De toegevoegde waarde van deze overweging springt niet in het oog, nu het Hof de vordering, voor zover de benadeelde partij zich daarmee in hoger beroep heeft gevoegd, volledig heeft toegewezen.
HR, 30-03-2010, nr. 09/00726 J
ECLI:NL:PHR:2010:BL2945
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30-03-2010
- Zaaknummer
09/00726 J
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BL2945
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL2945, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑03‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL2945
ECLI:NL:PHR:2010:BL2945, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑03‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL2945
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2010/174
Uitspraak 30‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. Vordering bp. Oplegging SVM. Het Hof heeft de vordering van de bp toegewezen en is voorbijgegaan aan verdachtes betwisting van de hoogte van die vordering. Gelet op hetgeen het Hof kennelijk in aanmerking heeft genomen is dat oordeel niet onbegrijpelijk. Voor verdere toetsing van ’s Hofs oordeel is in cassatie geen plaats.
30 maart 2010
Strafkamer
Nr. 09/00726 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 februari 2009, nummer 23/004783-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.G.C. Groenendaal, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
2.1. Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof de vordering van de benadeelde partij ontoereikend gemotiveerd heeft toegewezen. Het tweede middel klaagt over de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"zij op 22 februari 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning ([a-straat 1]) een geldbedrag en een mobiele telefoon en een ring en een horloge met diamanten en kettingen en een bankpas (Postbank) toebehorende aan [benadeelde partij]."
2.3. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een "voegingsformulier" van de benadeelde partij. Dit formulier behelst als opgave van de materiële schade een bedrag van € 250,- respectievelijk € 80,- voor twee mobiele telefoons, een bedrag van € 232,- aan contanten, een bedrag van € 1.000,- voor een witgouden horloge, en als opgave van de immateriële schade een bedrag van € 150,-. Aan het voegingsformulier is ter staving van de schade een "Schadeonderbouwingsformulier" van Slachtofferhulp Nederland gehecht. Dit formulier houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Witgouden dameshorloge, rond witgouden horloge met lichte wijzerplaat bezet met 24 diamanten en witgouden band. Het horloge was 15 jaar geleden op fl. 3.000,- getaxeerd. Benadeelde was zeer gehecht aan dit aandenken aan zijn dochter.
(...)
Van bovenstaande artikelen zijn geen aankoopnota's meer voorhanden en het is daardoor onmogelijk de waarde vast te stellen. Voor de telefoons is informatie van internet gehaald om tot een vergelijking te komen. Het geldbedrag kan d.m.v. de afschrijvingen worden vastgesteld. De waarde van het witgouden horloge is moeilijk te bepalen omdat er geen foto's van zijn en ook op het internet niets vergelijkbaars te vinden is. Het lege doosje van het horloge, afkomstig van een chique juwelierszaak in [adres] in Amsterdam, en het verhaal van de taxatie is de enige onderbouwing bij de vaststelling van het bedrag. Van de overige gestolen goederen is geen waarde meer te bepalen.
(...)"
2.4. Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota heeft de raadsvrouwe aldaar, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd:
"Vordering benadeelde partij
[Benadeelde partij] heeft gevorderd € 1.712,00. De kinderrechter heeft de schade gewaardeerd op € 962,00. [Benadeelde partij] heeft zich voor dat bedrag wederom gevoegd in deze procedure.
Ik vind de toekenning van dit schadebedrag geen juiste beslissing.
Er is geen sprake van enige onderbouwing van de schade, behalve dan dat [benadeelde partij] zegt dat het zo was. (...) Er zijn geen aanschafbonnen, er zijn geen foto's van de goederen, met name de sieraden, er is geen taxatierapport overgelegd waar in de brief van Slachtofferhulp over wordt gesproken, niets van dit alles. (...) ook niet ten aanzien van het horloge. Ter zitting van de kinderrechter heeft [benadeelde partij] gezegd dat het niet alleen het gouden horloge betrof, maar ook de andere sieraden, waar hij € 1.000,00 voor vergoed wenst te krijgen.
Het is in mijn ogen echter maar de vraag of er sprake is van een waardevol horloge met echte diamant. [Benadeelde partij] noemt in zijn aangifte een horloge van zijn vrouw. In de bijlage gestolen goederen wordt genoemd "horloge (dames) met diamantje". [Verdachte] noemt het een horloge met diamantjes. De pandjesbaas noemde het een oud authentiek horloge. En hij heeft voor dit horloge € 60,00 gegeven. Wanneer het een in geld waardevol horloge zou zijn geweest, zou de pandjesbaas er toch wel wat meer voor hebben gegeven?
