Hof Den Haag, 01-04-2014, nr. 200.113.949/01
ECLI:NL:GHDHA:2014:4570
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
01-04-2014
- Zaaknummer
200.113.949/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:4570, Uitspraak, Hof Den Haag, 01‑04‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1869, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 01‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Beroepsfout advocaat door geen beslag te leggen. Geen schade nu eigendommen wederpartij waren verhypothekeerd.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.113.949/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 383812/HA ZA 11-1724
arrest van 1 april 2014
inzake
NEDERLANDSE SKI VERENIGING ,
gevestigd te Den Haag,
appellante,
hierna te noemen: NSV,
advocaat: mr. A.H. Vermeulen te ’s-Gravenhage,
tegen
1. [geintimeerde],
wonende te Den Haag,
hierna te noemen: [geintimeerde],
2. de openbare maatschap […] ADVOCATEN,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de maatschap,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk ook te noemen: [geintimeerde] c.s.,
advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam.
Het geding
Voor het verloop van het geding tot aan het tussenarrest van dit hof van 30 oktober 2012 verwijst het hof naar dat arrest. De bij dat arrest gelaste comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 5 februari 2013. Vervolgens heeft NSV bij memorie van grieven (met producties) tegen het bestreden vonnis zes grieven aangevoerd, die [geintimeerde] c.s. bij memorie van antwoord hebben bestreden. Partijen hebben op 3 februari 2014 de zaak voor het hof doen bepleiten, NSV door mr. A.H.H. Vermeulen, advocaat te Den Haag, en [geintimeerde] c.s. door mr. T. Riyazi, eveneens advocaat te Den Haag, in beide gevallen aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.1
Aangezien geen grieven zijn gericht tegen de feiten, die de rechtbank onder 2.1 en 2.2 van het bestreden vonnis heeft vastgesteld, zal ook het hof van deze feiten uitgaan. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
1.2
[geintimeerde] heeft NSV als advocaat rechtsbijstand verleend in haar geschil met Peha Holding B.V. (hierna: Peha), een vennootschap van de heer A.J. [X] (hierna: [X]). NSV heeft tegen Peha een vordering bij de rechtbank Amsterdam aanhangig gemaakt, die ertoe strekte dat Peha zou worden veroordeeld tot nakoming van de tussen NSV en Peha gesloten sponsorovereenkomst, door betaling aan NSV van € 45.378,02 per jaar. In reconventie vorderde Peha terugbetaling van € 90.756,04 op grond van de stelling dat NSV de sponsorovereenkomst niet deugdelijk was nagekomen. De rechtbank heeft in haar vonnis van 3 maart 2004 de conventionele vordering toegewezen en de reconventionele vordering afgewezen. Bij arrest van 18 mei 2006 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het tegen dit arrest ingestelde cassatieberoep heeft de Hoge Raad bij arrest van 18 april 2008 verworpen.
1.3
Op 17 februari 2005 heeft Stichting Trustee Ilias (hierna: Ilias), een aan Peha gelieerde rechtspersoon, ten laste van NSV conservatoir derdenbeslag doen leggen onder Peha op al hetgeen Peha verschuldigd mocht zijn aan NSV. Dit beslag is in een geding tussen NSV en Ilias opgeheven bij vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 september 2007.
1.4
Nadat eerdere opdrachten van [geintimeerde] aan het door hem ingeschakelde deurwaarderskantoor om tot executie over te gaan van 13 oktober 2004 en 11 oktober 2007 op verzoek van [geintimeerde] waren aangehouden, heeft [geintimeerde] bij brief van 23 april 2008 het deurwaarderskantoor verzocht de executie in te zetten. Bij deze brief zond [geintimeerde] een overzicht van onroerende zaken die ten name van Peha waren gesteld waarop volgens [geintimeerde] beslag kon worden gelegd.
