo de Grootstraat 53 t/m 67 onderscheidenlijk ongeveer 5, 13 en 19 m bedragen. Voorts betrekt de Afdeling hierbij dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht.
Over het betoog over de verminderde lichtinval in de woningen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2], overweegt de Afdeling als volgt. Niet is uitgesloten dat de vergroting van de bouwvlakken voor de woningen aan de Brittenruststraat 27 t/m 49 en 57 t/m 67 en de Hugo de Grootstraat 53 t/m 67 richting de weg leidt tot minder lichtinval in de woningen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2]. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze verminderde lichtinval niet onaanvaardbaar is. Daarbij heeft de raad de afstand tot de omliggende bouwvlakken in aanmerking mogen nemen, net als de omstandigheid dat het hier een bebouwde omgeving betreft.
7.6. Wat betreft het betoog dat een zeer onevenwichtig straatbeeld ontstaat, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren bestaan tegen het vergroten van de bouwvlakken voor de woningen aan de Brittenruststraat 27 t/m 49 en 57 t/m 67 en de Hugo de Grootstraat 53 t/m 67. Daarbij heeft de raad er op gewezen dat in de huidige situatie meerdere gevels van woningen in het Rode Dorp ten opzichte van elkaar verspringen. In hetgeen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bouwvlakken passend zijn in de directe omgeving en niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het straatbeeld in de Brittenruststraat.
7.7. Ten aanzien van het door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] aangevoerde alternatief, hebben de raad en Stichting Woonforte toegelicht dat het verschuiven van de voorgevelrooilijn met maximaal 1 m ten opzichte van de huidige situatie ten koste gaat van de diepte van de woningen dan wel de achtertuinen van de woningen. De woningen dienen volgens Stichting Woonforte een minimale dieptemaat van 9 m in plaats van de huidige 7,5 m te hebben om te voldoen aan een duurzaam en toekomstbestendig programma van eisen. Stichting Woonforte heeft ter zitting te kennen gegeven dat het bouwplan tot stand is gekomen na participatie met de huurders en dat de huurders meer waarde hechten aan een grotere achtertuin ten laste van een kleinere voortuin. Gelet op het vorenstaande acht de Afdeling de in het plan gemaakte keuze niet onredelijk.
7.8. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid grotere bouwvlakken heeft kunnen toekennen aan de percelen aan de Brittenruststraat 27 t/m 49, de Brittenruststraat 57 t/m 67 en de Hugo de Grootstraat 53 t/m 67 en artikel 20, lid 20.4, van de planregels in het plan heeft kunnen opnemen.
De betogen falen.
Werkzaamheden
8. [ appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] stellen dat hun directe woon- en leefomgeving zal veranderen in een grote bouwput. Zij vrezen voor overlast van de sloop- en bouwwerkzaamheden en geluid- en trillinghinder van het op- en neer rijdende bouwverkeer.
8.1. De Afdeling overweegt dat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond moet derhalve buiten beschouwing blijven.
De betogen falen.
Conclusie
9. De beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2], voor zover ontvankelijk, zijn ongegrond.
Proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 3] en het beroep van [appellant sub 5] en anderen
Inleiding
11. [ appellant sub 3] woont aan de [locatie 3] te Alphen aan den Rijn. [appellant sub 5] en anderen wonen aan de [locaties 4 tot en met 9] te Alphen aan den Rijn. Zij kunnen zich allen niet verenigen met het plan voor zover het evenementen toestaat op de Zegerplas en de verschillende locaties rondom de Zegerplas.
