Proces-verbaal van de terechtzitting van 23 oktober 2009, p. 3.
HR, 01-11-2011, nr. 10/03280
ECLI:NL:HR:2011:BR3000
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-11-2011
- Zaaknummer
10/03280
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BR3000
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BR3000, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑11‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BR3000
ECLI:NL:PHR:2011:BR3000, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑07‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BR3000
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht medeplegen. Uit de bewijsvoering kan niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte “tezamen en in vereniging” met een ander of anderen de diefstal heeft gepleegd.
1 november 2011
Strafkamer
nr. 10/03280
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 november 2009, nummer 20/001017-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle, schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte het onder 3 bewezenverklaarde feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 september 2001 tot en met 3 september 2001, te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een aan de [a-straat] gelegen bedrijfspand nummer [1] heeft weggenomen een kluis met inhoud, toebehorende aan [A], waarbij hij, verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik ben werkzaam bij het bedrijf [A], gevestigd op de [a-straat 1] te Tilburg. Op 1 september 2001 was alles in en aan het pand intact en afgesloten. Op 3 september 2001 werd ik gebeld door de buurvrouw, die naast het bedrijf woont. Zij vertelde dat er werd ingebroken en dat ze de politie al had gewaarschuwd. Zij heeft door het raam naar buiten gekeken en ze vertelde dat ze twee of meer perfect Nederlands sprekende stemmen had gehoord. Toen ik aankwam, was de politie al aanwezig. Ik heb de deur geopend en ben samen met de politie naar binnen gegaan. Ik zag dat de kluis staande op het kantoor van de directie was ontvreemd. Tevens zag ik dat het raam er geheel uit lag. Een politiebeambte die was gaan rondlopen, riep dat de kluis was gevonden.
M.O.-omschrijving: Door meerdere perfect Nederlands sprekende mannen is ingebroken. Aan de voorzijde van het gebouw zijn de glaslatten van het raam en het raam zelf geforceerd. Zo heeft men zich toegang tot het gebouw verschaft."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 9 februari 2004 werd door de forensisch technisch medewerker [verbalisant 2] van de Regiopolitie Brabant-Noord een sporenonderzoek ingesteld in perceel gelegen aan de [b-straat 1] te Drunen. Hierbij werd o.a. het spoor PL21/04-120868/PP/01 veiliggesteld en gewaarmerkt. Door hem is het spoor voorzien van het unieke DNA-zegel AHY620. (doorgenummerde pagina: 85)
Op 2 april 2002 werd door de forensisch technisch medewerker [verbalisant 3] van de Regiopolitie Limburg-Noord een sporenonderzoek ingesteld in een perceel gelegen aan de [c-straat 1] te Weert. Hierbij werd o.a. het spoor PL23/02-043436/pd-01 veiliggesteld en gewaarmerkt. Door hem is het spoor voorzien van het unieke DNA-zegel AEP176. (doorgenummerde pagina: 85)
Op 3 september 2001 werd door de forensisch technisch medewerker [verbalisant 4] van de Regiopolitie Midden- en West Brabant een sporenonderzoek ingesteld in een perceel gelegen aan de [a-straat 1] te Tilburg. Hierbij werd o.a. het spoor PL2066/01-608702/005/001 veiliggesteld en gewaarmerkt. Door hem is het spoor voorzien van het unieke DNA-zegel ADG017. (doorgenummerde pagina: 85)
Doorgenummerde pagina 94 en 95: Op de kluis werden volgens onderstaande sporenlijst dactyloscopische sporen en bloedsporen aangetroffen. (...)
Sporenlijst:
Spoornummer: PL2066/01-608702/005/001
Spoortype: biologische sporen
Spooromschrijving: bloed
Veiliggesteld: bemonsterd
Vindplaats spoor: zijkant kluis
Het in de bovenstaande sporenlijst vermelde biologische sporenmateriaal werd voor vergelijking van DNA profielen conform de bepalingen in artikel 138a van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen en voorzien van de vereiste extra waarmerking met identiteitszegels. Het betreffende sporenmateriaal is op de voorgeschreven wijze voor verdere verwerking aangeboden aan het Nederlands Forensisch Instituut.
