Rb. 's-Gravenhage, 31-03-2004, nr. 09/757345-02
ECLI:NL:RBSGR:2004:AO6671
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
31-03-2004
- Zaaknummer
09/757345-02
- LJN
AO6671
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2004:AO6671, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 31‑03‑2004; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2005:AS9042
Uitspraak 31‑03‑2004
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft samen met zijn mededader(s) op klaarlichte dag, op de openbare weg - zoals onder vorenstaande bewijsoverweging omschreven - op niets ontziende, brute wijze twee jonge mensen neergeschoten. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook sprake geweest van een weloverwogen, koelbloedige moord, waardoor aan twee mensen het leven is ontnomen. Dusdoende heeft verdachte samen met zijn mededader(s) aan de nabestaanden en vrienden van de slachtoffers onherstelbaar en onbeschrijflijk leed toegebracht, nu de onverwachte en gewelddadige dood van hun geliefden veel leed, diep verdriet en een blijvende leegte achterlaat. Voorts geldt ook nog voor de nabestaanden van [naam] dat zij geen afscheid hebben kunnen nemen van het stoffelijk overschot, aangezien zij niet in Nederland verbleven. Het kennelijke gemak waarmee verdachte en diens mededader(s) deze moorden hebben gepleegd, geeft blijk van een professionaliteit die de rechtbank ernstige zorgen baart. Immers hebben verdachte en diens broer slechts gehandeld vanuit een gekrenkt eergevoel nu één van de slachtoffers hen had opgelicht. Deze eigenrichting kan niet worden getolereerd. Deze delicten en de wijze waarop ze zijn uitgevoerd dragen niet alleen voor degenen die er ongewild getuige van werden, maar ook en vooral voor de rechtsorde een zeer schokkend karakter en versterken de in het algemeen reeds bestaande gevoelens van onveiligheid en angst.
Partij(en)
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757345-02
rolnummer 0004
's-Gravenhage, 31 maart 2004.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, Penitentiair Complex Scheveningen Unit 2.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 17 maart 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. S. Urcun, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. A. Rijsdorp heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 (impliciet primair) en onder 2 (impliciet primair) telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 (impliciet primair) en onder 2 (impliciet primair) vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging.
De rechtbank heeft met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten het volgende overwogen.
Verdachte en diens broer (de medeverdachte) zijn door één van de latere slachtoffers, te weten: [namen], opgelicht door gebruikmaking van de zogenoemde "wash-wash-truc". Na deze oplichting hebben verdachte en diens broer meerdere keren contact gehad met [naam]. Toen het verdachte en diens broer duidelijk was geworden dat zij hun geld niet terug zouden krijgen, hebben zij op wraak gezonnen en het besluit genomen om de oplichters te vermoorden. Ter uitvoering van dit voorgenomen besluit hebben zij op een gegeven moment die [naam] benaderd met het verzoek om samen te gaan werken: verdachte en diens broer zouden de klanten aanleveren zodat [naam] hen zou kunnen oplichten. Vervolgens hebben verdachte en diens mededader met [naam] afgesproken dat op 5 juli 2002 iemand opgelicht zou gaan worden in de buurt van Den Haag. Op die bewuste dag is verdachte achter zijn broer aangereden die [naam], alsmede de door die [naam] meegebrachte [naam], naar de plaats van het delict in De Lier bracht. Ter plaatse aangekomen heeft verdachte [naam] in het hoofd, hals, arm en bovenlichaam en die [naam] in de schouder, arm en tweemaal in de borst geschoten, tengevolge waarvan beide slachtoffers zijn overleden.
Op grond van het bovenstaande, met name het motief van verdachte en diens broer, de wijze van uitvoering op die bewuste dag, is de rechtbank van oordeel dat in casu gesproken kan worden van het medeplegen van twee moorden. Immers hebben verdachte en diens broer gezamenlijk op 5 juli 2002 weloverwogen gehandeld ter uitvoering van het - reeds enige tijd daarvoor - door hen genomen besluit om wraak te nemen op de mannen, die hen opgelicht hadden door hen naar een (relatief) afgelegen plek te brengen om hen aldaar te vermoorden.