Evenementen
12. [ appellant sub 3] en [appellant sub 5] en anderen betogen dat ten onrechte de aanduiding "overige zone - evenementen" is toegekend aan de Zegerplas en de locaties rondom de Zegerplas. Zij stellen geluids- en verkeersoverlast te ondervinden van de evenementen die het plan mogelijk maakt. Volgens hen is de toegelaten geluidsbelasting ten onrechte afhankelijk van beleidsregels. Deze beleidsregels kunnen eenvoudig worden gewijzigd, waardoor er onvoldoende zekerheid is voor omwonenden, aldus [appellant sub 3] en [appellant sub 5] en anderen. [appellant sub 3] en [appellant sub 5] en anderen voeren aan dat de mogelijkheid tot het houden van evenementen onvoldoende is onderzocht en ingeperkt vooral nu voor de locatie Zegerplas noch in de planregels noch in het evenementenbeleid een maximum is gesteld aan het aantal dagen aan evenementen en bezoekers op de evenementen. De gevolgen voor de omliggende woningen en of er voldoende parkeergelegenheid is en of de verkeersdoorstroming, veiligheid en openbare orde voldoende kunnen worden gewaarborgd, konden dan ook niet inzichtelijk worden gemaakt, aldus [appellant sub 3] en [appellant sub 5] en anderen. Daarbij wijzen zij er op dat in het evenementenbeleid geen parkeernormen zijn opgenomen. [appellant sub 3] en [appellant sub 5] en anderen zijn van mening dat het totale aantal aan evenementen in hun omgeving zo hoog is dat hun woon- en leefklimaat onaanvaardbaar wordt aangetast. Zij stellen dat 72 dagen per jaar evenementen in hun omgeving mogelijk zijn en dat daar nog de evenementen op de Zegerplas en incidentele- en collectieve festiviteiten bijkomen. Volgens hen zijn maximaal 3 evenementen per jaar met een maximale geluidsbelasting acceptabel. In dit verband stellen [appellant sub 3] en [appellant sub 5] en anderen dat de regels omtrent evenementen nu al niet worden nageleefd.
12.1. Artikel 38, lid 38.1, van de planregels luidt:
"Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - evenementen" zijn de gronden mede aangewezen voor het structureel organiseren van (middel) grote evenementen met ondersteunende horeca."
Lid 38.2, onder a, van de planregels luidt:
"Per locatie met de aanduiding "overige zone - evenementen" is het maximum aantal evenementendagen, het maximum aantal op- en afbouwdagen per risicocategorie en voor de kermis, met daaraan gekoppeld het maximum aantal personen, als volgt:
"
Lid 38.2, onder i, van de planregels luidt:
"De maximale geluidbelasting op gevels van woningen van derden bedraagt niet meer dan is aangegeven in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot evenementen, zoals die gelden ten tijde van het evenement."
Artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening luidt:
"Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan regels bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels."
12.2. Ter zitting is gebleken dat [appellant sub 3] en [appellant sub 5] en anderen zich richten tegen de volgende evenementenlocaties: de Zegerplas, het Zegerstrand bij Wet ’n Wild, het dagcampingterrein en de T-steiger, het parkeerterrein bij Chinese palace, het evenemententerrein naast het voormalige Wiebel Biebel oftewel Zegerplaza en het parkeerterrein De Bijlen. Blijkens de verbeelding is aan deze locaties, op het evenemententerrein naast het voormalige Wiebel Biebel na, de aanduiding "overige zone - evenementen" toegekend. Zowel [appellant sub 3] en [appellant sub 5] en anderen als de raad hebben ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat het juist is dat aan het evenemententerrein naast het voormalige Wiebel Biebel de aanduiding "overige zone - evenementen" niet is toegekend. Hierdoor zijn ter plaatse geen evenementen toegestaan. De betogen missen in zoverre feitelijke grondslag.
12.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 20 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW8858, ligt het op de weg van de planwetgever om een beoordeling en afweging te maken of een bestemming die evenementen op een bepaalde locatie toestaat vanuit ruimtelijk oogpunt is aangewezen. Ook dient deze omtrent onder meer het toegestane aantal evenementen per jaar en de maximale bezoekersaantallen, voorschriften te stellen voor zover dat uit een oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid op een locatie van belang is. Deze beoordeling en afweging is een andere dan die op grond waarvan, in een concreet geval, voor een evenement al dan niet vergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) wordt verleend. Regulering van evenementenvergunningen in de APV geschiedt immers met name vanuit het oogpunt van handhaving van de openbare orde, en waarborgt niet de vereiste planologische rechtszekerheid.
