Hof Den Haag, 03-06-2019, nr. 22-004521-18
ECLI:NL:GHDHA:2019:1385
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
03-06-2019
- Zaaknummer
22-004521-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:1385, Uitspraak, Hof Den Haag, 03‑06‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 03‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Ontuchtige handelingen (art. 246 Sr) in bubbelbad welnessresort. Verwerping beroep op niet-ontvankelijkheid OM vanwege het niet-naleven van de ‘Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten’ (AVR). Verhoren verdachte en aangeefster zijn ten onrechte niet auditief opgenomen. Onvoldoende duidelijk geworden welk concreet nadeel uit het niet opnemen dan wel opslaan van de opnamen is voortgevloeid voor de verdachte. Overschrijding redelijke termijn. Veroordeling wegens feitelijke aanranding van de eerbaarheid (meermalen gepleegd) tot een taakstraf van 100 uur.
Rolnummer: 22-004521-18
Parketnummer: 10-650058-16
Datum uitspraak: 3 juni 2019
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 6 november 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1976,
[BRP-adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 20 mei 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 april 2016 te Bleiswijk, gemeente Lansingerland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) (een) perso(o)n(en), te weten [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk het betasten van het bovenbeen en/of de bil van die [benadeelde partij 1] en/of het betasten van en/of grijpen in het kruis/de vagina van die [benadeelde partij 2], het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het, terwijl die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] zich naakt in een bubbelbad bevonden, (onverhoeds) betasten van het bovenbeen en/of de bil van die [benadeelde partij 1] en/of het betasten van en/of grijpen in het kruis/de vagina van die [benadeelde partij 2].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met aanvulling van gronden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, nu er – kort gezegd – van de verhoren bij de politie van de verdachte en de aangeefster geen opnamen zijn gemaakt dan wel zijn bewaard.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat slechts sprake kan zijn van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging als de met opsporing of vervolging belaste
ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
Op grond van de ‘Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten’ (hierna: AVR) hadden de door de verdediging aangehaalde verhoren inderdaad auditief opgenomen moeten worden.
Voor de vraag in hoeverre dit verzuim tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dient te leiden, heeft het hof in aanmerking genomen dat er in het dossier geen aanwijzingen zijn gevonden dat de politie of het Openbaar Ministerie opzettelijk in strijd met de AVR hebben gehandeld teneinde de verdediging in haar belang te schaden. Het hof overweegt dat het ten aanzien van de aangeefsters weliswaar ontbreekt aan de mogelijkheid van controle op de totstandkoming van de verklaringen door kennisname van de auditieve registratie, maar dat de verhoren zeer uitvoerig (en in vraag- en antwoordvorm) schriftelijk zijn vastgelegd, de door de aangeefsters ondertekende processen-verbaal op ambtseed en ambtsbelofte zijn opgemaakt en de verdediging de aangeefsters heeft kunnen ondervragen bij de rechter-commissaris en van deze gelegenheid ook ruimschoots gebruik heeft gemaakt. Er is naar het oordeel van het hof geen begin van aannemelijkheid voor de suggestie dat aangeefsters hun verklaringen zouden hebben afgestemd, noch voor de mogelijkheid dat de weergave van de verhoren in de genoemde processen-verbaal niet overeenkomt met hetgeen is verklaard. Afgezien van het verhoor bij de rechter-commissaris, geldt dat alles ook ten aanzien van het verhoor van de verdachte, terwijl ook niet is gesteld dat de verdachte anders heeft verklaard of dat tijdens het verhoor sprake is geweest van ontoelaatbare druk van de zijde van de verhorende verbalisanten. Het hof stelt vast dat daarmee onvoldoende duidelijk is geworden welk concreet nadeel uit het niet opnemen dan wel opslaan van de opnamen is voortgevloeid voor de verdachte. Van een grove veronachtzaming van het verdedigingsbelang is het hof mede gelet op het voorgaande niet gebleken.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het gegeven dat de verhoren van de aangeefsters en de verdachte niet zijn opgenomen, althans opgeslagen, in de hiervoor weergegeven omstandigheden niet tot de gevolgtrekking leidt dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Naar het oordeel van het hof kan het verzuim dan ook niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leiden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 09 april 2016 te Bleiswijk, gemeente Lansingerland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) (een) perso(o)n(en), te weten [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk het betasten van het bovenbeen en/of de bil van die [benadeelde partij 1] en/of het betasten van en/of grijpen in het kruis/de vagina van die [benadeelde partij 2], het geweld en/of (een) andere welke feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het, terwijl die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] zich naakt in een bubbelbad bevonden, (onverhoeds) betasten van het bovenbeen en/of de bil van die [benadeelde partij 1] en/of het betasten van en/of grijpen in het kruis/de vagina van die [benadeelde partij 2].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft twee vrouwen, die zich onbezorgd in een bubbelbad bevonden, op de bewezen verklaarde wijze gedwongen ontuchtige handelingen te ondergaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich uitsluitend laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de seksuele integriteit van de slachtoffers.
Het hof houdt bij de hierna op te leggen straf rekening met het tijdsverloop tussen het bewezenverklaarde en de onderhavige uitspraak, alsmede met het gegeven dat uit een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 april 2019 blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren een passende en geboden reactie vormt. Gezien het voornoemde tijdsverloop zal het hof afzien van het opleggen van de aan de verdachte in eerste aanleg opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat de behandeling van de strafzaak van de verdachte niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden. De redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden, nu tussen de datum van inverzekeringstelling van de verdachte op 20 juni 2016 en de datum van het eindvonnis van 6 november 2018 meer dan 2 jaar is verstreken.
Gelet hierop acht het hof in plaats van een taakstraf voor de duur van 120 uren, een taakstraf voor de duur van 100 uren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 351,02.
In eerste aanleg is deze vordering blijkens het dictum van het in het proces-verbaal van de terechtzitting aangetekende mondeling vonnis toegewezen tot en bedrag van € 18,28. In hoger beroep is deze vordering slechts aan de orde tot dit in eerste aanleg toegewezen en hiertoe in hoger beroep verlaagde bedrag van € 18,28 aan materiële schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is, behalve met een beroep op vrijspraak, namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 18,28, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 18,28, te vermeerderen met de wettelijke rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 436,59.
In eerste aanleg is deze vordering blijkens het dictum van het in het proces-verbaal van de terechtzitting aangetekende mondeling vonnis toegewezen tot en bedrag van € 24,47. In hoger beroep is deze vordering slechts aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 24,47 aan materiële schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is, behalve met een beroep op vrijspraak, namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 24,47, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 24,47, te vermeerderen met de wettelijke rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 18,28 (achttien euro en achtentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 18,28 (achttien euro en achtentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 april 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 24,47 (vierentwintig euro en zevenenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 24,47 (vierentwintig euro en zevenenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 april 2016.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. H.M.D. de Jong en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 juni 2019.