De kinderrechter heeft de schade gewaardeerd. Menselijk misschien nog te begrijpen, maar juridisch in mijn ogen volstrekt onjuist. De wet is helder over de positie van de benadeelde partij in het strafproces: de vordering moet van "zo eenvoudige aard zijn dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding", artikel 361 Sv, met name lid 3. Ook moet de schade rechtstreeks zijn.
In deze zaak kan de conclusie niet anders luiden dan dat de vordering niet zo eenvoudig is vast te stellen. Door [verdachte] wordt de hoogte van de vordering betwist. En de vordering is volstrekt niet onderbouwd. Onder dergelijke omstandigheden rest er maar één conclusie: als [benadeelde partij] zijn schade vergoed wenst te krijgen, moet hij zijn schade via de civiele rechter, in een procedure, trachten te verhalen. Niet in het kader van deze strafzaak.
De hoogte van de schade is niet eenvoudig vast te stellen.
Verzoek de vordering af te wijzen, niet ontvankelijk te verklaren, dan wel maximaal toe te wijzen voor € 150,00 en € 232,00 is totaal € 382,00."
2.5. De bestreden uitspraak houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder feit 1 tenlastegelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 962,-, zoals aan haar in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte heeft de vordering ten dele betwist.
Nu de medeverdachte heeft aangegeven dat zij heeft gezien dat de verdachte een horloge met diamanten uit de woning van het slachtoffer heeft meegenomen, passeert het hof deze betwisting en stelt het hof de door de benadeelde partij geleden schade, als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde, ex aequo et bono vast op € 962,-.
Beslissing:
(...)
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], rekeningnummer [001], een bedrag van EUR 962,00 (negenhonderdtweeënzestig euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
(...)
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 962,00 (negenhonderdtweeënzestig euro), zulks ten behoeve van [benadeelde partij].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 19 (negentien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen."
2.6. De benadeelde partij heeft ter vergoeding van de door haar als gevolg van de bewezenverklaarde diefstal van een horloge met diamanten geleden schade een bedrag van € 962,- gevorderd. Het Hof heeft die vordering toegewezen en is voorbijgegaan aan verdachtes betwisting van de hoogte van die vordering op de grond dat "de medeverdachte heeft aangegeven dat zij heeft gezien dat de verdachte een horloge met diamanten uit de woning van het slachtoffer heeft meegenomen".
Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, nu het Hof kennelijk in aanmerking heeft genomen enerzijds dat de benadeelde partij ter onderbouwing van haar vordering heeft aangevoerd dat het gaat om een witgouden horloge, bezet met 24 diamanten en voorzien van een witgouden band, dat blijkens het doosje is gekocht in een chique juwelierszaak in [adres] te Amsterdam en dat vijftien jaar geleden is getaxeerd op fl. 3.000,-, en anderzijds dat de verdachte ter afwering van de vordering heeft volstaan met het opwerpen van de vraag of sprake is van een waardevol horloge met echte diamant, en de niet door bewijsstukken gestaafde stelling dat het horloge voor een bedrag van € 60,- is verkocht aan een niet nader genoemde pandjesbaas. Voor verdere toetsing van 's Hofs oordeel is in cassatie geen plaats.
2.7. De middelen falen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 30 maart 2010.
Conclusie 30‑03‑2010
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft de verdachte wegens 1. diefstal door twee of meer verenigde personen, en 2. het niet hebben voldaan aan de verplichting om als jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, de school waaraan hij als leerling is ingeschreven, geregeld bezoeken veroordeeld tot een werkstraf van honderd uren waarvan twintig uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is de daarbij passende vervangende jeugddetentie bepaald en is de tijd doorgebracht in verzekering in mindering gebracht. Daarenboven is verdachte veroordeeld tot twee weken jeugddetentie voorwaardelijk met een bijzondere voorwaarde en een proeftijd van twee jaren. Een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde werkstraf is afgewezen. De vordering van de benadeelde partij is onder enkele bijkomende beslissingen toegewezen tot een bedrag van negenhonderdtweeënzestig euro en voor datzelfde bedrag is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd met daarbij behorende vervangende jeugddetentie.
2.
Namens de verdachte heeft mr. E.G.C. Groenendaal, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel is gericht tegen de (motivering van de) beslissing van het Hof op de vordering van de benadeelde partij.
4.
Ten laste van de verdachte is onder 1. bewezenverklaard dat:
‘zij op 22 februari 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning ([a-straat 1]) een geldbedrag en een mobiele telefoon en een ring en een horloge met diamanten en kettingen en een bankpas (Postbank) toebehorende aan [benadeelde partij]’.