In dit geval heeft de raad in het plan onder meer regels gesteld over het toegestane aantal evenementen per risicoklasse en het maximum aantal personen. Voor zover [appellant sub 3] en [appellant sub 5] en anderen hebben aangevoerd dat voor de locatie Zegerplas noch in de planregels noch in het evenementenbeleid een maximum is gesteld aan het aantal dagen aan evenementen en bezoekers op de evenementen, stelt de Afdeling vast dat in artikel 38, lid 38.2, onder a, van de planregels voor de locatie Zegerplas bij het maximum aantal evenementdagen, het maximum aantal op- en afbouwdagen en het maximum aantal personen pro memorie staat. De raad heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat in het evenementenbeleid over het aantal evenementendagen, op- en afbouwdagen en personen op de locatie Zegerplas 'nader te bepalen' staat en dat in dit plan op deze locatie derhalve nog geen evenementen zijn toegestaan. De Afdeling stelt vast dat dit niet duidelijk uit de verbeelding in samenhang gezien met de planregels blijkt. De in artikel 38, lid 38.2, onder a, van de planregels opgenomen regeling kan met zich brengen dat een onbeperkt aantal evenementen op de locatie Zegerplas is toegestaan. Nu blijkt dat de raad niet heeft bedoeld op de Zegerplas al evenementen toe te staan, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
12.4. Wat betreft het betoog van [appellant sub 3] en [appellant sub 5] en anderen dat de toegelaten geluidsbelasting ten onrechte afhankelijk van beleidsregels is, overweegt de Afdeling als volgt. In artikel 38, lid 38.2, onder i, van de planregels is een zogenoemde dynamische verwijzing opgenomen naar de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot evenementen, thans het Evenementenbeleid Alphen aan den Rijn van 20 april 2017. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen is een dynamische verwijzing naar beleidsregels op grond van artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) in beginsel toegestaan. Evenwel overweegt de Afdeling dat, anders dan artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro voorschrijft, in de planregel niet is aangegeven op de uitoefening van welke bevoegdheid artikel 38, lid 38.2, onder i, van de planregels betrekking heeft. Gelet hierop is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro.
Bestuurlijke lus
13. Artikel 8:51d van de Awb luidt:
"Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing."
14. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De raad dient daartoe met in achtneming van wat is overwogen onder 12.3 het plan zo aan te passen dat ter plaatse van de locatie Zegerplas geen evenementen mogelijk zijn. Daarnaast dient de raad met in achtneming van wat is overwogen onder 12.4 een nieuwe regeling voor de maximaal toegestane geluidsbelasting op gevels van woningen van derden vanwege evenementen te treffen. De raad kan dit gebrek herstellen door bijvoorbeeld de maximaal toegestane geluidsbelasting op gevels van woningen van derden vanwege evenementen in de planregels op te nemen. De raad kan er ook voor kiezen in de planregels, wat betreft de maximaal toegestane geluidsbelasting op gevels van woningen van derden vanwege evenementen, een statische verwijzing naar het Evenementenbeleid Alphen aan den Rijn van 20 april 2017 op te nemen. De raad dient de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het gewijzigde of nieuwe besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van het gewijzigde of nieuwe besluit niet opnieuw te worden toegepast.
Overige beroepsgronden
15. In de einduitspraak zullen, gelet op de samenhang met de geconstateerde gebreken, de beroepsgronden over de gevolgen van de evenementen voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 3] en [appellant sub 5] en anderen, waaronder de beroepsgronden over geluid, parkeren, verkeer, veiligheid en openbare orde, alsmede de beroepsgrond over de gevreesde waardevermindering van de woningen van [appellant sub 3] en [appellant sub 5] en anderen worden besproken.
Proceskosten
16. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Het beroep van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B]
Inleiding
17. [ appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] wonen aan de [locatie 10] te Alphen aan den Rijn. Zij richten zich tegen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van hun perceel. Volgens hen zijn de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden fors beperkt ten opzichte van het vorige plan.
Oppervlakte hoofdgebouwen
18. [ appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] betogen dat op hun perceel de oppervlakte van hoofdgebouwen ten onrechte is beperkt tot de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw. Volgens hen is dit een beperking ten opzichte van het vorige plan nu het vorige plan toeliet dat het hele bouwvlak werd bebouwd. Zij stellen dat zij de voormalige kosterwoning, die ten tijde van de inwerkingtreding van het plan gesloopt was, niet kunnen terugbouwen zonder een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure. Daarbij wijzen zij er op dat de in artikel 7, lid 7.4.1, van de planregels opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid niet vergelijkbaar is met de directe bouwmogelijkheid die het vorige plan bood. Volgens hen heeft de raad deze beperking onvoldoende gemotiveerd gelet op het gemeentelijk beleid voor de stad en sluit dit niet aan bij de ambities van de nieuwe Omgevingswet.
18.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] de bestemming "Gemengd" toegekend.
18.2. In het vorige plan "Groot-Centrum" was aan het perceel van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] eveneens de bestemming "Gemengd" toegekend. In de regels van dat plan was geen beperking opgenomen ten aanzien van de oppervlakte van hoofdgebouwen op de gronden met de bestemming "Gemengd". In artikel 7, lid 7.2, onder a, van de planregels van dat plan was enkel bepaald dat hoofdgebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak.
