Hof 's-Hertogenbosch, 05-02-2013, nr. HD 200.113.118/01
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ0875, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
05-02-2013
- Zaaknummer
HD 200.113.118/01
- LJN
BZ0875
- Roepnaam
Brüll/Esprit
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ0875, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 05‑02‑2013
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:946, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 05‑02‑2013
Inhoudsindicatie
niet-ontvankelijk, vordering onder de appelgrens, deelvonnis.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.113.118/01
arrest van 5 februari 2013
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. A.J.L.J. Pfeil te Maastricht,
tegen
Esprit Management & It Services B.V.,
gevestigd te Uden,
geïntimeerde,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 augustus 2012 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven, gewezen vonnissen van 18 augustus 2011 en 24 mei 2012 tussen appellant – [appellant] – als eiser en geïntimeerde – Esprit – als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 730667 / 10-13020)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij exploot van dagvaarding van 13 augustus 2012 is Esprit opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van dit hof van 9 oktober 2012.
2.2.
[appellant] heeft de zaak aangebracht ter rolzitting van 9 oktober 2012. Esprit is niet verschenen.
2.3.
Bij beslissing van 13 november 2012 heeft de rolraadsheer de zaak ambtshalve verwezen naar de rol van 27 november 2012 teneinde [appellant] in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
2.4.
[appellant] heeft op de rol van 27 november 2012 een akte genomen.
2.5.
[appellant] heeft daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.1.
De rolraadsheer heeft bij rolbeslissing van 13 november 2012 [appellant] in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over het feit dat de vordering waarover de rechter in eerste aanleg in het in hoger beroep bestreden vonnis van 24 mei 2012 had te beslissen, met inbegrip van de tot aan de dagvaarding verschenen rente, een lager bedrag beliep dat het in artikel 332 lid 1 Rv genoemde bedrag van € 1.750,00.
3.2.1.
Bij genoemde akte heeft [appellant] geconcludeerd dat hij in zijn appel dient te worden ontvangen. [appellant] heeft daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd.
3.2.2.
Bij vonnis van 19 november 2009 van de kantonrechter te Maastricht is met ingang van 1 december 2009 de arbeidsovereenkomst ontbonden tussen [appellant] als werknemer en Esprit als werkgever. In dat kader heeft Esprit een eindafrekening opgesteld.
3.2.3.
Bij dagvaarding in eerste aanleg d.d. 13 december 2010 heeft [appellant] verschillende vorderingen ingesteld tegen Esprit die strekken tot correctie van die eindafrekening respectievelijk tot veroordeling van Esprit om aan [appellant] onder meer te betalen het ten onrechte niet-uitbetaalde deel van de onkostenvergoeding over de periode januari tot en met november 2009 ter grootte van € 1.425,00 netto (vordering sub a), het achterstallige salaris en vakantiegeld over verschillende perioden in totaal ad € 8.786,52 (vordering sub b tot en met f), de vorderingen sub a tot en met f te vermeerderen met de wettelijke verhoging (vorderingen sub g tot en met i).
Bij vonnis van 18 augustus 2011 heeft de kantonrechter einduitspraak gedaan betreffende de vorderingen sub b tot en met g en heeft deze vorderingen afgewezen evenals de wettelijke verhoging over de vorderingen sub b tot en met f. Daarnaast heeft de kantonrechter ook gedeeltelijk einduitspraak gedaan betreffende vordering sub a; de vordering is voor een deel ad € 325,00 netto, te verhogen met de wettelijke verhoging van 50%, toegewezen en voor het restant, ad € 1.100,00, is bewijs opgedragen aan [appellant] en heeft de kantonrechter de beslissing aangehouden.
3.2.4.
Van het vonnis van 18 augustus 2011, voor zover daarin een eindbeslissing is genomen, is [appellant] bij appeldagvaarding van 17 november 2011 in hoger beroep gekomen (bij het hof aanhangig onder zaaknummer HD 200.098.367). Voor wat betreft de restant vordering sub a ad € 1.100,00 heeft de kantonrechter de vordering afgewezen bij vonnis van 24 mei 2012. Van dit vonnis is [appellant] bij voormeld exploot van 13 augustus 2012 in beroep gekomen.
3.2.5.
[appellant] acht het ongelukkig dat de kantonrechter de oorspronkelijke samengevoegde vorderingen, die overigens één geheel uitmaken c.q. één en hetzelfde onderwerp betreffen, heeft gesplitst in een deel dat is afgedaan met het vonnis van 18 augustus 2011 en een deel dat is afgedaan met het vonnis van 24 mei 2012.
[appellant] stelt dat de vordering sub a een bedrag betreft van € 1.425,00 netto te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 50% c.q. € 712,50 of wel in totaal € 2.137,50, zulks nog te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2010 en dat deze derhalve appellabel is.
3.3.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Voor wat de appellabiliteitsgrens betreft is op grond van artikel 332 lid 1 Rv bepalend de vordering waarover de eerste rechter, al dan niet na wijziging van eis, heeft geoordeeld. De tot de dag van dagvaarding verschenen rente moet worden meegeteld.
Bij deelvonnis van 18 augustus 2011 heeft de kantonrechter op nagenoeg alle vorderingen van [appellant] beslist. Ten aanzien van de extra vergoeding van € 100,00 per maand heeft de kantonrechter bij dat vonnis [appellant] een bewijsopdracht gegeven. Bij eindvonnis van 24 mei 2012 diende de kantonrechter nog slechts te oordelen over hetgeen [appellant] op dit onderdeel had gevorderd. De kantonrechter diende derhalve te beslissen over de volgende gevorderde bedragen:
elf maal € 100,00 per maand: € 1.100,00
50% wettelijke verhoging: € 550,00
wettelijke rente over € 1.650,00 van 1 januari 2010
tot de dag van de dagvaarding, zijnde 13 december 2010 € 47,06
Totaal € 1.697,06
Genoemd bedrag ligt onder de appelgrens zodat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn appel.
De omstandigheid dat de kantonrechter met het eerdere deelvonnis al een einde had gemaakt aan de rechtsstrijd ten aanzien van de overige vorderingen brengt geen wijziging in de omstandigheid dat de kantonrechter in het thans bestreden eindvonnis had te oordelen over een geringer bedrag dan € 1.750,00.
3.4.
Het hof zal [appellant] daarom niet-ontvankelijk verklaren. [appellant] zal tevens worden veroordeeld in de kosten van deze procedure die aan de zijde van Esprit worden begroot op nihil.
- 5.
De uitspraak
Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn appel;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Esprit worden begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, S.M.A.M. Venhuizen en C.N.M. Antens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 februari 2013.