Hof Arnhem-Leeuwarden, 12-11-2020, nr. 200.274.436/01
ECLI:NL:GHARL:2020:9402
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
12-11-2020
- Zaaknummer
200.274.436/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:9402, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 12‑11‑2020; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JPF 2021/12 met annotatie van Vlaardingerbroek, P.
Uitspraak 12‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Verzoek van de moeder om toestemming voor (de reeds gerealiseerde) verhuizing met het kind wordt door het hof afgewezen. Het hof gelast niet de terugverhuizing omdat dit niet is verzocht door de vader.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.274.436/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 239333)
beschikking van 12 november 2020
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.T.P. Tielemans te Eindhoven,
en
[verweerster] ,
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van Haaf-Noot te Schalkhaar.
1. Het verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof heeft in het kader van regievoering bij tussenbeschikking van 12 maart 2020 de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) verzocht om een onderzoek in te (doen) stellen naar de (on)mogelijkheden van vervangende toestemming tot verhuizing van de moeder en naar het hoofdverblijf van [de minderjarige] , geboren [in] 2016 (hierna: [de minderjarige] ).
1.2
Het hof heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen ter griffie op 19 februari 2020;
- het journaalbericht van mr. Van Haaf-Noot van 10 april 2020;
- een brief van de raad van 30 juni 2020 met productie(s), waaronder het raadsrapport van 29 juni 2020;
- het journaalbericht van mr. Tielemans van 18 augustus 2020 met productie(s),
- het journaalbericht van mr Van Haaf-Noot van 22 september 2020 met productie(s);
- het journaalbericht van mr. Tielemans van 28 september 2020 met productie(s).
1.3
De mondelinge behandeling heeft op 28 september 2020 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De vader en zijn advocaat hebben in verband met de coronamaatregelen aan de mondelinge behandeling deelgenomen door middel van een Skype-verbinding. Namens de raad is verschenen mevrouw [C] .
2. De feiten
2.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] . Ze zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over hem.
2.2
In de periode dat de moeder zwanger was van [de minderjarige] , zijn de vader en de moeder gaan samenwonen in [A] . Op 28 september 2019 is de moeder met [de minderjarige] vertrokken naar [D] en heeft zij de vader vervolgens laten weten dat zij niet meer zal terugkeren naar [A] .
2.3
Bij inleidend verzoek van 1 november 2019 heeft de moeder de rechtbank verzocht om vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] te verhuizen naar haar ouders in [B] , de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder te bepalen en een zorgregeling van [de minderjarige] met de vader vast te stellen van eenmaal per veertien dagen een weekend, waarbij de vader [de minderjarige] op vrijdag ophaalt en de moeder [de minderjarige] op maandag terugbrengt, met daarnaast een vast wekelijks moment om te videobellen.
2.4
De vader heeft hiertegen verweer gevoerd en heeft zelfstandig verzocht primair te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader zal zijn en subsidiair, indien het hoofdverblijf bij de moeder wordt vastgesteld, tussen de vader en [de minderjarige] een uitgebreide zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat [de minderjarige] om de week van zondag 17.00 uur tot en met de zondag erna 17.00 uur bij de vader zal verblijven, althans een regeling en ingangsdatum in goede justitie te bepalen.
3. De omvang van het geschil
3.1
Tussen partijen zijn in hoger beroep in geschil de vervangende toestemming voor verhuizing en het hoofdverblijf ten aanzien van de minderjarige [de minderjarige] .
3.2
Bij de bestreden beschikking van 20 november 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de moeder vervangende toestemming verleend om met [de minderjarige] te verhuizen naar (de omgeving van) [B] en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder bepaald.
Daarnaast heeft de rechtbank de volgende zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vader vastgesteld:
- eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdag tot maandag, waarbij de vader zorgt voor een eventuele back-up tijdens de zorgregeling waarop hij kan terugvallen, indien dit nodig is, met dien verstande dat zolang [de minderjarige] nog niet naar school gaat de ouders in onderling overleg kunnen overeenkomen dat [de minderjarige] in het weekend langer bij de vader is;
- de moeder brengt [de minderjarige] op vrijdag naar de vader en de vader brengt [de minderjarige] op zondag
terug naar de moeder;
- een vast wekelijks moment om te video-bellen, in onderling nader overleg vast te stellen op welke dag en hoelang dit bellen mag duren.