Op 1 oktober 2001 werd door de forensisch technisch medewerker [verbalisant 5] van de Regiopolitie
Midden- en West Brabant een sporenonderzoek ingesteld in perceel gelegen aan de [d-straat 1] te Tilburg. Hierbij werd o.a. het spoor PL2066/01-62067/002/005 veiliggesteld en gewaarmerkt. Door hem is het spoor voorzien van het unieke DNA-zegel ADG993. (doorgenummerde pagina: 85)
Doorgenummerde pagina 99 en 100: (...) Kennelijk raakte een dader gewond. Op het kozijn werden enkele kleine bloedsporen aangetroffen. In de onderste sponning van het verwijderde raam werd een stukje tissuepapier gevonden met hierop een hoeveelheid bloed. Dit werd veiliggesteld.
Sporenlijst:
Spoornummer: PL2066/01-621067/002/005
Spoortype: biologische sporen
Spooromschrijving: bloed
Veiliggesteld: bemonsterd
Vindplaats spoor: uit sponning kozijn inkl. raam. bloed op deel tissue.
Het in de bovenstaande sporenlijst vermelde biologische sporenmateriaal werd voor vergelijking van DNA profielen conform de bepalingen in artikel 138a van het Wetboek van Stafvordering in beslag genomen en voorzien van de vereiste extra waarmerking met identiteitszegels. Het betreffende sporenmateriaal is op de voorgeschreven wijze voor verdere verwerking aangeboden aan het Nederlands Forensisch Instituut.
Op 10 oktober 2001 werd door de forensisch technisch medewerker [verbalisant 6] van de Regiopolitie Midden- en West Brabant een sporenonderzoek ingesteld in een perceel gelegen aan [e-straat 1] te Waalwijk. Hierbij werd o.a. het spoor PL2054/01-625519/004/001 veiliggesteld en gewaarmerkt. Door hem is het spoor voorzien van het unieke DNA-zegel ADG947. (doorgenummerde pagina: 85)
Doorgenummerde pagina 101 en 102: (...) Op het dak werd door mij aan de rand van het gat, waar men het pand in kon binnendringen, op een isolatieplaat een bloeddruppel aangetroffen en veiliggesteld.
Sporenlijst:
Spoornummer PL2054/01-625519/004/001
Spoortype: biologische sporen
Spooromschrijving: bloed
Veiliggesteld: bemonsterd
Vindplaats spoor: dak plaats inklimmen
Het in de bovenstaande sporenlijst vermelde biologische sporenmateriaal werd voor vergelijking van DNA profielen conform de bepalingen in artikel 138a van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen en voorzien van de vereiste extra waarmerking met identiteitszegels. Het betreffende sporenmateriaal is op de voorgeschreven wijze voor verdere verwerking aangeboden aan het Nederlands Forensisch Instituut."
c. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 9 maart 2007, opgemaakt door de deskundige A.J. Slycke, voor zover inhoudende:
"Aan het referentiemonster wangslijmvlies van de veroordeelde ([verdachte]) is DNA-onderzoek verricht volgens de methoden die zijn aangegeven in de NFI-uitgave "De essenties van forensisch DNA-onderzoek". Van het referentiemonster wangslijmvlies (RFS540) is een DNA-profiel verkregen dat op 5 maart 2007 is opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking zijn overeenkomende DNA-profielen gevonden. Het referentiemonster van de veroordeelde en de overeenkomende DNA-profielen zijn bij het NFI geregistreerd onder profielcluster 90. Naast het referentiemonster maken de sporen met de volgende DNA-zegels: ADG017, ADG947, ADG993, AEP176 en AHY620, deel uit van het dossier. Het sporenmateriaal kan afkomstig zijn van [verdachte]. De kans dat een willekeurig gekozen individu hetzelfde DNA-profiel bezit als dat van een spoor is minder dan 1 op 1 miljard."