5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte als bezwaar tegen het vonnis van de Rechtbank heeft aangevoerd dat zij het niet eens is met de hoogte van het bedrag dat door de rechtbank aan de benadeelde partij is toegekend en dat zij daarom in hoger beroep is gekomen. Blijkens de overgelegde pleitnota heeft de verdediging in hoger beroep voorts het volgende aangevoerd:
‘Vordering benadeelde partij
[Benadeelde partij] heeft gevorderd € 1.712,00. De kinderrechter heeft de schade gewaardeerd op € 962,00. [Benadeelde partij] heeft zich voor dat bedrag wederom gevoegd in deze procedure.
Ik vind de toekenning van dit schadebedrag geen juiste beslissing.
Er is geen sprake van enige onderbouwing van de schade, behalve dan dat [benadeelde partij] zegt dat het zo was. Wel is het zo dat [verdachte] heeft erkend € 232 te hebben gestolen.
Er zijn geen aanschafbonnen, er zijn geen foto's van de goederen, met name de sieraden, er is geen taxatierapport overgelegd waar in de brief van Slachtofferhulp over wordt gesproken, niets van dit alles. Niet ten aanzien van de telefoons, maar ook niet ten aanzien van het horloge. Ter zitting van de kinderrechter heeft [benadeelde partij] gezegd dat het niet alleen het gouden horloge betrof, maar ook de andere sieraden, waar hij € 1.000,00 voor vergoed wenst te krijgen.
Het is in mijn ogen echter maar de vraag of er sprake is van een waardevol horloge met echte diamant. [Benadeelde partij] noemt in zijn aangifte een horloge van zijn vrouw. In de bijlage gestolen goederen wordt genoemd ‘horloge (dames) met diamantje’. [Verdachte] noemt het een horloge met diamantjes. De pandjesbaas noemde het een oud authentiek horloge. En hij heeft voor dit horloge € 60,00 gegeven. Wanneer het een in geld waardevol horloge zou zijn geweest, zou de pandjesbaas er toch wel wat meer voor hebben gegeven?
De kinderrechter heeft de schade gewaardeerd. Menselijk misschien nog te begrijpen, maar juridisch in mijn ogen volstrekt onjuist. De wet is helder over de positie van de benadeelde partij in het strafproces: de vordering moet van ‘zo eenvoudige aard zijn dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding’, artikel 361 Sv, met name lid 3. Ook moet de schade rechtstreeks zijn.
In deze zaak kan de conclusie niet anders luiden dan dat de vordering niet zo eenvoudig is vast te stellen. Door [verdachte] wordt de hoogte van de vordering betwist. En de vordering is volstrekt niet onderbouw[d]. Onder dergelijke omstandigheden rest er maar één conclusie: als [benadeelde partij] zijn schade vergoed wenst te krijgen, moet hij zijn schade via de civiele rechter, in een procedure, trachten te verhalen. Niet in het kader van deze strafzaak.
De hoogte van de schade is niet eenvoudig vast te stellen.
Verzoek de vordering af te wijzen, niet ontvankelijk te verklaren, dan wel maximaal toe te wijzen voor € 150,00 en € 232,00 is totaal € 382,00.’
6.
Het bestreden arrest houdt in:
‘Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder feit 1 tenlastegelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 962,-, zoals aan haar in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte heeft de vordering ten dele betwist.
Nu de medeverdachte heeft aangegeven dat zij heeft gezien dat de verdachte een horloge met diamanten uit de woning van het slachtoffer heeft meegenomen, passeert het hof deze betwisting en stelt het hof de door de benadeelde partij geleden schade, als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde, ex aequo et bono vast op € 962,-.
Beslissing
(…)
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], rekeningnummer [001], een bedrag van EUR 962,00 (negenhonderdtweeënzestig euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.1.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 962,00 (negenhonderdtweeënzestig euro), zulks ten behoeve van [benadeelde partij].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 19 (negentien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.’
7.
Tussen de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een voegingsformulier benadeelde partij, waarop is ingevuld dat het slachtoffer zijn ontstolen twee mobiele telefoons van respectievelijk € 250,- en € 80,-, een bedrag van € 232,- aan contanten en een witgouden horloge ter waarde van € 1.000,-. Ook heeft het slachtoffer een bedrag van € 150,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd. Een aangehecht ‘Schade-onderbouwingsformulier’ van Slachtofferhulp Nederland houdt wat het horloge betreft in:
‘Witgouden dameshorloge, rond witgouden horloge met lichte wijzerplaat bezet met 24 diamanten en witgouden band.