3.3
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De eerste grief ziet op de verleende vervangende toestemming tot verhuizing en de tweede op de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] . De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking van 20 november 2019 op deze twee punten te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de moeder om vervangende toestemming om met [de minderjarige] te verhuizen naar (de omgeving van) [B] alsnog af te wijzen en het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader te bepalen.
3.4
De moeder heeft mondeling verweer gevoerd. Zij verzoekt het hof de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De motivering van de beslissing
Het hoofdverblijf van [de minderjarige]
4.1
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] . Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen over de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere over de hoofdverblijfplaats van het kind gaan.
4.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
4.3
Slechts de ouder waar een minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, heeft (vervangende) toestemming nodig voor een verhuizing. Het hof zal daarom allereerst ingaan op de vraag waar [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats dient te hebben.
4.4
De vader is van mening dat de rechtbank het hoofdverblijf van [de minderjarige] ten onrechte bij de moeder heeft bepaald. De vader stelt zich op het standpunt dat de moeder niet heeft gehandeld in het belang van [de minderjarige] door te verhuizen naar [D] ( [B] ) en aldus op twee uur reisafstand van de andere gezaghebbende ouder te gaan wonen. De vader wenst een grotere rol in het leven van [de minderjarige] te spelen en wanneer [de minderjarige] zo ver weg woont, is dit volgens de vader onmogelijk.
4.5
Met de rechtbank en de raad is het hof van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is om de hoofdverblijfplaats bij de moeder te bepalen. De moeder is voor [de minderjarige] de meest constante factor in zijn leven en zij maakt volgens de raad in zijn rapport van 29 juni 2020 de meest evenwichtige indruk. De moeder is sinds de beëindiging van de relatie tussen partijen de hoofdverzorgster en niet is gebleken dat zij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] niet goed zou doen. Voor zover de vader zorgen heeft over de opvoedvaardigheden van de moeder en de verzorging van [de minderjarige] door haar, heeft hij die zorgen niet onderbouwd. Het lijkt ook goed te gaan met [de minderjarige] bij de moeder. De raad constateert in zijn rapport dat [de minderjarige] een rustige, vrolijke, sociale jongen is die zich positief ontwikkelt, ook al is er veel gebeurd nadat zijn ouders uit elkaar zijn gegaan. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de capaciteiten van de moeder als opvoeder van [de minderjarige] .
Verder is het hof gebleken dat het de vader niet zozeer gaat om het hoofdverblijf van [de minderjarige] . Het probleem voor de vader is vooral de afstand die door de verhuizing van de moeder is ontstaan. Deze afstand belemmert hem een enigszins gelijkwaardig ouderschap uit te kunnen voeren. De vader vindt dat hij goed voor [de minderjarige] kan zorgen. Hij ziet echter wel in, zoals hij ter zitting heeft verklaard, dat ook wanneer het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader wordt bepaald, [de minderjarige] nog steeds de dupe zal zijn van de grote reisafstand tussen de beide ouders. De wijziging van het hoofdverblijf lost het probleem van de afstand niet op.
Gelet op het vorenstaande ziet het hof geen redenen om het hoofdverblijf van [de minderjarige] nu bij de vader te bepalen.
De vervangende toestemming tot verhuizing naar (de omgeving van) [B]
4.6
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
4.7
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
4.8
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de moeder om te verhuizen in het kader van een belangenafweging te rechtvaardigen valt.
4.9
Het hof is van oordeel dat de moeder de noodzaak om met [de minderjarige] naar [B] (regio [D] ) te verhuizen onvoldoende heeft aangetoond. De redenen die de moeder aanvoert voor haar verhuizing, te weten dat zij dichter bij haar familie en vrienden wil wonen, is naar het oordeel van het hof een persoonlijke wens van de moeder die nog geen noodzaak voor verhuizing vormt. Het feit dat beide ouders - zoals ook uit het raadsrapport blijkt - kwetsbaar zijn, en zorg behoeven en gebaat zijn bij steun van hun familie en netwerk, maakt het voor het hof niet anders.
4.10
Het hof vindt dat de verhuizing bovendien onvoldoende is doordacht en voorbereid.