d. een geschrift van het Nederlands Forensisch Instituut van 22 oktober 2009, met als onderwerp: 'afnamegegevens behorende bij de identiteitszegel', opgemaakt door ing. S. Tuinman, Forensisch DNA Deskundige (afdeling Humane Biologische sporen), voor zover inhoudende:
"Opdracht afname en onderzoek DNA-materiaal veroordeelde
De officier van justitie in het arrondissement Breda beveelt dat van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] en wonende te [woonplaats], celmateriaal zal worden afgenomen ten behoeve van een DNA-onderzoek.
Proces-verbaal van afname DNA-materiaal
Op dinsdag 13 juni 2006 te 16.05 uur heeft [verbalisant 7], buitengewoon opsporingsambtenaar, Unit A & V van de hiervoor genoemde veroordeelde [verdachte] DNA-materiaal afgenomen, welk materiaal is voorzien van DNA zegel: RFS540."
3.3. Aangezien de bewezenverklaring, voor zover behelzende dat de verdachte de diefstal "tezamen en in vereniging met een ander of anderen" heeft gepleegd, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de bewijsvoering, is de uitspraak wat betreft feit 3 niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4. Het middel slaagt.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 1 november 2011.
Conclusie 05‑07‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens:
- —
‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ (feit 1);
- —
‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ (feit 2);
- —
‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ (feit 3);
- —
‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ (feit 4) en
- —
‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ (feit 5)
veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 10/03278 en 10/03280. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verdachte heeft mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel klaagt over de verwerping van een verweer betreffende het veiligstellen van sporen.
5.
Het middel heeft het oog op het volgende, door verdachtes raadsman ter terechtzitting gevoerde verweer:
‘Ten aanzien van de op de diverse locaties aangetroffen (bloed)sporen wil ik in zijn algemeenheid opmerken dat uit het dossier niet blijkt op welke wijze deze sporen zijn veiliggesteld, met als gevolg dat de sporen niet zouden mee mogen werken aan het bewijs.’1.
6.
Het Hof heeft dat verweer als volgt verworpen:
‘Uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen aangaande het DNA onderzoek aan de sporen gekoppeld in cluster 90 d.d. 8 mei 2007 blijkt, dat de diverse DNA sporen telkens op de bij wet voorgeschreven wijze zijn veiliggesteld. Het sporenmateriaal is vervolgens op de voorgeschreven wijze voor verdere verwerking aangeboden aan het Nederlands Forensisch Instituut. Hieruit kan naar het oordeel van het hof in voldoende mate worden afgeleid, dat de desbetreffende sporen conform de zogenaamde Forensische Technische normen zijn veilig gesteld.’
7.
Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof aan zijn oordeel ten grondslag gelegd dat forensisch technisch medewerkers2. van de politie als daartoe speciaal opgeleide personen sporen plegen veilig te stellen met inachtneming van de daarvoor geldende normen. Voorts in aanmerking genomen dat verdachtes raadsman geen enkel aanknopingspunt heeft gegeven voor een vermoeden van onjuiste veiligstelling van (bloed)sporen heeft het Hof zijn oordeel toereikend gemotiveerd.
8.
Het middel faalt.
9.
Het tweede middel klaagt terecht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte de onder 3 bewezenverklaarde diefstal tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Van enig medeplegen blijkt immers uit de gebezigde bewijsmiddelen niet, slechts van het horen van stemmen door de buurvrouw van het bedrijf waarin werd ingebroken.
10.
Het middel slaagt.
11.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het onder 3 tenlastegelegde en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑07‑2011
Zij hebben blijkens het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal PL2036/01-579293 de (bloed)sporen verzameld.