In artikel 7, lid 7.2, onder c, van de planregels van het onderhavige plan is voor de gronden met de bestemming "Gemengd" bepaald dat de oppervlakte van hoofdgebouwen niet meer bedraagt dan de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw. Onder bestaand hoofdgebouw wordt ingevolge artikel 1, lid 1.20, van de planregels verstaan: het hoofdgebouw dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal aanwezig is of mag worden gebouwd op grond van een omgevingsvergunning. De Afdeling stelt vast dat de kosterwoning, die ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan al gesloopt was, niet is toegestaan nu de oppervlakte van hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw. [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] hebben te kennen gegeven dat zij de bebouwingsmogelijkheden uit het vorige plan wensen te behouden, zodat zij de gesloopte kosterwoning kunnen terugbouwen. De raad heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat de in dit plan gekozen systematiek anders is. In het onderhavige plan zijn volgens de raad in vergelijking met het vorige plan grotere bouwvlakken opgenomen die niet helemaal mogen worden bebouwd. De Afdeling overweegt dat de toegestane oppervlakte voor hoofdgebouwen op het perceel van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], niet gedragen kan worden door de daaraan door de raad ten grondslag gelegde motivering. Bovendien heeft de raad zich bij brief van 31 oktober 2019 op een ander standpunt gesteld dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan, terwijl niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven. Daarom moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd en niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog slaagt.
Aantal woningen
19. [ appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] voeren aan dat het oprichten van een nieuwe woning op hun perceel ten onrechte niet meer is toegestaan doordat het aantal woningen is gelimiteerd in de planregels. De gesloopte kosterwoning kan hierdoor niet meer worden teruggebouwd, aldus [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B]. Zij stellen dat, anders dan de raad stelt, het plan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid biedt om een nieuwe woning te realiseren. Volgens [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] heeft de raad de beperking van het aantal woningen onvoldoende gemotiveerd gelet op het gemeentelijk beleid voor de stad en sluit dit niet aan bij de ambities van de nieuwe Omgevingswet.
19.1. De Afdeling overweegt dat het vorige bestemmingsplan "Groot-Centrum" geen limiet stelde aan het aantal woningen op het perceel van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B]. In het onderhavige plan is in artikel 7, lid 7.2, onder b, van de planregels bepaald dat het aantal woningen niet meer bedraagt dan het bestaand aantal per bouwvlak, zoals legaal aanwezig is dan wel mag zijn. De raad heeft toegelicht dat gelet op de bestaande situatie en de regeling in het plan die uitgaat van het bestaand aantal woningen, op het perceel van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] 3 woningen zijn toegestaan. Het betreft de kangoeroewoning met daarin 2 woningen en de kleinere woning in de kerk. De Afdeling stelt vast dat de voorheen op het perceel aanwezige kosterwoning, niet als zodanig is bestemd. [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] hebben te kennen gegeven dat zij de kosterwoning wensen te herbouwen. De raad heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat deze woning door de in het plan gekozen systematiek is komen te vervallen. De Afdeling overweegt dat het toegestane aantal woningen op het perceel van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] niet gedragen kan worden door de daaraan door de raad ten grondslag gelegde motivering. Bovendien heeft de raad zich bij brief van 31 oktober 2019 op een ander standpunt gesteld dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan, terwijl niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven. Daarom moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd en niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog slaagt.
Detailhandel
20. [ appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] voeren aan dat ten onrechte geen detailhandel is toegestaan op hun perceel.
20.1. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
De Afdeling stelt vast dat in het vorige bestemmingsplan "Groot-Centrum" op het perceel van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] detailhandel op de begane grond was toegestaan. In het onderhavige plan is detailhandel niet meer toegestaan op het perceel van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B]. De raad heeft toegelicht dat detailhandel niet standaard is toegestaan binnen de gronden met de bestemming "Gemengd", omdat dit niet past binnen het detailhandelsbeleid dat is neergelegd in de detailhandelsvisie gemeente Alphen aan den Rijn 2016-2025. Dat beleid gaat uit van centrering van detailhandel in het stadscentrum en de winkelgebieden en van het terugbrengen van solitaire vestigingen. De raad heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat het perceel van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] buiten het centrum is gelegen en ook niet is gelegen in een winkelgebied. Op het perceel van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] is geen detailhandel aanwezig. Evenmin is gebleken van concrete plannen van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] om op hun perceel detailhandel te vestigen. Gelet op het vorenstaande acht de Afdeling het niet onredelijk dat de raad geen detailhandel op het perceel van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] heeft toegestaan.
Het betoog faalt.
