Gem. Hof NA en Aruba, 10-05-2004, nr. 5 HLAR 17/03
ECLI:NL:OGHNAA:2004:BF3211
- Instantie
Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba
- Datum
10-05-2004
- Zaaknummer
5 HLAR 17/03
- LJN
BF3211
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:OGHNAA:2004:BF3211, Uitspraak, Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba, 10‑05‑2004; (Hoger beroep)
Uitspraak 10‑05‑2004
Inhoudsindicatie
1) Artikel 4 van het ontwerp Landsbesluit zieken- en ambulancevervoer bevat cumulatieve vereisten om voor ziekenvervoer in aanmerking te komen. 2) Uit artikel 19 van de Landsverordening algemene ziektekostenverzekering blijkt niet dat geen beperking voor aanspraak op ziekenvervoer tot bedlegerige patiënten mag worden vastgesteld.
Partij(en)
5 HLAR 17/03.
Datum uitspraak: 10 mei 2004
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
het Uitvoeringsorgaan Algemene Ziektekostenverzekering,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 8 oktober 2003 in het geding tussen:
[belanghebbende], wonend in Aruba
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 25 maart 2002 heeft appellant een verzoek van [belanghebbende] om de kosten van ziekenvervoer te vergoeden afgewezen.
Bij beschikking van 5 mei 2003 heeft appellant het daartegen door [belanghebbende] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 oktober 2003 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door [belanghebbende] ingestelde beroep gegrond verklaard en die beschikking vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 oktober 2003, bij het Gerecht ingekomen op 31 oktober 2003, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief van 4 december 2003 heeft [belanghebbende] van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.F. Kuster, advocaat, en S.E. Sousa-van Spall, werkzaam bij appellant, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J.M. van der Kuyp, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 19 van de Landsverordening algemene ziektekostenverzekering (hierna te noemen: de Landsverordening) heeft een verzekerde aanspraak op zieken- en ambulancevervoer, volgens bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te stellen regels.
2.1.1.
Er is ter uitvoering van deze bepaling geen landsbesluit vastgesteld. Bij de beoordeling of een verzekerde voor zieken- of ambulancevervoer in aanmerking komt pleegt appellant, vooruitlopend op de vaststelling van het landsbesluit, toepassing te geven aan het ontwerp van het Landsbesluit zieken- en ambulancevervoer AZV (hierna te noemen: het ontwerp Landsbesluit).
Volgens artikel 4, eerste lid, van het ontwerp Landsbesluit, voorzover thans van belang, bestaat aanspraak op ziekenvervoer, indien de verzekerde een gemotiveerde verklaring van de behandelende arts kan overleggen dat het ziekenvervoer medisch noodzakelijk is.
Volgens het tweede lid komt voor ziekenvervoer in aanmerking de verzekerde die:
- a.
ten gevolge van zijn ziektebeeld door de behandelende arts als een bedlegerige patiënt is gekwalificeerd;
- b.
nierdialyse-patiënt is.
2.2.
Appellant klaagt dat het Gerecht heeft miskend dat de in het eerste en tweede lid van artikel 4 van het ontwerp Landsbesluit vermelde vereisten voor de mogelijkheid van vergoeding cumulatief zijn. Dat betekent volgens hem dat het ziekenvervoer medisch noodzakelijk moet zijn en alleen bedlegerige of nierdialyse patiënten voor ziekenvervoer in aanmerking komen.
Deze beroepsgrond slaagt. In de tekst van artikel 4 van het ontwerp Landsbesluit, noch in de toelichting daarop, is steun te vinden voor de door het Gerecht gegeven lezing ervan, die erop neerkomt dat het eerste en tweede lid van dit artikel alternatieve vereisten bevatten om voor ziekenvervoer in aanmerking te kunnen komen. Nu deze onjuiste lezing heeft geleid tot de beslissing van het Gerecht, dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd.
2.3.
Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, beoordeelt het Hof thans het bij het Gerecht ingestelde beroep tegen de beschikking van 5 mei 2003 aan de hand van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden.
2.3.1.
Aan de beschikking van 5 mei 2003 heeft appellant ten grondslag gelegd dat [belanghebbende] aan artikel 4, tweede lid, van het ontwerp Landsbesluit geen aanspraak op vergoeding van de kosten van ziekenvervoer kan ontlenen, tenzij zij alsnog een verklaring overlegt van haar behandelend arts dat zij in de periode, waarop haar verzoek betrekking heeft, bedlegerig was.
2.3.2.
[Belanghebbende] heeft in haar beroepschrift, onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie van 7 maart 2003, aangevoerd dat het blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 19 van de Landsverordening niet de bedoeling is geweest de aanspraak op zieken- of ambulancevervoer te beperken tot bedlegerige patiënten. Verder heeft zij ter zitting van het Gerecht gesteld dat zij een verklaring van haar behandelend arts aan de bezwaaradviescommissie heeft overgelegd, waaruit blijkt dat ziekenvervoer medisch noodzakelijk is.
2.3.2.1.
Het Hof ziet in de tekst van artikel 19 van de Landsverordening, noch in de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling, aanknopingspunten voor het oordeel dat de wetgever niet heeft bedoeld dat de aanspraak op ziekenvervoer bij het vast te stellen Landsbesluit niet beperkt mag worden tot bedlegerige patiënten. De beroepsgrond faalt.
2.3.2.2.
Appellant verstaat onder een bedlegerige patiënt een verzekerde die door ziekte het bed moet houden. Er is geen grond voor het oordeel dat het aldus het ontwerp Landsbesluit onjuist leest of om andere redenen niet tot die lezing mocht komen.
Blijkens het verslag van de hoorzitting van de bezwaaradviescommissie van 8 oktober 2002 is [belanghebbende] er bij die gelegenheid op gewezen dat zij, om voor de gevraagde vergoeding in aanmerking te kunnen komen, een verklaring van haar behandelend arts moet overleggen, waaruit blijkt dat zij bedlegerig is. Uit de ter zitting overgelegde verklaring van de haar behandelende arts van 18 oktober 2002 blijkt dit laatste niet. Daargelaten of appellant deze verklaring vóór het nemen van de beslissing op bezwaar heeft ontvangen, moet derhalve worden geconstateerd dat in deze verklaring geen grond kan worden gevonden voor vernietiging van die beslissing. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
2.3.2.3.
De conclusie is dat het bij het Gerecht ingestelde beroep ongegrond is.
2.4.
[Belanghebbende] heeft nog verzocht haar toe te staan kosteloos te procederen. De Landsverordening administratieve rechtspraak kent echter geen voorziening voor kosteloos procederen, daaronder begrepen vrijstelling van griffierecht. [belanghebbende] is in haar verzoek op die grond niet-ontvankelijk.
2.5.
Een en ander leidt tot na te melden beslissing.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 8 oktober 2003 in zaak nr. 86 van 2003;
- III.
verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
- IV.
gelast dat het Land aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 75,00 (zegge: vijfenzeventig gulden) teruggeeft;
- V.
verklaart [belanghebbende] niet-ontvankelijk in het verzoek tot kosteloos procederen.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.H.C. Visser, griffier.
w.g. Ter Berg w.g. Visser
Voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2004.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,