1.5
Het deurwaarderskantoor is niet tot beslaglegging overgegaan. Op 19 mei 2008 zijn de objecten waarop [geintimeerde] beslag had willen leggen overgedragen aan een derde.
1.6
Verhaal van de vordering van NSV op Peha, in hoofdsom groot € 136.134, is niet mogelijk gebleken. Peha is op 6 maart 2012 in staat van faillissement verklaard.
1.7
NSV stelt zich op het standpunt dat [geintimeerde], alsmede de maatschap, toerekenbaar zijn tekortgeschoten door niet al in een veel eerder stadium (hetzij voorafgaand aan de procedure, hetzij nadien maar vóór 19 mei 2008) conservatoir dan wel executoriaal beslag ten laste van Peha te leggen. In dit geding vordert NSV dat [geintimeerde] c.s. veroordeeld worden de schade te vergoeden die NSV door hun nalaten heeft geleden, thans door NSV begroot op € 136.134 in hoofdsom (gemiste sponsorgelden), € 10.213 wegens onverhaalbare proceskostenveroordelingen, € 39.185,80 wegens door NSV gemaakte kosten ter incasso van haar vordering op Peha en € 6.988,32 wegens buitengerechtelijke kosten.
1.8
[geintimeerde] c.s. erkennen dat de deurwaarder toerekenbaar tekort is geschoten door niet kort na 23 april 2008 beslag te leggen en dat dit voor rekening van [geintimeerde] c.s. komt. Zij erkennen echter niet dat eerder tot beslaglegging had moeten worden overgegaan. Bovendien betwisten [geintimeerde] c.s. dat NSV door het uitblijven van beslaglegging schade heeft geleden. De door Peha op 19 mei 2008 vervreemde objecten waren zwaar belast en hadden bij (eerdere) beslaglegging niets opgeleverd, aldus [geintimeerde] c.s.
1.9
De rechtbank heeft de vordering van NSV afgewezen. De rechtbank overwoog daartoe, kort samengevat, het volgende. Eventuele fouten vóór 23 april 2008 lijken uit praktisch oogpunt zonder belang, want volgens NSV beschikte Peha tot 2008 over een goede liquiditeitspositie en bezat zij tot mei 2008 de verhaalsobjecten. Aangezien tot het moment van vervreemding van die verhaalsobjecten van verlies van verhaalsmogelijkheden in de visie van NSV nog geen sprake was, kan een eventuele fout van [geintimeerde] van voor april 2008 in beginsel geen schade veroorzaakt hebben die niet in dezelfde mate zou zijn veroorzaakt door de fout van april 2008. NSV heeft geen schade geleden doordat in april 2008 geen beslag is gelegd. [geintimeerde] heeft immers onweersproken gesteld dat op alle eigendommen van Peha aanzienlijke hypotheekrechten rustten, zodat executie niets zou hebben opgeleverd. De rechtbank heeft daarnaast, naar het hof begrijpt ten overvloede, overwogen dat NSV onvoldoende heeft gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat eerder tot beslaglegging had moeten worden overgaan of daartoe geadviseerd had moeten worden. [geintimeerde] heeft NSV terecht gewezen op de risico’s die executie van een niet in gezag van gewijsde gegane uitspraak kunnen meebrengen. Ook heeft NSV onvoldoende onderbouwd dat [geintimeerde] haar verkeerd heeft geadviseerd of instructies van NSV niet (correct) heeft uitgevoerd, aldus de rechtbank.
2.1
Met grief I komt NSV op tegen het oordeel van de rechtbank, dat een eventuele fout van [geintimeerde] in de periode vóór april 2008 niet relevant is, omdat een dergelijke fout in beginsel geen schade kan hebben veroorzaakt die niet in dezelfde mate zou zijn veroorzaakt door de fout van april 2008. NSV voert als toelichting op deze grief aan dat in de periode 2004-2008 sprake is geweest van een aanmerkelijke afname van verhaalsobjecten.
