Rb. Oost-Brabant, 15-02-2022, nr. C/01/372769 / FA RK 21-3220
ECLI:NL:RBOBR:2022:1648
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
15-02-2022
- Zaaknummer
C/01/372769 / FA RK 21-3220
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2022:1648, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 15‑02‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Beschikking)
Uitspraak 15‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Kinderalimentatie, wijziging van omstandigheden, behoefte van de kinderen, geen zorgkorting.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familierecht
Zaaknummer: C/01/372769 / FA RK 21-3220
Kinderalimentatie
Beschikking van 15 februari 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende in Uden,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.H.A.C. Waals,
t e g e n
[verweerder],
wonende in Uden,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L. van der Steen (voorheen: mr. J.J.E. Hagedoorn).
1. De procedure
1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
- a.
het verzoekschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 13, binnengekomen op 13 juli 2021;
- b.
het verweerschrift van de vrouw met bijlagen 1 tot en met 8, binnengekomen op 10 september 2021;
- c.
de brief van de man van 13 januari 2022, met bijlagen 14 en 15, en;
- d.
e brief van de vrouw van 14 januari 2022, met bijlagen 9 tot en met 15.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 25 januari 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn (door de situatie rondom het virus COVID-19) via videobellen gehoord:
- a.
de man, bijgestaan door mr. Waals, en
- b.
de vrouw, bijgestaan door mr. Van der Steen.
2. Waar gaat het over?
2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- -
[minderjarige] (hierna: [naam]), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum], en;
- -
[minderjarige] (hierna [naam]), geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum].
[naam] en [naam] staan ingeschreven op het adres van de vrouw.
2.2.
Ten tijde van de echtscheiding zijn partijen overeengekomen dat de man een bedrag van € 177,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen. Deze overeenstemming is door de rechtbank opgenomen in de echtscheidingsbeschikking van 16 mei 2019. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 190,42 per maand.
2.3.
De man wil dat dit bedrag met ingang van 18 februari 2020 wordt gewijzigd in € 77,- per kind per maand. Volgens de man zijn de omstandigheden gewijzigd en kan hij de bijdrage niet meer betalen.
2.4.
De vrouw is het niet eens met het verzoek. Zij wil dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. Zij vindt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de man de kinderalimentatie niet meer kan betalen.
3. De beoordeling
conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de man met ingang van 1 augustus 2021 een kinderalimentatie van € 81,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen en vanaf 1 januari 2022 € 83,- per kind per maand. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de man en het verzoek van de vrouw om een proceskostenveroordeling afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
reden voor de wijziging
3.2.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd1.. Dat is hier het geval, want het inkomen van de man is gewijzigd. Het is aannemelijk dat de door de man overgelegde berekening aan de basis lag van de tussen partijen gemaakte afspraken ten tijde van de echtscheiding mede omdat uit deze berekening de tussen partijen overeengekomen bijdrage volgt. Om die reden volgt de rechtbank de man in zijn stelling dat het in die berekening vermelde inkomen aan de zijde van de man zijn inkomen in 2018 was. De man ontvangt op dit moment een ziektewetuitkering die substantieel lager is dan zijn inkomen in 2018.
ingangsdatum
3.3.
De wet2.laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.4.
De rechtbank wijzigt de bijdrage voor [naam] en [naam] met ingang van 1 augustus 2021 (de eerste van de maand na indiening van het verzoekschrift), omdat de vrouw vanaf dat moment rekening kon houden met een wijziging.
behoefte [naam] en [naam]
3.5.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Uit de onder 3.2 vermelde berekening volgt dat het inkomen van de man toen € 1.282,- per maand bedroeg en het inkomen van de vrouw € 775,- per maand. Niet is gebleken dat partijen naast hun eigen inkomsten ook nog een kindgebonden budget ontvingen.
3.6.
Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan de kinderen werd uitgegeven en wat dus de behoefte van de kinderen is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een gezinsinkomen van € 2.057,- per maand gemiddeld € 435,- per maand uitgaven voor hun kinderen in 2018, dus per kind € 218,-.3.Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 234,- per kind per maand.
draagkracht ouders
3.7.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien4..
3.8.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een budget voor– primair – wonen van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. Voor 2021 ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1000)].
draagkracht man
3.9.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde specificaties van de ziektewetuitkering van maart 2021 tot en met december 2021, waarop een inkomen van € 2.489,- bruto per maand staat vermeld. Het NBI is dan € 1.758,-.5.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de man een draagkracht van € 162,- per maand.
draagkracht vrouw
3.10.
De draagkracht van de vrouw berekent de rechtbank op € 0,- per maand. De Expertgroep alimentatie beveelt aan dat bij de verzorgende ouder die een bijstandsuitkering (al dan niet samen met een kindgebonden budget) ontvangt geen draagkracht wordt aangenomen. Als bij een verzorgende ouder met bijstand draagkracht wordt aangenomen, zou dat ertoe kunnen leiden dat de gemeente voor een deel van de kosten van het kind opdraait, terwijl de ouders als eerste financieel verantwoordelijk zijn voor hun kinderen. Dat de vrouw een beperkt inkomen uit arbeid ontvangt doet hier niets aan af, omdat de vrouw ter hoogte van dit inkomen wordt gekort op haar bijstandsuitkering. De rechtbank ziet dan ook geen reden om af te wijken van de aanbeveling van de Expertgroep.
verdeling kosten
3.11.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.12.
Een vergelijking is hier niet nodig omdat de man en de vrouw samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van [naam] en [naam]. Hun gezamenlijke draagkracht is € 162,- per maand, terwijl de kosten van de kinderen € 468,- per maand zijn. Zij komen dus samen een bedrag van € 306,- per maand tekort. Zij moeten daarom ieder hun volledige draagkracht gebruiken. Dat betekent dat de man met € 162,- per maand moet bijdragen in de kosten van [naam] en [naam].
zorgkorting
3.13.
De man maakt op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten et cetera: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de vrouw staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de man met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.
3.14.
In dit geval zal de rechtbank geen zorgkorting toepassen, omdat er sprake is van een groot tekort aan draagkracht. Het zou namelijk niet eerlijk zijn als de rechtbank de kosten die de man al voor de kinderen maakt in mindering brengt op de alimentatie, want daardoor komt het hele tekort op de schouders van de vrouw te rusten. Daarom past de rechtbank bij een groot tekort aan draagkracht geen zorgkorting toe. Daarbij is ook van belang dat er op dit moment niet of nauwelijks contact is tussen de man en de kinderen en het contact in eerste instantie begeleid zal plaatsvinden. Dit betekent dat de man een bedrag van € 81,- per kind per maand aan kinderalimentatie moet betalen.
indexering
3.15.
Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2022 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2022 met de wettelijke indexering van 1,9%.
alimentatie terugbetalen
3.16.
Voor zover de vrouw te veel kinderalimentatie heeft ontvangen, hoeft zij deze niet terug te betalen omdat die kinderalimentatie al is uitgegeven aan de kinderen.
alimentatie vooruitbetalen
3.17.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.18.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.19.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de gebruikelijke kostencompensatie en neemt daarbij in aanmerking dat – gelet op de slechte verstandhouding van partijen – het niet in de lijn der verwachting lag dat zij in onderling overleg tot overeenstemming waren gekomen.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 mei 2019, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf 1 augustus 2021 € 81,- per kind per maand bedraagt en vanaf 1 januari 2022 € 83,- per kind per maand;
4.2.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. J.C. Sluymer, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. Deze is in het openbaar uitgesproken door mr. A.E. Sutorius-van Hees, rechter, op 15 februari 2022 in aanwezigheid van de griffier. | ||
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden. | ||
Bijlagen:
Bijlage 1: berekening van de behoefte
Bijlage 2: berekening van de draagkracht van de man