Hof Leeuwarden, 08-02-2011, nr. 200.067.312/01
ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ5279
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
08-02-2011
- Zaaknummer
200.067.312/01
- LJN
BQ5279
- Roepnaam
Phyliaal/Werknemer
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht / Hoger beroep
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ5279, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 08‑02‑2011; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2011-0403
VAAN-AR-Updates.nl 2011-0403
Uitspraak 08‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Hoger beroep tegen herstel van ontbindingsbeschikking waarbij vergoeding op € 22.000,- is gesteld (was: € 7.345,-). Hoger beroep ontvankelijk, maar wordt verworpen rekenfout ( C=1 ipv C=3) leent zich voor eenvoudig herstel op de voet van art. 31 RV. Kantonrechtersformule algemeen bekende aanbevelingen.
Beschikking d.d. 8 februari 2011
Zaaknummer 200.067.312/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Phyliaal B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
in eerste aanleg: verzoekster,
hierna: Phyliaal,
advocaat: prof. mr. H. Loonstein, kantoorhoudende te Amsterdam,
die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verweerder,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.L. Bron, kantoorhoudende te Groningen,
voor wie heeft gepleit mr. D. Kneppel, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van 17 februari 2010 en de (herstel)beschikking van 25 februari 2010 van de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Assen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij appelschrift van 17 mei 2010 is door Phyliaal hoger beroep ingesteld van de (herstel)beschikking van 25 februari 2010.
De conclusie van het verzoekschrift in hoger beroep luidt:
"de aangevallen beschikking te vernietigen en/of [geïntimeerde] alsnog in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instantiën, kosten rechtens."
Bij verweerschrift is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Phyliaal in haar hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren althans haar deze te ontzeggen, althans een zodanige beslissing te nemen als uw gerechtshof in dezen redelijk acht bekrachtigen, zulks met veroordeling van Phyliaal in de kosten van beide instanties."
Vervolgens hebben partijen hun zaak ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 23 november 2010 doen bepleiten, onder overlegging van pleitnotities door hun advocaten.
De grieven
Phyliaal heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
de feiten
1.1 Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties, staan in hoger beroep de navolgende feiten vast.
1.2 [geïntimeerde] (geboren op 8 juli 1951) is op 5 mei 2009 in dienst getreden bij Phyliaal in de functie van systeembeheerder en analist/programmeur tegen een salaris van (laatstelijk) € 3.672,87 bruto per maand (inclusief emolumenten).
1.3 Phyliaal heeft bij verzoekschrift van 17 december 2009 de kantonrechter gevraagd om de tussen haar en [geïntimeerde] gesloten arbeidsovereenkomst -voor het geval deze nog bestaat- te ontbinden. [geïntimeerde] heeft tegen het verzoek van Phyliaal verweer gevoerd.
1.4 In de naar aanleiding van voormeld verzoekschrift gegeven beschikking van 17 februari 2010, heeft de kantonrechter onder meer overwogen:
"(…)
3.7 De kantonrechter overweegt aangaande de vaststelling van de factor A in de kantonrechtersformule (het aantal gewogen dienstjaren) dat (…).
(…)
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal voor de berekening van het aantal gewogen dienstjaren dus worden uitgegaan van 5 mei 2009.
3.8. (…) is er voldoende aanleiding de factor C niet op 1 maar op 3 te stellen. Dat betekent dat [geïntimeerde] een vergoeding van € 7.345,00 bruto zal worden toegekend".
(…).
1.5 De kantonrechter heeft vervolgens de tussen partijen gesloten arbeidsovereen¬komst, voor het geval deze nog bestaat, ontbonden met ingang van 8 maart 2010, onder toekenning aan [geïntimeerde] ten laste van Phyliaal van een ontbindingsvergoeding van € 7.345,00.
het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2.1 [geïntimeerde] heeft bij brief van 19 februari 2010 verzocht om een door hem omschreven fout in de beschikking van 17 februari 2010 te verbeteren. Phyliaal heeft haar zienswijze ten aanzien van dit verzoek kenbaar gemaakt.
2.2 In de bestreden (herstel)beschikking van 25 februari 2010 heeft de kantonrechter overwogen dat sprake is van een kennelijke rekenfout die zich leent voor eenvoudig herstel, op grond waarvan de kantonrechter als volgt heeft beslist:
"verbetert rechtsoverweging 3.8 van de tussen partijen gegeven beschikking van 17 februari 2010 in die zin dat in plaats van "Dat betekent dat [geïntimeerde] een vergoeding van € 7.345,00 bruto zal worden toegekend" dient gelezen te worden "Dat betekent dat [geïntimeerde] een vergoeding van € 22.037,22 bruto zal worden toegekend";
verbetert de beslissing van de tussen partijen gegeven beschikking van 17 februari 2010 in die zin dat in plaats van "kent aan [geïntimeerde] ten laste van Phyliaal ter gelegenheid van voornoemde ontbinding een vergoeding toe ten bedrage van bruto € 7.345,00 (…)" dient te worden gelezen "kent aan [geïntimeerde] ten laste van Phyliaal ter gelegenheid van voornoemde ontbinding een vergoeding toe ten bedrage van bruto € 22.037,22 (…);"
met betrekking tot de ontvankelijkheid
3.1 Op grond van art. 31 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat tegen de verbetering van een beschikking (of de weigering daarvan) geen voorziening open. Een uitzondering hierop wordt aangenomen indien de appellant stelt dat de rechter zijn bevoegdheid tot herstel ten onrechte niet heeft toegepast of buiten het toepassingsgebied daarvan is getreden, dan wel zodanige essentiële vormen niet in acht heeft genomen, dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling (HR 15 mei 1998, LJN: ZC2656 Zevenbergen/ Interpolis).