2.2
De grief kan reeds niet slagen omdat NSV nalaat aan te geven op welke concrete vermogensbestanddelen van Peha, anders dan de op 19 mei 2008 overgedragen objecten, [geintimeerde] in de periode 2004-2008 beslag had kunnen laten leggen. Nu NSV dit niet heeft gedaan kan ook niet worden vastgesteld of het achterwege laten van beslag in die periode tot schade voor NSV heeft geleid. De enkele omstandigheid dat Peha in 2005 in het kader van een afstempeling van het aandelenkapitaal circa € 2,5 miljoen aan haar aandeelhouder zou hebben betaald wil niet zeggen dat het hier een voor beslag door NSV vatbare vordering betrof, voor zover NSV dat zou willen betogen. De rechtbank heeft dan ook terecht, wat er ook zij van de door haar gevolgde redenering, beslist dat niet relevant is of [geintimeerde] vóór april 2008 ook nalatig is geweest met beslaglegging of de advisering daaromtrent.
2.3
In grief V, die het hof eerst zal behandelen, vecht NSV het oordeel van de rechtbank aan dat beslaglegging op de (aandelen in de) onroerende zaken in april 2008 niet tot incasso van (een deel van) de vordering van NSV op Peha zou hebben geleid. NSV voert aan dat de 11 onroerende zaken (hierna: de onroerende zaken) die op 19 mei 2008 door Peha zijn overgedragen aan haar dochtervennootschap De Admiraliteit Holding B.V. (hierna: de Admiraliteit), een bepaalde waarde vertegenwoordigden en dat dit blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 24 februari 2011. In die uitspraak wordt volgens NSV overwogen dat de Admiraliteit aan Timpaan Vastgoed B.V. voor een koopsom van € 600.000 een paar percelen grond heeft overgedragen, waaronder perceel Alkmaar F7766, een van de onroerende zaken, alsmede een zelfstandig en eeuwigdurend recht van opstal tot het hebben van een ondergrondse parkeerkelder heeft verleend met betrekking tot de percelen F5790 en F7766. In zijn algemeenheid is volgens NSV weliswaar juist dat met hypotheek belaste onroerende zaken zonder overwaarde niet als verhaalsobject kunnen worden aangemerkt, maar de rechtbank had op grond van de, in appel betwiste, algemene stellingen van [geintimeerde] c.s., er niet van uit mogen gaan dat er geen overwaarde was. Bovendien waren verhaalsmogelijkheden aanwezig omdat onder de grond een commerciële parkeergarage werd geëxploiteerd. De overweging van de rechtbank dat [geintimeerde] niet had behoeven te weten dat Peha een parkeergarage exploiteerde en dat op de opbrengsten van die exploitatie beslag kon worden gelegd, is onbegrijpelijk, aldus NSV, omdat [geintimeerde] dit gezien de door hem in eerste aanleg overgelegde productie 14 heel goed wist.
2.4
Het hof stelt voorop dat stelplicht en bewijslast van het causaal verband, daaronder begrepen het sine qua non-verband, tussen het gestelde tekortschieten van [geintimeerde] en de door NSV geleden schade op NSV als eisende partij rust. Nu [geintimeerde] c.s. het causaal verband gemotiveerd betwisten met de stelling dat de onroerende zaken bij executie in april 2008 niets hadden opgeleverd, betekent dit dat NSV dient te bewijzen dat de onroerende zaken bij executie wel iets hadden opgeleverd. Het hof zal de grief tegen deze achtergrond beoordelen.
2.5
Uitgangspunt is voorts dat, zoals NSV erkent, in zijn algemeenheid met hypotheek belaste onroerende zaken zonder overwaarde niet als verhaalsobject kunnen worden aangemerkt. Vast staat dat de onroerende zaken waren belast met drie hypothecaire inschrijvingen van € 3.403.351 (ten gunste van Westland/Utrecht), € 1.250.000 (ten gunste van ABN AMRO) en € 3.000.000 (eveneens ten gunste van ABN AMRO). Tegen deze achtergrond had het op de weg van NSV gelegen om, bijvoorbeeld aan de hand van taxatierapporten en de (resterende) omvang van de door hypotheek gedekte vorderingen, aan te tonen, althans voldoende onderbouwd te stellen, dat er sprake was van overwaarde zodat executie in april 2008 iets had opgeleverd, maar NSV laat dit na.