Het horloge was 15 jaar geleden op fl. 3.000,-- getaxeerd. Benadeelde was zeer gehecht aan dit aandenken aan zijn dochter.’
Voorts vermeldt dit formulier:
‘Van bovenstaande artikelen zijn geen aankoopnota's meer voorhanden en het is daardoor onmogelijk de waarde vast te stellen. Voor de telefoons is informatie van internet gehaald om tot een vergelijking te komen. Het geldbedrag kan dmv de afschrijvingen worden vastgesteld. De waarde van het witgouden horloge is moeilijk te bepalen omdat er geen foto's van zijn en ook op het internet niets vergelijkbaars te vinden is. Het lege doosje van het horloge, afkomstig van een chique juwelierszaak in [adres] in Amsterdam, en het verhaal van de taxatie is de enige onderbouwing bij de vaststelling van het bedrag. Van de overige gestolen goederen is geen waarde meer te bepalen.
Totale materiele schade € 1.562,00
Immateriële schade:
(…)
Jurisprudentie / vergelijkbare uitspraken
Voor deze zaak is geen passende casus gevonden in de Smartengeldgids. Gezien het feit dat de eenzaamheid en afhankelijkheid van de alleenstaande benadeelde op geraffineerde wijze misbruikt is, is een vergoeding voor de geleden psychische schade van € 150,00 redelijk.’
8.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg houdt in dat de benadeelde partij is verschenen en ter toelichting van zijn vordering heeft verklaard:
‘Ik vorder in totaal € 1.000,- voor alle gestolen spullen. Niet alleen voor het horloge maar ook voor de trouwring en de zegelring. Het horloge met het diamantje was duur. Ik vind het schokkend dat zij daar maar € 60,- voor hebben gekregen.’
9.
De Rechtbank heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij overwogen:
‘Een deel van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is eenvoudig genoeg om in deze strafzaak te worden behandeld. Het gaat dan om de gevraagde vergoeding voor een mobiele telefoon ad € 80, -, een geldbedrag ad € 232, — , € 500, — voor het horloge en € 150, — immateriële schade. Tijdens het onderzoek op de zitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het feit waarvoor de verdachte wordt veroordeeld. De kinderrechter waardeert deze schade op in totaal € 962, — (negenhonderd twee en zestig euro).’
10.
De verdediging heeft in hoger beroep in twijfel getrokken of sprake was van een waardevol horloge met echte diamanten. Met de overweging dat verdachtes medeverdachte heeft gezien dat de verdachte een horloge met diamanten uit de woning van het slachtoffer heeft meegenomen lijkt het Hof mij langs de kern van dit verweer heen te gaan. Dat verdachtes medeverdachte, een jeugdige vriendin van de verdachte, beschikte over de vereiste kennis om — kennelijk nog tijdens de gebeurtenissen in de woning van het slachtoffer2. — vast te stellen dat het om echte diamanten ging en dat ook met haar verklaring heeft bedoeld te zeggen is immers weinig aannemelijk. Als het Hof niettemin op grond van de verklaring van de medeverdachte heeft aangenomen dat het om echte diamanten ging, acht ik dat zonder nadere motivering dan ook niet begrijpelijk. Als het Hof met de verwijzing naar de verklaring van de medeverdachte iets anders heeft willen zeggen blijft onduidelijk wat dat dan is.3.
11.
Voor zover het middel klaagt over de hiervoor bedoelde overweging is het terecht voorgesteld. Dat behoeft mijns inziens op grond van het navolgende niet tot cassatie te leiden.
12.
Het Hof heeft de schade ‘ex aequo et bono’ vastgesteld. Gelet op artikel 6:97 BW ligt daarin besloten dat de schade niet nauwkeurig kon worden vastgesteld, zodat hij moest worden geschat.4. Gelet op hetgeen uit de stukken blijkt — op grond waarvan het weinig aannemelijk lijkt dat de exacte waarde van het horloge nog kan worden vastgesteld — acht ik dat niet onbegrijpelijk.5.
13.
