Rb. Zutphen, 19-01-2007, nr. 06/802863-06 en 06/802864-06
ECLI:NL:RBZUT:2007:AZ7322
- Instantie
Rechtbank Zutphen
- Datum
19-01-2007
- Zaaknummer
06/802863-06 en 06/802864-06
- LJN
AZ7322
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZUT:2007:AZ7322, Uitspraak, Rechtbank Zutphen, 19‑01‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 19‑01‑2007
Inhoudsindicatie
Klaagschrift beslag met betrekking tot twee honden die in belangrijke mate voldeden aan de kenmerken zoals opgenomen in de bijlage I van de Regeling agressieve dieren. verwerping van het verweer strekkende tot onverbindheid van de Regeling agressieve dieren.
Partij(en)
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector straf
Parketnummers: 06/802863-06 en 06/802864-06
Bvs-nummer: 06/689
De rechtbank heeft te beslissen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager A],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1984,
woonplaats kiezende te postbus 2169, 3500 GD Utrecht, Maliebaan 57 (ten kantore van mr L. de Leon)
en
[klager B],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1982,
woonplaats kiezende te postbus 2169, 3500 GD Utrecht, Maliebaan 57 (ten kantore van mr L. de Leon)
nader te noemen klagers.
De rechtbank heeft de processtukken bezien.
Het klaagschrift is in het openbaar behandeld in raadkamer op 5 januari 2007, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Overwegingen
Blijkens de kennisgeving van inbeslagneming zijn op 23 november 2006 door [hoofdagent A], hoofdagent van politie, onder [klager A] als verdacht van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 73 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, te weten de Regeling agressieve dieren, in beslag genomen twee honden.
In het klaagschrift wordt, zakelijk weergegeven, het volgende gesteld:
? Verbalisanten hebben de machtiging tot binnentreden op grond van de Opiumwet enkel gebruikt ter opsporing en inbeslagneming van de twee honden van klagers. Om die reden is sprake van détournement de pouvoir. Het rechtsgevolg daarvan moet zijn dat het beslag op de honden wordt opgeheven.
? De Regeling agressieve dieren is enerzijds te ruim geformuleerd ten aanzien van de pitbullachtige honden en anderzijds te eng geformuleerd ten aanzien van niet-pitbullachtige honden waarvan uit cijfers is komen vast te staan dat deze laatstbedoelde honden bovengemiddeld bijdragen aan het aantal bijtincidenten. Aangezien de Regeling niet is te splitsen in een verbindend en een onverbindend deel, dient de Regeling als zodanig in zijn geheel onverbindend verklaard te worden. Mitsdien is het bezit van de honden niet strafbaar, zodat het beslag op de honden moet worden opgeheven.
? Nu bij de schouw van de honden een verkeerd criterium is aangelegd, te weten “in ruime mate” en “in overwegende mate” in plaats van het in de Regeling bedoelde “in belangrijke mate”, terwijl blijkens het schouwrapport slechts in beperkte mate aan de kenmerken genoemd in de bij de Regeling agressieve dieren behorende bijlage 1 wordt tegemoetgekomen, moet de schouw in zijn geheel als onbetrouwbaar worden gezien. Tevens behoort een contra-expertise te worden verricht door een deskundige die niet is aangewezen door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het klaagschrift. Ten aanzien van de gestelde onrechtmatigheden betreffende de inbeslagneming van de honden heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het binnentreden op grond van de Opiumwet er niet aan in de weg staat dat op grond van een nieuwe verdenking, te weten van overtreding van de Regeling agressieve dieren, voorwerpen -in dit geval honden- in beslag genomen worden. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de Regeling agressieve dieren niet onverbindend is. Het betreft immers een algemeen verbindend voorschrift dat tot stand is gekomen uit veiligheidsoverwegingen. Ten slotte heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de beschrijvingen van de honden van klagers in het schouwrapport, opgemaakt door de deskundige, wel degelijk in belangrijke mate voldoen aan de kenmerken die zijn neergelegd in bijlage 1 van de Regeling agressieve dieren, te weten aan 27 kenmerken.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van het klaagschrift het volgende in aanmerking.
Uit het dossier blijkt dat op 23 november 2006 onder [klager A] twee honden in beslag zijn genomen. Het betreft een teef van dertien maanden oud, met witte voorpoten, en een reu van dertien maanden oud, bruin wit gevlekt, waarvan aangenomen werd dat zij behoren tot de pitbullachtigen. In het proces-verbaal, genummerd PL0620/06-209373, in de wettelijke vorm opgemaakt door [hoofdagent A] en [hoofdagent B], beiden hoofdagent van politie in het politieteam Harderwijk, door hen gesloten en getekend op 9 december 2006, is door verbalisanten, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
“Op 23 november 2006 waren wij, verbalisanten, ter plaatse aan de [adres] te [plaats]. Terwijl wij voor het pand stonden, zagen wij een vrouw aan komen lopen met twee honden. Zij maakte zich bekend als bewoonster van het pand. Aan de verdachte, [klager A], werd medegedeeld dat zij niet tot antwoorden verplicht was”.
Uit het dossier blijkt dat verbalisanten de honden vervolgens in beslag hebben genomen aangezien zij de uiterlijke kenmerken van een pitbull-achtige vertoonden en [klager A] voornoemd niet in het bezit was van een geldige stamboom van de honden. Ter terechtzitting heeft [klager A] verklaard dat de honden op de openbare weg in beslag zijn genomen. De rechtbank stelt vast dat klagers’ beroep op schending van het verbod van détournement de pouvoir niet kan slagen, nu de honden op de openbare weg in beslag zijn genomen, zodat het huisrecht van klagers niet is geschonden. De desbetreffende machtiging tot binnentreden is dan ook in dat verband niet gebruikt. Voorts waren verbalisanten, gelet op de uiterlijke kenmerken van de honden en de afwezigheid van enig document betreffende de stamboom van de dieren, tot de inbeslagneming bevoegd.