Ter terechtzitting is door verdachte verklaard dat hij het ene slachtoffer kende van zakelijke contacten in de periode voorafgaand aan 5 juli 2002, maar dat de andere man hem onbekend was. Gebleken is dat laatstgenoemde [naam] betreft, die niet betrokken is geweest bij de oplichting van verdachte en zijn broer. De wraak van verdachte was derhalve niet tegen [naam] gericht. Niettemin is moord van [naam] bewezen, aangezien, gelet op de constatering door verdachte van onbekendheid met [naam] en de wijze van uitvoering van het plan door met de slachtoffers naar de plaats van het delict te rijden, het vervolgens nadat allen waren uitgestapt op de plaats van het delict afvuren van kogels op [naam] niet anders kan zijn gebeurd dan na kalm beraad en rustig overleg.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft samen met zijn mededader(s) op klaarlichte dag, op de openbare weg - zoals onder vorenstaande bewijsoverweging omschreven - op niets ontziende, brute wijze twee jonge mensen neergeschoten.
Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook sprake geweest van een weloverwogen, koelbloedige moord, waardoor aan twee mensen het leven is ontnomen. Dusdoende heeft verdachte samen met zijn mededader(s) aan de nabestaanden en vrienden van de slachtoffers onherstelbaar en onbeschrijflijk leed toegebracht, nu de onverwachte en gewelddadige dood van hun geliefden veel leed, diep verdriet en een blijvende leegte achterlaat. Voorts geldt ook nog voor de nabestaanden van [naam] dat zij geen afscheid hebben kunnen nemen van het stoffelijk overschot, aangezien zij niet in Nederland verbleven.
Het kennelijke gemak waarmee verdachte en diens mededader(s) deze moorden hebben gepleegd, geeft blijk van een professionaliteit die de rechtbank ernstige zorgen baart. Immers hebben verdachte en diens broer slechts gehandeld vanuit een gekrenkt eergevoel nu één van de slachtoffers hen had opgelicht. Deze eigenrichting kan niet worden getolereerd.
Deze delicten en de wijze waarop ze zijn uitgevoerd dragen niet alleen voor degenen die er ongewild getuige van werden, maar ook en vooral voor de rechtsorde een zeer schokkend karakter en versterken de in het algemeen reeds bestaande gevoelens van onveiligheid en angst.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van een verdachte betreffende brief van het Ministerie van Justitie, Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek.
Uit voornoemde brief, op 23 januari 2004 opgemaakt door J.B. Seinen en T.A. Wouters, respectievelijk psycholoog en psychiater bij het Pieter Baan Centrum, blijkt dat de door de rechtbank gestelde onderzoeksvragen niet beantwoord kunnen worden, aangezien verdachte weigert aan het onderzoek mee te werken en dat hij een weloverwogen motivatie lijkt te hebben om niet mee te werken. De rapporteurs hebben de indruk, dat de weigering niet berust op een psychiatrisch ziektebeeld of een gestoorde realiteitstoetsing.
Nu de verdachte heeft geweigerd aan psychiatrisch onderzoek mee te werken en psychologisch onderzoek evenmin heeft plaatsgevonden, kan de rechtbank -mede gelet op het bovenstaande- niet anders, dan verdachte voor de ten aanzien van hem bewezenverklaarde feiten volledig toerekeningsvatbaar achten.
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, gedateerd 17 april 2003, waaruit blijkt dat verdachte nog niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Gelet op de ernst van de feiten en de achtergrond waartegen deze is gepleegd, is een straf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden nu er geen omstandigheden, de persoon van de verdachte betreffend, naar voren zijn gekomen die dit anders maken.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
47, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht;
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 (impliciet primair) en onder 2 (impliciet primair) telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 (impliciet primair) en feit 2 (impliciet primair):
medeplegen van moord, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 18 JAAR;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 15 april 2003;
in voorlopige hechtenis gesteld op : 18 april 2003;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Van Daal, voorzitter,
Van der Veen en Veldt-Foglia, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van der Steen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 maart 2004.