Kennelijk heeft het Hof, dat de omvang van de schade heeft geschat op het bedrag dat de Rechtbank had toegewezen, in welk bedrag de benadeelde partij zich kennelijk kon vinden, de berekening van de Rechtbank voor de schatting richtinggevend geacht. Ik meen dan ook dat kan worden aangenomen dat het Hof dezelfde schadeposten in zijn schatting heeft verdisconteerd als de Rechtbank in zijn berekening had opgenomen. Tegen de achtergrond van wat het voegingsformulier en het daaraan gehechte onderbouwingsformulier met bijlagen inhouden en wat ter terechtzitting in eerste aanleg en bij het Hof door enerzijds de verdediging en anderzijds de benadeelde partij over de omvang van de schade is aangevoerd, acht ik die schatting niet onbegrijpelijk. Hetgeen de verdediging ter betwisting van de vordering aanvoerde dwong het Hof niet tot een nadere motivering. Voor wat betreft het geldbedrag en de immateriële schade is in hoger beroep geen verweer gevoerd en dan ligt toekenning conform de rechtbank (resp. 232 en 150 euro) voor de hand. Als in de toelichting op het middel gezegd wordt dat niet duidelijk is of en in hoeverre de vordering tot vergoeding van immateriële schade is toegewezen, volsta ik met de vaststelling dat toewijzing tot een bedrag van 150 euro bepaald geen verrassing kan zijn geweest. Ik weet niet goed wat er gemotiveerd moet worden als zowel de schade als de omvang ervan in dit opzicht niet worden betwist.6. Ook voor wat betreft de hoogte van de schade ter zake van de diefstal van het horloge was het Hof niet gehouden tot nadere motivering. Ik neem daarbij in aanmerking dat in het desbetreffende verweer grotendeels werd voorbijgegaan aan hetgeen het voegingsformulier en het formulier ter onderbouwing van de vordering inhouden en dat het verweer naast een verwijzing naar de prijs die het horloge bij de pandjesbaas had opgebracht niet meer inhield dan het bij gebrek aan wetenschap betwisten7. van de (omvang van de) schade.8. Resteert nog de schadepost van 80 euro voor een telefoon. Bijlage 3 bij het schade-onderbouwingsformulier bevat een zoekopdracht op een internetsite (telecom.markplaats) voor een soortgelijke telefoon met als resultaat een prijs van 80 euro. Als bij het horloge lijkt mij gelet op een weinig toegespitste verweer nadere motivering niet noodzakelijk.
14.
Het oordeel van het Hof dat de schade moet (want niet anders kan) worden vastgesteld (dan) door middel van een schatting draagt de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij zelfstandig. Dit oordeel en het bedrag waarop het Hof de schade heeft geschat zijn niet onbegrijpelijk en behoefden geen nadere motivering, zodat het middel niet tot cassatie kan leiden.
15.
Het tweede middel klaagt op dezelfde gronden als het eerste middel over de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit middel kan op de gronden als bij de bespreking van het eerste middel uiteengezet evenmin tot cassatie leiden.
16.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑03‑2010
De door de Rechtbank (bewijsmiddel 4) en het Hof (bewijsmiddel 3) als bewijsmiddel gebezigde verklaring van de verdachte bij de politie houdt in: ‘Toen we buiten stonden, hebben we niet aan elkaar laten zien wat we gestolen hebben.’
Bewezenverklaard is dat de verdachten een horloge ‘met diamanten’ hebben gestolen. Om duidelijk te maken dat er diamanten — los van de vraag of die echt waren — op het horloge zaten had het Hof de verklaring van de medeverdachte dus niet nodig. Bovendien zou de overweging ook in deze zin langs de kern van het verweer heengaan. De verklaring van de medeverachte was evenmin relevant voor het antwoord op de vraag of de verdachte of een medeverdachte het horloge daadwerkelijk heeft weggenomen. Want ook als de verdachte dat niet zelf zou hebben gedaan is gelet op de gang van zaken niet voor betwisting vatbaar dat de verdachte voor de gehele schade, waaronder die wegens diefstal van het horloge, hoofdelijk aansprakelijk zou zijn geweest. Vgl. Langemeijer, Het slachtoffer en het strafprocesrecht, p. 113, 114. Overigens heeft het Hof dit laatste in ieder geval in het dictum van het arrest niet miskend.
Vgl. Lindenbergh, Kluwer Groene Serie, aant. 16 en 20 bij artikel 6:97 BW.
In HR 9 november 1994, NJ 1996, 175, een onteigeningszaak, overwoog de Hoge Raad dat de rechter de schade bij onvolledigheid van de beschikbare gegevens toch zo goed mogelijk zal moeten schatten.
In het middel wordt niet afzonderlijk geklaagd dat de vordering wegens immateriële schade niet voor toewijzing in aanmerking kwam. Zie over de mogelijkheid tot het toekennen van immateriële schadevergoeding Langemeijer, a.w., p. 108, 109.
Zo wordt het verweer ook in de schriftuur aangeduid.
Vgl. HR 18 november 2008, NJ 2008, 611.