NLR, aant. 5 bij art. 225.
HR, 08-09-2009, nr. 07/11428
ECLI:NL:HR:2009:BI6717
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-09-2009
- Zaaknummer
07/11428
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BI6717
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI6717, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑09‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI6717
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ8838, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2009:BI6717, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 02‑06‑2009
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ8838
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI6717
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑09‑2009
Inhoudsindicatie
HR: 81 RO.
8 september 2009
Strafkamer
Nr. 07/11428
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 februari 2007, nummer 22/005400-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr H. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad constateert dat de redelijke termijn is overschreden en dat hij het beroep verwerpt.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 8 september 2009.
Conclusie 02‑06‑2009
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte 2]
1.
De verdachte is door het Gerechtshof te 's Gravenhage wegens ‘medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot 5 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf.
2.
Namens de verdachte heeft mr. Sytema, advocaat te 's Gravenhage, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Onderhavige zaak hangt samen met de zaak onder nummer 07/11110 en de zaak onder nummer 07/11052 waarin ik vandaag eveneens concludeer.
4.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
- ‘2.
hij in de periode van 1 oktober 2001 tot en met 25 januari 2004 te 's Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen formulieren (aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (model M35A)), — elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot het bewijs van enig feit te dienen— valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en/of zijn mededaders toen en daar telkens valselijk/in strijd met de waarheid op de formulieren ingevuld dat de aanvrager een verblijfadres/woonadres in de regio Haaglanden heeft ([a-straat 1] in [plaats A], [b-straat 1] in [plaats A], [c-straat 1] in [plaats A] of [d-straat 1] in [plaats B], zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
en
hij in de periode van 1 oktober 2001 tot en met 25 januari 2004 te 's Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse formulieren (aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (model M35A)) elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- als ware dat die geschriften (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij en/of zijn mededaders deze formulieren heeft/hebben ingediend bij de Vreemdelingendienst Haaglanden teneinde bij de Vreemdelingendienst Haaglanden een procedure te starten voor het verkrijgen van een vergunning tot verblijf in Nederland en bestaande die valsheid hierin dat op die formulieren onjuiste verblijf/woonadressen waren ingevuld van de aanvrager van die vergunning tot verblijf.’
5.
Het eerste middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte of althans op ontoereikende gronden bewezen heeft verklaard dat in strijd met de waarheid bepaalde adressen als werkelijke woon-of verblijfplaats zijn opgegeven.
6.
In de toelichting op het middel merkt de steller van het middel op dat het enkele gebruik van het woord ‘adres’ op het formulier M35-a niet de mogelijkheid van domiciliekeuze of het gebruik van een postadres uitsluit. Het Hof zou de wet- en regelgeving op dit punt onjuist hebben uitgelegd.
7.
Het Hof heeft ten aanzien van het begrip ‘adres’ in zijn arrest als volgt overwogen.
‘12.2. Adres
De Vreemdelingenwet 2000, het daarop stoelende Vreemdelingenbesluit 2000, noch het Voorschrift Vreemdelingen 2000, houdt een definitie in van het woord ‘adres’.
Naar algemeen spraakgebruik houdt ‘adres’ van een —persoon in: de woon— of verblijfplaats. Nu de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000 geen aanwijzingen voor het tegendeel van deze algemene uitleg bevatten, gaat het hof uit van de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling waar gevraagd wordt naar zijn ‘adres’.
Een aanwijzing dat het in de vreemdelingenwet- en regelgeving gaat om de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling kan worden gevonden in de hiervoor reeds genoemde artikelen 4.39: Meldingsplicht illegale vreemdeling en 4.37: Kennisgeving vérhuizing/vertrek van het Vreemdelingenbesluit 2000, waarin voor de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft de verplichting is opgenomen zich te melden bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waarin hij verblijft (vet: hof) is gelegen, respectievelijk voor de vreemdeling die een rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in art.8, onder a t/m h, van de Vreemdelingenwet 2000 de verplichting tot kennisgeving van — onder meer — verandering van woon- of verblijfplaats (vet: hof). Daarenboven houdt artikel 55 Vreemdelingenwet 2000, op aanwijzing van het bevoegde gezag, een beschikbaarheidsverplichting in voor degene die — voor zover hier van belang — een aanvraag heeft ingediend. Ingevolge bepaling A5/3.1.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 kan in dat verband, voor de reguliere vreemdeling, de woon- of verblijfplaats (vet: hof) worden aangewezen. Voor zover het — ten tijde van de tenlastegelegde feiten geldende — artikel (aanvankelijk 19(20), doch gewijzigd in 3.10 (3.11) Voorschrift Vreemdelingen 2000 voorziet in een bevoegdheid van de korpschef van — voor zover van belang — de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft of wil kiezen (vet:hof), gaat ‘het hof daaraan voorbij nu het in de onderhavige zaak vast staat dat geen van de vreemdelingen waarvoor een aanvraag is ingediend, het op zijn aanvraagformulier, door de verdachte en/of zijn mededaders, opgegeven adres, een door de vreemdeling ‘gekozen’ adres betrof en evenmin door de verdachte en/of zijn mededaders is aangegeven dat het opgegeven adres een domicilie betrof.
