ABRvS, 07-12-2005, nr. 200410133/1
ECLI:NL:RVS:2005:AU7569
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
07-12-2005
- Zaaknummer
200410133/1
- LJN
AU7569
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2005:AU7569, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 07‑12‑2005; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 07‑12‑2005
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 3 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen (hierna: het college) aan de gemeente Roerdalen vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een "Brede School" op het perceel, kadastraal bekend gemeente Melick en Herkenbosch, sectie A, nummer 5591 (ged.), plaatselijk bekend als hoek Sportlaan/Europalaan-Oost te Herkenbosch (hierna: het perceel).
Partij(en)
200410133/1.
Datum uitspraak: 7 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats] (gemeente [plaats]),
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats] (gemeente [plaats]),
tegen de uitspraak in zaak nos. 04/1253, 04/1318, 04/1313 en 04/1314 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 24 november 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen (hierna: het college) aan de gemeente Roerdalen vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een "Brede School" op het perceel, kadastraal bekend gemeente Melick en Herkenbosch, sectie A, nummer 5591 (ged.), plaatselijk bekend als hoek Sportlaan/Europalaan-Oost te Herkenbosch (hierna: het perceel).
Bij besluit van 26 oktober 2004 heeft het college het daartegen door appellanten sub 1 en appellanten sub 2 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard onder aanvulling van de motivering van het besluit tot het verlenen van vrijstelling.
Bij uitspraak van 24 november 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, de daartegen door [appellanten sub 1] en door [appellanten sub 2] ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten sub 1] bij brief van 13 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en [appellanten sub 2] bij brief van 24 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 31 januari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2005, waar het college, vertegenwoordigd door drs. I.A.J. van Enckevort, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Appellanten zijn met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
[Appellanten sub 1] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college ten onrechte de in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) neergelegde zelfstandige projectprocedure heeft gevolgd in plaats van de met meer waarborgen omklede bestemmingsplanprocedure.
2.1.1.
Dit betoog faalt. De omvang van een project en de mate waarop inbreuk wordt gemaakt op het bestaande planologische regime brengen niet mee dat dient te worden gekozen voor een bestemmingsplanprocedure. Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 19 van de WRO is ervan afgezien het projectbegrip te definiëren en is in dat artikel geen grens opgenomen voor het toepassingsbereik daarvan (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 311, nr. 6, p. 15).
Indien wordt voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 19, eerste lid, van de WRO staat het het college vrij toepassing te geven aan de in dat artikellid neergelegde zelfstandige projectprocedure. Een nadere motivering van die keuze is niet vereist.
2.1.2.
Het betoog van [appellanten sub 1] dat de gedetailleerde beschrijving van de brede school en het globale karakter van de plannen voor de omgeving nopen tot het doorlopen van een bestemmingsplanprocedure, slaagt, gelet op het voorgaande evenmin. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat, ook in het geval dat voor vaststelling van een bestemmingsplan zou zijn gekozen, uit het systeem van de WRO voortvloeit dat zo'n plan een combinatie van globale en gedetailleerde bestemmingen kan omvatten. Daarnaast zou een bestemmingsplan kunnen worden beperkt tot een bestemmingsregeling voor de brede school.
2.2.
Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
2.2.1.
Ingevolge het geldende bestemmingsplan "Kern Herkenbosch" is aan het perceel en de directe omgeving daarvan de bestemming "Recreatieve doeleinden" toegekend. Die bestemming voorziet in gebruik voor buitensporten, alsmede in daarbij behorende bebouwing, zoals clublokalen. Het voorziene schoolgebouw en de daarbij behorende buitenruimten zijn in strijd met deze bestemming.
2.2.2.
Het voorontwerp-bestemmingsplan "Sportlaan Herkenbosch" en het besluit van het college van 26 oktober 2004, dat een aanvullende motivering van de verleende vrijstelling en bouwvergunning behelst, dienen als ruimtelijke onderbouwing van het project. Het bouwplan is met het voorontwerp in overeenstemming. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de vereisten die daaraan in dit geval moeten worden gesteld.
2.2.3.
Voor zover appellanten hebben betoogd dat het college slechts de thans gekozen locatie in ogenschouw heeft genomen voor vestiging van de brede school, hoewel daarvoor alternatieve locaties voorhanden zijn, wordt overwogen dat het bestaan van een alternatief, indien de beoogde locatie op zichzelf aanvaardbaar is, slechts dan tot het onthouden van medewerking noopt, indien met het alternatief een vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt met aanzienlijk minder bezwaren. Niet is gebleken dat een zodanige situatie zich hier voordoet. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het, gelet op de door het college gegeven toelichting op het belang van afstand voor de externe veiligheid, niet aannemelijk is dat - zoals [appellanten sub 1] betogen - de locatie aan de Sportlaan uit een oogpunt van externe veiligheid minder geschikt is dan de locatie aan de Jagerstraat. Het door appellanten gestelde omtrent het risico van vervoer van gevaarlijke stoffen over de nabij de Sportlaan gelegen Keulsebaan biedt evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat het college de gekozen locatie in redelijkheid niet aanvaardbaar heeft kunnen achten.
2.3.
Appellanten betogen verder dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van omwonenden.