Ten aanzien van het beroep op de onverbindendheid van de Regeling agressieve dieren overweegt de rechtbank het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat in de rechtspraak is uitgemaakt dat de rechter wetgeving in materiële zin, niet zijnde wetgeving in formele zin, kan toetsen aan algemene beginselen van behoorlijk bestuur (HR 16 mei 1986, NJ 1987, 251). Daarbij past evenwel de kanttekening dat de rechter niet tot taak heeft om de waarde of het maatschappelijk gewicht van de bij de desbetreffende wetgeving betrokken belangen naar eigen inzicht vast te stellen. Overigens brengt zowel de aard van de wetgevende functie als de positie van de rechter in ons staatsbestel, zoals deze mede in artikel 11 Wet Algemene Bepalingen tot uiting komt, mee dat de rechter bij voornoemde toetsing terughoudendheid moet betrachten.
De rechtbank begrijpt het klaagschrift aldus dat een beroep wordt gedaan op het verbod van willekeur, in die zin dat de toenmalige Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, in aanmerking genomen de belangen die hem ten tijde van de totstandkoming van de Regeling bekend waren of behoorden te zijn, in redelijkheid niet tot het desbetreffende voorschrift is kunnen komen.
Daarbij is het volgende van belang. De Regeling agressieve dieren (Staatscourant 18 januari 1993, nr. 11, p. 10) vindt zijn grondslag in artikel 73 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en is blijkens de toelichting op de Regeling agressieve dieren in het leven geroepen uit verontrusting over agressief gedrag van -met name- pitbullterriërs. In de nota van toelichting bij de Regeling wordt in dit verband het volgende opgemerkt:
“Met de onderhavige regeling wordt op grond van artikel 73 van de genoemde wet de categorie van de Pitbullterriërs aangewezen. Hieraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag. Pitbullterriërs worden al tientallen jaren gefokt op agressie, onder meer ten behoeve van hondengevechten. Indien het dier zich eenmaal heeft vastgebeten in zijn slachtoffer, laat het niet meer los. Hierdoor en door de vorm van de kaak is de letselschade per incident groot. Voorts kan de pitbull aanvallen zonder aanwijsbare reden en zonder voorafgaande signalen die wijzen op een aanval. Uit de incidenten die zich hebben voorgedaan is gebleken dat door deze eigenschappen de pitbull zeer gevaarlijk kan zijn voor mens en dier, terwijl het door de onvoorspelbaarheid van zijn gedrag moeilijk is dit gevaar uit de weg te gaan.
De raadsman heeft gewezen op cijfermateriaal, afkomstig uit het jaar 1998, dat is opgenomen in een rapport “Hondenbeten in kaart gebracht” van de Stichting Consument en Veiligheid. Volgens de raadsman zou uit deze cijfers volgen dat andere hondensoorten vaker dan de pitbullachtigen bij bijtincidenten zijn vertegenwoordigd. Deze omstandigheid laat onverlet dat pitbullachtigen, in verhouding tot andere hondensoorten, ernstig letsel kunnen toebrengen en in hun gedrag ook onvoorspelbaar zijn, zoals ook in de nota van Toelichting bij de Regeling agressieve dieren is weergegeven. Bovendien blijkt uit een brief van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan de Voorzitter van de vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 5 december 2000 dat het rapport in de richting wijst dat de aandacht voor potentieel gevaarlijke honden er toe heeft geleid dat het aantal slachtoffers van hondenbeten per jaar is afgenomen van circa 50.000 in 1989 tot circa 30.000 in 1998. Voorts blijkt uit deze brief dat het aantal zeer ernstige beten door pitbulls is verminderd. Tegen deze achtergrond kan niet worden gesteld dat de toenmalige Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bij de totstandkoming van de Regeling agressieve dieren, bij afweging van de in aanmerking komende belangen, in redelijkheid niet tot deze regeling heeft kunnen komen.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat bij de schouw een verkeerd criterium is aangelegd en dat de waargenomen uiterlijke kenmerken niet in belangrijke mate voldoen aan de kenmerken zoals opgenomen in bijlage I van de Regeling. De rechtbank stelt vast dat de honden in het onderhavige geval zijn geschouwd door een door het ministerie tot keuring bevoegd verklaarde persoon. In het rapport is op samenvattende wijze een aantal kenmerken besproken, waarbij opvalt dat aanzienlijk meer kenmerken beantwoorden aan de kenmerken als omschreven in bijlage I van de Regeling agressieve dieren dan de raadsman in zijn klaagschrift aangeeft. De rechtbank stelt, gelet op de schouwrapporten, vast dat de beschreven honden in belangrijke mate beantwoordden aan de kenmerken zoals omschreven in bijlage I van de Regeling.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding het beslag onrechtmatig te achten en is voorts niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, tot onttrekking aan het verkeer van de honden zal besluiten, zodat het beklag ongegrond moet worden verklaard.
BESLISSING
De rechtbank:
- -
verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Hödl, voorzitter, Van Harreveld en Lucassen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Kuipers, griffier, bij ontstentenis van de voorzitter ondertekend door de oudste rechter en uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2007.