Dat bij de opgave van ‘adres’ moet worden gelezen, althans begrepen, ‘domicilie’ dan wel ‘gekozen adres’, zoals door de verdachte ter zitting is betoogd, vindt zonder meer geen steun in de vreemdelingen wet- en regelgeving. Daarenboven is deze door de verdachte gegeven invulling aan het ‘adres’ onaannemelijk nu doorgaans aan de vreemdeling wiens aanvraagformulier het betrof, niet werd gevraagd wat zijn woon - of verblijfplaats was. De verdachte en zijn mededaders gingen er —bij voorbaat— van uit dat de vreemdeling geen woon- of verblijfplaats had dan wel dat niet bekend wilde maken uit angst voor de Vreemdelingenpolitie bereikbaar te zijn. Op de aanvraag werd —zonder meer— een van de hieronder te noemen adressen in [plaats A] en [plaats B] op de aanvraag ingevuld. Daar hadden de verdachte en zijn mededaders ook belang bij, omdat veel van de vreemdelingen die zich bij de verdachte dan wel [A] meldden, niet uit [plaats A] kwamen, zodat de bevoegdheidsregels, neergelegd in de regeling ter zake van het rechtmatig verblijf van vreemdelingen, er aan in de weg zouden staan dat de aanvraag voor de beoogde verblijfsvergunning door de Vreemdelingendienst te Den Haag zou worden behandeld.
Op enig moment is op het —Model M35-A door de verdachte en/of zijn mededaders, na ‘adres’, —eigenmachtig het gegeven ‘postadres’ ingevoegd. Door of namens de vreemdeling wordt hierdoor, naar het oordeel van het hof, impliciet benadrukt dat ‘adres’ niet zijn of haar postadres is, maar zijn woon- of verblijfplaats.
In de onderhavige zaak staat vast dat, in de periode van 1 oktober 2001 tot 22 januari 2004, op de — door de verdachte en zijn mededaders — ingediende M35-A formulieren, bij ‘Adres’ één van de volgende adressen werd opgegeven in de daarachter opgegeven aantallen:
[a-straat 1], [plaats A] — 169 vreemdelingen
[b-straat 1], [plaats A] —1601 vreemdelingen
[e-straat 1], [plaats A] — 680 vreemdelingen
[c-straat 1], [plaats A] — 487 vreemdelingen
[d-straat 1], [plaats B] — 436 vreemdelingen.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat in alle van de hiervoor aangegeven gevallen de opgegeven ‘adressen’ vals zijn in die zin dat deze niet door de vreemdeling als woon- of verblijfplaats waren opgegeven en geen van de vreemdelingen op een van de adressen feitelijk zijn woon- of verblijfplaats had.’
8.
Of bij de invulling van M35-A formulieren met het opgeven van een postadres kan worden volstaan, doet in onderhavige zaak niet ter zake. Verdachte wordt niet verweten dat hij een postadres heeft ingevuld, terwijl hij een woonadres had moeten invullen. In dat geval zou (zeker als duidelijk was aangegeven dat het opgegeven adres een postadres was) het formulier onvolledig zijn ingevuld (omdat geen woonadres was vermeld), maar niet in strijd met de waarheid zijn opgemaakt. Verdachte en zijn medeverdachten wordt verweten dat zij telkens een adres hebben vermeld dat zij in strijd met de waarheid voor de woon- of verblijfplaats van de aanvrager hebben laten doorgaan. Het gaat hier dus niet zozeer om uitleg van de wet- en regelgeving, maar om de uitleg van de formulieren zoals die daadwerkelijk door de verdachten zijn ingevuld. De uitleg die het Hof aan de ingevulde formulieren heeft gegeven kan daarbij slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. Welnu, onbegrijpelijk is die uitleg allerminst, gelet op het feit dat, zoals het Hof vaststelt, op de meeste formulieren tevens — eigenmachtig — een postadres is vermeld. Met het andere (als vals aangemerkte) adres kan dan moeilijk het postadres zijn bedoeld.