Verzoek om zelf te voorzien
21. [ appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] en de raad hebben de Afdeling verzocht toepassing te geven aan de in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb gegeven bevoegdheid. Nu [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] en de raad verschillen van mening over op welk deel van het perceel van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] de aanduidingen "maximum aantal woningen: 4" en "maximum bebouwd oppervlakte: 390 m2" moeten worden gelegd, ziet de Afdeling geen aanleiding om met toepassing van deze bepaling in dit geval zelf in de zaak te voorzien.
Bestuurlijke lus
22. Artikel 8:51d van de Awb luidt:
"Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing."
23. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De raad dient daartoe met in achtneming van wat is overwogen onder 18.2 en 19.1 alsnog in de verbeelding aan een gedeelte van het perceel van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] zoals de raad had beoogd, de aanduidingen "maximum aantal woningen: 4" en "maximum bebouwd oppervlakte: 390 m2" toe te kennen en daartoe een gewijzigde planregeling op te nemen. Ook dient de raad de Afdeling en de andere partij de uitkomst mede te delen en het gewijzigde of nieuwe besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van het gewijzigde of nieuwe besluit niet opnieuw te worden toegepast.
Overige beroepsgrond
24. In de einduitspraak zal gelet op de samenhang met de geconstateerde gebreken de beroepsgrond over de gevreesde waardevermindering van het perceel van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] worden besproken.
Proceskosten
25. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Het beroep van [appellant sub 6]
Inleiding
26. [ appellant sub 6] is eigenaar van de woning aan de [locatie 11] te Alphen aan den Rijn. Hij kan zich niet verenigen met het plan voor zover het ziet op de percelen [locatie 12] en [locatie 11] te Alphen aan den Rijn.
Belanghebbende
27. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 6] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de zienswijze, naast een aantal algemene opmerkingen over het ontwerpbestemmingsplan, betrekking heeft op de percelen [locatie 12] en [locatie 11] te Alphen aan den Rijn. Volgens de raad is [appellant sub 6] verhuisd naar de [locatie 13] te Alphen aan den Rijn en derhalve geen belanghebbende meer op dit punt.
27.1. Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt:
"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
Artikel 8:1 luidt:
"Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."
27.2. Ter zitting heeft [appellant sub 6] te kennen gegeven dat hij eigenaar is van zowel de woning aan de [locatie 11] als de woning aan de [locatie 13] en dat hij in beide woningen afwisselend woont. Nu [appellant sub 6] eigenaar is van de woning aan de [locatie 11] heeft hij een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. Gelet hierop kan [appellant sub 6] worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Hetgeen de raad heeft aangevoerd vormt daarom geen aanleiding om het beroep van [appellant sub 6] niet-ontvankelijk te verklaren.
Goede procesorde
28. [ appellant sub 6] voert aan dat de raad ten onrechte niet tegemoet is gekomen aan zijn zienswijze.
28.1. De Afdeling heeft [appellant sub 6] bij brief van 24 mei 2018 een termijn gesteld voor het aanvullen van de gronden. Deze termijn liep tot en met 21 juni 2018. Eerst bij brief van 20 september 2019 heeft [appellant sub 6] zijn gronden aangevuld. De Afdeling overweegt dat ook na afloop van de beroepstermijn en na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nadere stellingen of argumenten, nadere gegevens of nadere stukken ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond kunnen worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, indien de nadere stellingen of argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd. Naar het oordeel van de Afdeling is het nadere stuk van [appellant sub 6] zo laat ingediend, dat de raad daarop niet adequaat heeft kunnen reageren. Voorts valt niet in te zien waarom [appellant sub 6] zijn aanvullende gronden niet in een eerder stadium had kunnen indienen. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om het nadere stuk van [appellant sub 6] buiten beschouwing te laten.
Dit betekent dat het ervoor moet worden gehouden dat [appellant sub 6] niet gemotiveerd heeft bestreden waarom de weerlegging van zijn zienswijze in het bestreden besluit onjuist is.
Het betoog faalt.
Conclusie
29. Het beroep van [appellant sub 6] is ongegrond.
Proceskosten
30. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "bouwvlak" en "specifieke bouwaanduiding - Wonen Rode Dorp" ter plaatse van de Karel Doormanstraat;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], voor zover ontvankelijk, [appellant sub 2], voor zover ontvankelijk, en [appellant sub 6] ongegrond;
III. draagt de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn naar aanleiding van de beroepen van [appellant sub 3], [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] op:
- om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin onder 14 en 23 is overwogen, de daar omschreven gebreken in het besluit van de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn van 22 februari 2018 tot vaststellen van het bestemmingsplan "Alphen Stad" te herstellen, en
- de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. H.C.P. Venema, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.
w.g. Hagen w.g. Lodewegesvoorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019
625.