3.2 Phyliaal neemt in de opgeworpen grief het standpunt in dat de in de beschikking van 17 februari 2010 vastgestelde hoogte van de ontbindingsvergoeding niet berust op een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. Aangezien Phyliaal daarmee aan de orde stelt dat de kantonrechter bij het geven van de (herstel)beschikking van 25 februari 2010 buiten het toepassingsgebied van art. 31 Rv is getreden, is zij ontvankelijk in haar hoger beroep (HR 14 juli 2006, LJN: AV1109, Staat/Princeville Beheer).
met betrekking tot de grief
4.1 Met haar grief wil Phyliaal ingang doen vinden dat het bij lezing van de beschikking van 17 februari 2010 niet duidelijk wordt dat bij de vaststelling van de hoogte van de ontbindingsvergoeding een fout is gemaakt die op de voet van art. 31 Rv kan worden hersteld.
4.2 Het hof stelt voorop dat het bij de toepassing van art. 31 Rv moet gaan om een kennelijke, voor partijen kenbare en voor eenvoudig herstel vatbare fout.
4.3 Waar het in essentie om gaat, is of het partijen in dit geval duidelijk moet zijn geweest dat de kantonrechter, gegeven haar uitdrukkelijke overweging in de beschikking van 17 februari 2010 dat de C-factor op 3 wordt gesteld, bij de berekening van de ontbindingsvergoeding een vergissing heeft gemaakt. Gelet op het ruime toepassingsbereik van art. 31 Rv beantwoordt het hof deze vraag bevestigend. In haar beschikking van 17 februari 2010 heeft de kantonrechter uitdrukkelijk overwogen dat voor de berekening van het aantal gewogen dienstjaren zal worden uitgegaan van 5 mei 2009 als datum van indiensttreding. Gelet op de leeftijd van [geïntimeerde] ten tijde hier van belang (ouder dan 55 jaar) komt de A-factor daarmee op 2. De hoogte van het salaris van [geïntimeerde] is gegeven (zie r.o. 1.2). Met inachtneming van de factor C=3 komt de ontbindingsvergoeding volgens de kantonrechtersformule uit op € 22.037,22. Aangezien dit bedrag aanmerkelijk afwijkt van het in de beschikking van 17 februari 2010 genoemde bedrag van € 7.345,00, heeft het voor partijen zonder meer duidelijk moeten zijn dat de kantonrechter een vergissing had begaan. Deze vergissing leent zich voor eenvoudig herstel, hetgeen bij de bestreden beschikking van 25 februari 2010 is geschied.
4.4 Het argument van Phyliaal dat de (onjuiste) toepassing van de kantonrechters-formule niet niet onder de werkingssfeer van art. 31 Rv kan worden gebracht, faalt, omdat het hier gaat om algemeen bekend gemaakte aanbevelingen, niet gesteld of gebleken is dat partijen niet bekend waren met deze aanbevelingen, en omdat uit de in r.o. 3.7 van de beschikking van 17 februari 2010 gebezigde bewoordingen (zie r.o. 1.4) duidelijk blijkt dat de kantonrechter de aanbevelingen in dit geval wilde toepassen. De stelling van Phyliaal dat er niet van uitgegaan mag worden dat de A-factor 2 bedraagt, mist feitelijke grondslag omdat uit de beschikking van 17 februari 2010 niet blijkt dat de kantonrechter ten aanzien van de vaststelling van het aantal gewogen dienstjaren een uitzondering op voormelde aanbevelingen wenste aan te nemen.
slotsom
5.1 De grief treft geen doel, zodat het hoger beroep zal worden verworpen. Phyliaal zal worden veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 3 punten, tarief I).
De beslissing:
Het gerechtshof:
verwerpt het door Phyliaal ingestelde hoger beroep;
veroordeelt Phyliaal in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, op € 1.896,00 voor geliquideerd salaris van de procureur en op € 314,00 voor verschotten;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gegeven door mrs. J.H. Kuiper, H. de Hek en A.W. Jongbloed en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 8 februari 2011 in bijzijn van de griffier.