Partijen hebben sinds 1 juni 2016 samengewoond in [A] en hebben gedurende de eerste drie jaar samen de zorg voor [de minderjarige] gedragen. Sinds juni 2019 is de relatie tussen de ouders verslechterd. De moeder is op 28 september 2019 met [de minderjarige] naar de verjaardag van haar zus in [D] gegaan. Zij zou hiervan op maandag 30 september 2019 terugkeren, maar heeft in plaats daarvan besloten, zonder overleg met de vader, om daar te blijven. Het kan zo zijn geweest dat de moeder vanwege relationele problemen met de vader een time-out nodig had, maar dit maakt niet dat het voor haar noodzakelijk was om in [B] te blijven wonen. Niet is gebleken dat de moeder alternatieve mogelijkheden heeft onderzocht die minder ingrijpend waren voor de vader en [de minderjarige] , hetgeen wel van de moeder verwacht had mogen worden. De afstand die door de verhuizing is ontstaan, heeft immers grote gevolgen voor de frequentie van het contact tussen de vader en [de minderjarige] en brengt bovendien de nodige kosten voor de omgang met zich.
4.11
De stellingen van de moeder dat het goed gaat met de moeder en [de minderjarige] in [B] , dat [de minderjarige] het naar zijn zin heeft op school, dat de moeder zich met voldoende hulp om haar heen prima zelf kan redden, dat de omgang goed verloopt en dat de moeder de vader goed bij [de minderjarige] probeert te betrekken en bereid is om te kijken of [de minderjarige] tijdens schoolvakanties meer bij de vader kan verblijven, billijken niet dat aan de moeder achteraf toestemming wordt verleend voor verhuizing naar [B] .
Dat de moeder inmiddels een baan heeft gevonden en ingeschreven staat voor een woning in [D] , maakt het oordeel van het hof niet anders. Deze voortvarende acties mogen er immers niet toe leiden dat de moeder een voorschot neemt op de nader tussen partijen te maken afspraken in het kader van het gezamenlijk gezag, zoals die over de verblijfplaats van [de minderjarige] en de zorgregeling.
4.12
Gezien het bovenstaande brengt een afweging van de betrokken belangen conform de onder 4.7 vermelde criteria het hof tot de conclusie dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij aan de moeder vervangende toestemming tot verhuizing heeft verleend, met bepaling dat die vervangende toestemming niet wordt verleend.
4.13
Het hof wijst er daarbij op dat de vader het hof niet heeft verzocht om te bepalen dat de moeder met [de minderjarige] moet terugverhuizen naar [A] , maar enkel om haar verhuizing naar de regio [D] niet te legaliseren. Het ontbreken van toestemming om te verhuizen leidt er op zich dan ook niet toe dat de moeder met [de minderjarige] terug naar [A] zal moeten gaan verhuizen. Het betekent wel dat het nu aan de ouders is om met elkaar in gesprek te gaan over wat er nu moet gebeuren.
4.14
Het hof begrijpt dat de ouders daarmee voor een grote uitdaging worden gesteld om alles goed te regelen voor [de minderjarige] . Positief is hierbij dat beide ouders ter zitting hebben verklaard gemotiveerd te zijn om in het belang van [de minderjarige] te werken aan hun communicatie, onderling vertrouwen en verschillende opvoedingsstijlen. Zij volgen samen een traject bij [E] . Daarnaast heeft de moeder hulp van [F] (vergelijkbaar met maatschappelijk werk). Samen met de hulpverlening willen de ouders toewerken naar een ouderschapsplan.
5. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de beslissing van de rechtbank over het hoofdverblijf van [de minderjarige] bekrachtigen. Het hof zal de aan de moeder verleende vervangende toestemming om met [de minderjarige] te verhuizen naar (de omgeving van) [B] vernietigen en het inleidende verzoek van de moeder op dat punt alsnog afwijzen.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 20 november 2019 voor zover die het hoofdverblijf van [de minderjarige] , geboren [in] 2016, betreft;
vernietigt die beschikking voor zover daarbij vervangende toestemming aan de moeder is verleend om met [de minderjarige] te verhuizen naar (de omgeving van) [B] en wijst het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing alsnog af;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, I.A. Vermeulen en E.F. Groot, bijgestaan door mr. Marsnerova als griffier, en is op 12 november 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.