Hof Arnhem, 18-09-2012, nr. 21-002458-10
ECLI:NL:GHARN:2012:BX8202
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
18-09-2012
- Zaaknummer
21-002458-10
- LJN
BX8202
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2012:BX8202, Uitspraak, Hof Arnhem, 18‑09‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:2646, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 18‑09‑2012
Inhoudsindicatie
Moord (A-73). Vrijspraak door hiaten in bewijsvoering. Witwassen inkomsten uit grootschalige hennepteelt, deelneming aan een criminele organisatie. Strafmaat drie jaar.
Partij(en)
Sector strafrecht
Parketnummer: 21-002458-10
Uitspraak d.d.: 18 september 2012
TEGENSPRAAK
Promis
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 2 juli 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
wonende te [woonplaats][plaats 8], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van onderscheidenlijk 17 juni 2011, 19 oktober 2011, 13 januari 2012, 6 april 2012, 4 juni 2012, 22 juni 2012, 5 juli 2012 en 4 september 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr J.H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
De vordering van het openbaar ministerie tot voeging van stukken
De advocaat-generaal heeft bij brief aan de voorzitter van het hof van 7 augustus 2012 nader onderzoek in de onderhavige zaak aangekondigd en aangegeven dat er mogelijk nog nadere stukken, resultante van dat nadere onderzoek, aan het procesdossier zouden moeten worden toegevoegd. Vervolgens heeft de advocaat-generaal aan het hof en de verdediging een proces-verbaal “scenario [betrokkene 1]/[betrokkene 2]”, gedateerd 24 augustus 2012, met bijlagen, opgemaakt door [verbalisant], brigadier van politie politieregio Gelderland-Zuid, doen toekomen. Op 4 september 2012 heeft de advocaat-generaal ten slotte een aantal machtigingen bevel tot het opnemen van telecommunicatie van de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank te [plaats 12] d.d. 3 augustus 2012 alsmede een daaraan ten grondslag liggend proces-verbaal van de politie, opgemaakt en gesloten door [verbalisant] voormeld op 2 augustus 2012 overgelegd. Ter zitting van het hof van 4 september 2012 heeft de advocaat-generaal onder overlegging van een schriftelijke notitie en toelichting onder meer de voeging van voormelde aanvullende stukken aan het dossier gevorderd.
De verdediging heeft de afwijzing van de vordering bepleit, omdat die in strijd zou zijn met de algemene beginselen van behoorlijke procesorde. In dit stadium kan naar het oordeel van de verdediging geen sprake meer zijn van het toevoegen door het openbaar ministerie van nieuwe stukken. Het openbaar ministerie is daarmee te laat.
Het hof overweegt als volgt.
Zowel in de brief van de advocaat-generaal van 7 augustus 2012 als in zijn schriftelijke toelichting van 4 september 2012 is duidelijk gemaakt welke processuele ontwikkelingen hebben geleid tot het doen verrichten door het openbaar ministerie van nieuw/nader onderzoek. De aanleiding tot dit onderzoek, dat betrekking had op de verificatie van door verdachte in een zeer laat stadium van de procedure verstrekte gegevens en van het daarmee verband houdende door de verdediging geopperde alternatieve delictscenario, is pas laat in de procedure (namelijk op 4 juni 2012) voor het openbaar ministerie duidelijk geworden, namelijk op het moment dat verdachte de naam verschafte van de persoon aan wie hij het peilbaken op 9 september 2008 zou hebben overhandigd, waarna de verdediging het alternatieve scenario heeft toegelicht. Het hof heeft vervolgens ambtshalve in verband met die gegevens/dat alternatieve scenario en met het oog op de volledigheid en zorgvuldigheid van het onderzoek ter terechtzitting van 5 juli 2012 een aantal getuigen gehoord. Kort daarna, op 10 juli 2012, heeft het hof besloten de voorlopige hechtenis van verdachte met onmiddellijke ingang op te heffen en verdachte in vrijheid te stellen. In deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof aan het openbaar ministerie geen verwijt worden gemaakt dat het zelf nader onderzoek wilde doen en de resultaten daarvan wenst in te brengen. Om die reden en met inachtneming van het gegeven dat het een complexe strafzaak betreft over zeer ernstige delicten die de maatschappij hebben geschokt, oordeelt het hof het niet in strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde dat de hiervoor genoemde processen-verbaal/stukken alsnog aan het procesdossier worden toegevoegd. De daartoe strekkende vordering van het openbaar ministerie wordt daarom toegewezen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is na wijziging tenlastegelegd, dat:
- 1.
