HR 31 mei 2011, ECLI:2011:LJN BQ2491; HR 5 november 2013, NJ 2014, 51 m.nt. Keijzer; D.H. de Jong, De macht van de telastelegging in het strafproces, Gouda Quint, Arnhem 1981, p.17; J. Remmelink, Visies op telastelegging, Melaibundel, p.429; Corstens /Borgers, Het Nederlandse strafprocesrecht, Kluwer, Deventer 2014, p. 735.
HR, 03-10-2017, nr. 16/00071
ECLI:NL:HR:2017:2543
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-10-2017
- Zaaknummer
16/00071
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2543, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑10‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1009, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1009, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑07‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2543, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Veroordeling t.z.v. o.m. wederrechtelijke vrijheidsberoving. Falende, hiertegen gerichte klachten over grondslagverlating en bewijsmotivering. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
3 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 16/00071
SLU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 december 2015, nummer 20/002541-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 30 maanden.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 28 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2017.
Conclusie 04‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Veroordeling t.z.v. o.m. wederrechtelijke vrijheidsberoving. Falende, hiertegen gerichte klachten over grondslagverlating en bewijsmotivering. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 16/00071
Mr. A.J. Machielse
Zitting 4 juli 2017 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Op 23 december 2015 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank Limburg van 27 juli 2015 met tekstuele verbeteringen en aanvullingen en nadere inhoudelijke aanvullingen bevestigd. De rechtbank had verdachte voor 1: opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, 2: poging tot zware mishandeling en 3: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden en tot onttrekking aan het verkeer van een inbeslaggenomen wapen. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het vonnis omschreven.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. E. Maessen , advocaat te Maastricht, heeft een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat de rechtbank de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten voor zover het betreft feit 1, doordat de rechtbank en in haar voetsporen het hof, ook onder de tenlastelegging heeft begrepen hetgeen in Wijchen is voorgevallen voordat de vader van verdachte [slachtoffer] naar huis heeft gebracht.
3.2. Als feit 1 is verdachte tenlastegelegd dat
"hij op of omstreeks 21 juli 2014 in de gemeente Sittard-Geleen en/of Wijchen, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte met dat opzet in een woning ( [a-straat 1] ) [slachtoffer] gekneveld en/of een op een kussensloop gelijkend voorwerp over het hoofd van [slachtoffer] aangebracht en/of (meermalen) dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan [slachtoffer] getoond en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van [slachtoffer] gehouden/gedrukt en/of (vervolgens) [slachtoffer] in een auto laten plaats nemen en/of (vervolgens) [slachtoffer] in die auto naar Wijchen gebracht".
Daarvan heeft de rechtbank bewezenverklaard dat verdachte
"op 21 juli 2014 in de gemeente Sittard-Geleen en Wijchen, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte met dat opzet in een woning ( [a-straat 1] ) [slachtoffer] gekneveld en een op een kussensloop gelijkend voorwerp over het hoofd van [slachtoffer] aangebracht en dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan [slachtoffer] getoond en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van [slachtoffer] gedrukt en vervolgens [slachtoffer] in een auto laten plaats nemen en vervolgens [slachtoffer] in die auto naar Wijchen gebracht."
3.3. Van verlating van de grondslag van de tenlastelegging is sprake als de rechter een onjuiste betekenis toekent aan (een of meer onderdelen van) de tenlastelegging en daardoor vrijspreekt van of veroordeelt voor iets anders dan wat de tenlastelegging redelijkerwijs geacht moet worden in te houden.1.Daarbij dient bedacht te worden dat de uitleg van de tenlastelegging aan de feitenrechter is voorbehouden en dat een uitleg die niet onverenigbaar is met de bewoordingen ervan in cassatie wordt geëerbiedigd.2.
In de onderhavige zaak kan niet worden gezegd dat het hof is uitgegaan van een andere uitleg van de tenlastelegging dan die aan haar in redelijkheid dient te worden toegekend. De woorden in de tenlastelegging dat verdachte het slachtoffer in de auto naar Wijchen heeft gebracht, heeft het hof in die zin kunnen verstaan, gelet op de inhoud van het dossier waaraan het aan verdachte gemaakte verwijt is ontleend, dat de vrijheidsbeneming in Wijchen is geëindigd op enig moment nadat de bestemming was bereikt. In deze samenhang is de betekenis van de zin
"In de woning van de vader van verdachte, waar [slachtoffer] ook tegen haar wil was, kreeg zij weer ijs om haar gezicht te koelen."
voor de strafrechtelijke betekenis van het handelen dusdanig gering dat de overwegingen van de rechtbank kunnen worden gelezen met weglating van deze zin zonder dat daarmee de aard en ernst van het bewezenverklaarde of het draagvlak van de bewezenverklaring worden aangetast.
Het middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt ook over de veroordeling voor feit 1. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgens het middel niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte opzet had op wederrechtelijke vrijheidsberoving nadat hij had aangeboden om aangeefster bij een hotel af te zetten.
4.2. De steller van het middel doelt op de volgende passage in de rubriek "De bewijsmiddelen" van het vonnis:
"Het was [slachtoffer] een hele tijd niet duidelijk waar ze naartoe gingen.
Zij heeft tegen verdachte gezegd dat hij haar op het station moest afzetten, maar hij zei dat dit niet kon omdat [slachtoffer] er niet uit zag. [slachtoffer] was van plan naar huis te gaan. Verdachte wilde haar aanvankelijk bij een hotel afzetten, maar dat wilde [slachtoffer] niet. Op enig moment zei verdachte dat ze naar zijn vader in Wijchen zouden gaan. Daar zijn ze vervolgens naartoe gegaan."
Daarvoor had verdachte aangeefster van haar vrijheid beroofd en mishandeld in de woning van zijn moeder. Daarna heeft verdachte bevolen dat zij in de auto moet blijven en voelde aangeefster zich belemmerd om de auto te verlaten.
4.3. Kortom, dat er een moment is geweest waarop verdachte heeft aangeboden aangeefster af te zetten bij een hotel, hetgeen aangeefster heeft afgewezen, doet niet af aan het feit dat verdachte daarvoor aangeefster opzettelijk van haar vrijheid heeft beroofd en ook daarna daarmee is doorgegaan.
Het middel faalt.
5.1. Het derde middel klaagt over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase. Het cassatieberoep is op 6 januari 2016 ingesteld maar het dossier is eerst ter griffie van de Hoge Raad ontvangen op 16 december 2016.
5.2. De in de schriftuur genoemde data zijn correct. Op het moment van het instellen van cassatie was verdachte niet meer voorlopig gehecht. De door de Hoge Raad op acht maanden gestelde inzendtermijn is in deze zaak dus met drie maanden en 10 dagen overschreden. Vanwege deze schending van de redelijke termijn in de cassatiefase zal de opgelegde straf dienen te worden verminderd.
6. De eerste twee middelen falen en kunnen naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Het derde middel is terecht voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑07‑2017
HR 5 juni 2012, ECLI:2012:LJN BW7371; HR 26 juni 2012, ECLI:2012:LJN BW9182.