2.3.1.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zal het in het bouwplan voorziene gymnastieklokaal in de avonduren door enkele verenigingen worden gebruikt ten behoeve van sportactiviteiten zoals gymnastiek- en judolessen, alsmede voor individuele muzieklessen van de harmonie. Daarnaast zal één à twee maal per jaar een groter evenement plaatsvinden, zoals een concert van de harmonie. Ter zitting heeft het college ten aanzien van deze evenementen meegedeeld dat daarvoor voorafgaande toestemming van het gemeentebestuur dient te worden verkregen. Verder heeft het college daar meegedeeld dat het bouwplan fysiek geen ruimte biedt voor de door appellanten gevreesde verplaatsing van jeugdcentrum "De Soos". Dat het schoolgebouw mogelijk zal worden beheerd door een commerciële partij, brengt - anders dan appellanten kennelijk betogen - niet mee dat een ruimer gebruik mogelijk is dan het gebruik waarin de vrijstelling voorziet.
2.3.2.
Ten behoeve van het bouwplan is verder akoestisch onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een akoestisch advies van Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V. van 18 mei 2004. Blijkens dit advies zijn bij de beoordeling van de geluidsbelasting onder meer betrokken het geluid van verkeer van en naar de brede school en het stemgeluid van kinderen op het speelterrein. Volgens het advies blijft het equivalente geluidsniveau op de gevels van de woningen die op de kortste afstand tot de brede school zullen staan beneden de 50 dB(A).
Er is geen grond is voor het oordeel dat het akoestisch advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken of leemten in het verrichte onderzoek vertoont, dat het college zich daarop bij het nemen van het bestreden besluit niet heeft mogen baseren.
2.3.3.
In aanmerking genomen het met de vrijstelling mogelijk gemaakte gebruik en het akoestisch advies dat in dit verband is uitgebracht, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de brede school geen onaanvaardbare geluidshinder voor omwonenden zal meebrengen.
2.3.4.
Het betoog van [appellanten sub 1] dat het schoolterrein in de avonduren door jongeren zal worden gebruikt als hangplek, hetgeen gepaard zal gaan met overlast, treft geen doel. Daartoe wordt overwogen dat er onvoldoende aanknopingpunten zijn om ervan uit te gaan dat het schoolterrein in de door appellanten gevreesde zin zal worden gebruikt. Daarbij heeft het college te kennen gegeven dat, mocht zich dergelijk gebruik toch voordoen, naast de reeds voorziene scootersluizen, aanvullende maatregelen zullen worden getroffen.
2.3.5.
Gezien het verwachte aantal verkeersbewegingen, zoals vermeld in het akoestisch advies, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de brede school niet zal leiden tot onaanvaardbare verkeershinder. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat voor de verschillende functies van de brede school is voorzien in afzonderlijke toegangen, verdeeld over drie zijden van het gebouw, waardoor de verkeersdruk wordt gespreid. Het daarop gerichte betoog van appellanten faalt derhalve. Het betoog van [appellanten sub 2] dat het college is voorbijgegaan aan het belang van de verkeersveiligheid slaagt evenmin, nu blijkens de stukken bijzondere eisen zullen worden gesteld aan de inrichting van de wegen rond het schoolgebouw.
2.3.6.
Anders dan [appellanten sub 1] betogen, is er geen grond voor het oordeel dat het college onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het verlies van privacy. Daartoe wordt overwogen dat het tot de school behorende speelterrein op een afstand van ongeveer 30 meter tot de bestaande woningen is voorzien. De afstand van het voorziene schoolgebouw tot de gevels van deze woningen bedraagt tussen de 34 en 40 meter. Verder voorziet het bouwplan in groenstroken tussen deze woningen en het schoolgebouw van tussen de 5 en 16 meter, waarvan bomen onderdeel uitmaken.
2.3.7.
Nu bij het bestreden besluit uitsluitend vrijstelling is verleend ten behoeve van de brede school en daarbij niet wordt voorzien in woningbouw op de locatie Sportlaan, biedt hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het verlies aan groen- en speelvoorzieningen door bebouwing.
2.3.8.
Het betoog van appellanten dat het bouwplan een toename van de bestaande wateroverlast zal meebrengen, slaagt evenmin.
Blijkens de stukken is door Grontmij berekend dat de afvoercapaciteit van het rioolstelsel, ook na verwezenlijking van nieuwbouw op de locatie Sportlaan, voldoende is. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt verder dat hemelwater in de bodem zal worden geïnfiltreerd met zogenoemde infiltreerkratten.
2.4.
Het betoog van [appellanten sub 1] dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet is ingegaan op hun stelling dat de voor verwezenlijking van het bouwplan benodigde ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet niet is verleend, kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het college er ernstig rekening mee moest houden dat ten behoeve van het bouwplan geen ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet zou kunnen worden verleend, zodat die wet aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg zou staan. Overigens blijkt uit de stukken dat de benodigde ontheffing inmiddels is verleend.
2.5.
Gelet op al het voorgaande is de Afdeling met de voorzieningenrechter van oordeel dat het college het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd, dit voldoende zorgvuldig heeft voorbereid en, na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid tot het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen besluiten.
2.6.
De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van den Ende
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005
- 275.