9.
Het middel faalt.
10.
Het tweede middel bevat de klacht dat ‘het oogmerk om de geschriften als echt en onvervalst te gebruiken’ en ‘het telkens opzettelijk gebruik maken van een geschrift als ware het echt en onvervalst’ niet uit de bewijsmiddelen kan volgen c.q. dat het Hof betreffende de invulling van deze begrippen is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting.
11.
In de toelichting op het middel merkt de steller van het middel op dat misleiding impliceert dat een derde, die —kort gezegd— de documenten onder ogen krijgt, niet van de valsheid op de hoogte is. De Vreemdelingendienst was in onderhavige zaak wel van de valsheid op de hoogte. Van misleiding was derhalve, volgende de steller van het middel geen sprake.
12.
Ten aanzien van —kort gezegd— ‘het oogmerk’ heeft het Hof als volgt overwogen.
‘12.3. Oogmerk
Het oogmerk om de van een vals woonadres voorziene aanvragen als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander te doen gebruiken leidt het hof reeds af uit het gegeven dat de aanvragen in persoon dan wel per inzending, werden ingeleverd bij de Vreemdelingendienst ter verdere behandeling. Wat er ook zij van het betoog van de verdediging dat de medewerkers, dan wel de leidinggevende van de balie ‘Unit Toelating, team nieuwkomers’ van de Vreemdelingendienst wetenschap zou(den) hebben van de valse adressen, ten tijde van de ten laste gelegd feiten werden de gegevens met betrekking tot de aanvragen verwerkt in het geautomatiseerde Vreemdelingen Administratie Systeem (hierna: VAS) dat in het bijzonder wordt aangehouden met het oog op de toekenning van verblijfstitels. Het VAS strekte er kennelijk toe degenen die toegang tot dit geautomatiseerde systeem hadden, inzicht te geven in de gegevens omtrent vreemdelingen, welke gegevens de gebruikers van het systeem nodig konden hebben met het oog op de taken die zij ter uitvoering van de vreemdelingenwetgeving hadden te vervullen.
Daaruit vloeit voort dat degenen die het systeem ten behoeve van hun taken raadpleegden, indien zij de persoonsgegevens, van een vreemdeling in het systeem treffen, deze bij hun handelen dan wel beslissen konden betrekken.
Ook andere medewerkers binnen de Vreemdelingendienst dan de directe baliemedewerk(st)ers van de ‘Unit Toelating, team nieuwkomers’ konden het VAS systeem raadplegen en daarmee de daarin ingevoerde, door de verdachte en zijn mededaders opgegeven, valse adressen, waardoor die medewerkers konden worden misleid.
Uit de verklaring van [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep van 22 januari 2007 leidt het hof af dat de IND inzage had in het VAS-systeem doch daarin geen wijzigingen kon aanbrengen.’
13.
De in art. 225 lid 1 Sr strafbaar gestelde handeling impliceert opzet op de valsheid. Het daarnaast vereiste oogmerk ziet op het gebruik van het stuk, niet op de valsheid ervan.1. Voor bewezenverklaring van dat oogmerk is beslissend of de verdachte de bedoeling had het desbetreffende geschrift als echt te gebruiken of te doen gebruiken. Het in art. 225 lid 2 Sr vereiste opzet vereist opzet op de valsheid en op het gebruik daarvan als echt en onvervalst. Het Hof heeft uit de bewijsmiddelen afgeleid dat de M35-A formulieren naar hun inhoud vals waren en door de verdachte, die wist dat de op de formulieren vermelde adressen niet overeenstemden met de daadwerkelijke adressen van de indieners van de aanvraag, zijn gebruikt met de bedoeling dat de Vreemdelingendienst de aanvragen in behandeling nam. Dat zoals aangevoerd door de verdediging de ambtenaren van de balie op de hoogte waren van de bedoelde wijze van invullen, kan aan de bewezenverklaring van het oogmerk niet in de weg staan.2.
14.
Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
15.
Ambtshalve merk ik op dat sinds het instellen van cassatie in onderhavige zaak thans reeds 24 maanden zijn verstreken. Dat maakt dat de redelijke termijn overschreden. Gelet op de aard van de opgelegde straf kan de Hoge Raad volstaan met de constatering van die overschrijding.
16.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
17.
Gezien het bovenstaande strekt deze conclusie ertoe dat de Hoge Raad constateert dat de redelijke termijn is overschreden en dat hij het beroep verwerpt.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑06‑2009
Zie o.m. HR 16 september 2008, RvdW 2008, 869.