2.6
NSV voert slechts aan dat uit een uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 24 februari 2011 blijkt dat de onroerende zaken een bepaalde waarde vertegenwoordigen. In die uitspraak wordt overwogen dat de Admiraliteit aan Timpaan Vastgoed B.V. voor een koopsom van € 600.000 een paar percelen grond heeft overgedragen, waaronder perceel F7766 (deels), een van de onroerende zaken, en een eeuwigdurend recht van opstal heeft gevestigd op enkele andere percelen, waaronder de percelen F7766 (deels) en F5790, eveneens behorende tot de onroerende zaken. Uit deze feiten valt evenwel niet af te leiden dat executie van de percelen F7766 en F5790 tot enige opbrengst had geleid. De prijs van € 600.000 is immers de prijs voor alle percelen die worden overgedragen respectievelijk waarop een opstalrecht wordt gevestigd, maar slechts een deel van die percelen behoort tot de onroerende zaken, zodat niet valt na te gaan welk aandeel deze laatste zaken in de totaalprijs hebben gehad. Voorts zegt de hier bedoelde overeenkomst niets over de waarde van de onroerende zaken in april 2008, nu niet blijkt dat de onroerende zaken met de daarop rustende hypotheekrechten aan Timpaan Vastgoed werden overgedragen, terwijl dit laatste niet voor de hand ligt. Met die hypotheekrechten had NSV in april 2008 wel rekening te houden.
2.7
NSV voert voorts aan dat [geintimeerde], gezien de door hem overgelegde productie 14, heel goed wist dat Peha een parkeergarage exploiteerde. Dat Peha een parkeergarage exploiteerde blijkt echter niet uit deze productie (de Akte van uitgifte in erfpacht van 1 mei 2001). Hieruit blijkt hoogstens (onder 1.1) dat er een parkeergarage lag onder de percelen die in erfpacht uitgegeven werden, niet dat Peha deze exploiteerde en daar inkomsten uit genoot. NSV onderbouwt haar stelling ook op geen enkele wijze.
2.8
De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat executie van de onroerende zaken in april 2008 iets zou hebben opgeleverd. De grief faalt.
2.9
Nu blijkens het voorgaande het causaal verband tussen de aan [geintimeerde] verweten tekortkoming en de schade van NSV niet is aangetoond, heeft NSV geen belang bij de grieven II, III en IV die op deze toerekenbare tekortkoming betrekking hebben. Ook indien deze grieven gegrond zouden zijn kunnen zij immers niet tot toewijzing van de vordering van NSV leiden. Deze grieven falen dus bij gebrek aan belang.
2.10
Grief VI heeft geen zelfstandige betekenis en deelt het lot van de overige grieven.
3.1
Nu alle grieven falen zal het vonnis van de rechtbank worden bekrachtigd.
3.2
NSV zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Hieronder zijn begrepen de (nog te maken) nakosten (waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft – HR 19 maart 2010, LJN: BL1116). Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt NSV in de kosten van het geding in hoger beroep, tot heden aan de zijde van [geintimeerde] c.s. begroot op € 4.836,-- voor verschotten en € 9.789,-- voor salaris van de advocaat, en bepaalt dat over deze bedragen vanaf veertien dagen na deze uitspraak de wettelijke rente verschuldigd zal zijn;
- verklaart dit arrest wat betreft de hierboven uitgesproken proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, M.A.F. Tan-de Sonnaville en H.C. Grootveld en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2014, in aanwezigheid van de griffier.