hij in of omstreeks de periode van 9 september 2008 tot en met 10 september 2008
te [plaats 1], in elk geval in de gemeente [plaats 1] en/of te [plaats 2], althans op de Rijksweg A73 op het traject van [plaats 3] en/of [plaats 2] tot en met [plaats 1], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,
hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk na kalm
beraad en rustig overleg, althans na (kort) tevoren genomen besluit, verdachte en/of
verdachtes mededader(s) met een auto, een auto heeft/hebben achtervolgd waarin
die [slachtoffer 1] (en/of [slachtoffer 2]) reden/reed en/of (vervolgens) verdachte
en/of verdachtes mededader(s) met vuurwapens meerdere kogels/projectielen
heeft/hebben afgevuurd op de auto waarin die [slachtoffer 1] (met [slachtoffer 2])
reed/reden en/of met vuurwapens meerder kogels/projectielen heeft/hebben afgevuurd
op die [slachtoffer 1] (en/of [slachtoffer 2]), waarna een of meerdere
kogels/projectielen die [slachtoffer 1] in het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben
geraakt en/of in het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] is/zijn
binnengedrongen, tengevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
[medeverdachte 1] en/of een of meer andere(n) (onbekend gebleven)
perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 9 september 2008 tot en met
10 september 2008 te [plaats 1],in elk geval in de gemeente [plaats 1] en/of te [plaats 2], althans op de Rijksweg A73 op het traject van [plaats 3] en/of [plaats 2] tot en met [plaats 1],
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het levenheeft/hebben
beroofd, hierin bestaande dat [medeverdachte 1]en/of een of meer andere(n)
(onbekend gebleven) perso(o)n(en) opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg,
althans na (kort) tevoren genomen besluit, met een auto, een auto heeft/hebben
achtervolgd waarin die [slachtoffer 1] (en/of [slachtoffer 2]) reden/reed en/of
- (vervolgens)
[medeverdachte 1] en/of een of meer andere(n) (onbekend
- gebleven)
perso(o)n(en) met vuurwapens meerdere kogels/projectielen heeft/hebben
afgevuurd op de auto waarin die [slachtoffer 1] (met [slachtoffer 2]) reed/reden
en/of meerdere kogels/projectielen heeft/hebben afgevuurd op die [slachtoffer 1]
(en/of [slachtoffer 2]), waarna een of meerdere kogels/projectielen die
[slachtoffer 1] in het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geraakt en/of in het hoofd
en/of lichaam van die [slachtoffer 1] is/zijn binnengedrongen, tengevolge waarvan
[slachtoffer 1] is overleden tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in
of omstreeks de periode van 9 september 2008 tot en met 10 september 2008
te [plaats 4] en/of te [plaats 5] en/ofte Amsterdam en/of elders in Nederland, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest te weten door een peilbaken en/of plaatsbepalingsapparatuur
aan te schaffen en/of te kopen en/of door een peilbaken en/of plaatsbepalings-apparatuur aan die [medeverdachte 1] en/of een of meer andere(n)
(onbekend gebleven) perso(o)n(en)te verschaffen en/of te verstrekken en/of aan [medeverdachte 1] en/of een of meer andere(n) (onbekend gebleven)
perso(o)n(en) de wetenschap/inlichtingen te verschaffen dat die [slachtoffer 1] (en/of [slachtoffer 2]) in de avond naar het casino in [plaats 3] gingen;
- 2.
hij in of omstreeks de periode van 9 september 2008 tot en met 10 september 2008 te
[plaats 1], in elk geval in de gemeente [plaats 1] en/of te [plaats 2], althans op de Rijksweg
A73, op het traject van [plaats 3] en/of [plaats 2] tot en met [plaats 1], althans in Nederland,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven,
tezamen en in vereniging met verdachtes mededader(s), althans alleen, opzettelijk na
kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit verdachte
en/of verdachtes mededader(s) met een auto, een auto heeft/hebben achtervolgd waarin
die [slachtoffer 2] (met [slachtoffer 1]) reed/reden en/of (vervolgens) verdachte
en/of verdachtes mededader(s) met vuurwapen(s) meerdere kogels/projectielen
heeft/hebben afgevuurd op de auto waarin die [slachtoffer 2] (met [slachtoffer 1])
reed, en/of meerdere kogels/projectielen heeft/hebben afgevuurd op die
[slachtoffer 2] (en/of [slachtoffer 1]) waarna die [slachtoffer 2] (aan het hoofd)
geraakt werd door een of meer kogels/projectielen, terwijl de uitvoering van het
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
[medeverdachte 1] en/of een of meer andere(n) (onbekend gebleven)
perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 9 september 2008 tot en met 10 september 2008 te [plaats 1], in elk geval in de gemeente [plaats 1] en/of te [plaats 2], althans op de Rijksweg A73 op het traject van [plaats 3] en/of [plaats 2] tot en met [plaats 1], althans in Nederland,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven,
tezamen en in vereniging met zijn/hun mededader(s), althans alleen, opzettelijk na
kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit met een
auto, een auto heeft/hebben achtervolgd waarin die [slachtoffer 2] (met
[slachtoffer 1]) reed/reden en/of (vervolgens) [medeverdachte 1] en/of
een of meer andere(n) (onbekend gebleven) perso(o)n(en) met vuurwapen(s)
meerdere kogels/projectielen heeft/hebben afgevuurd op de auto waarin die
[slachtoffer 2] (met [slachtoffer 1]) reed, en/of meerdere kogels/projectielen
heeft/hebben afgevuurd op die [slachtoffer 2] (en/of [slachtoffer 1]) waarna die
[slachtoffer 2] (aan het hoofd) geraakt werd door een of meer kogels/projectielen,
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid tot en/of bij het
plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 9 september 2008
tot en met 10 september 2008 te [plaats 5] en/of te [plaats 4] en/of Amsterdam en/of elders
in Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest te weten door een peilbaken en/of
plaatsbepalingsapparatuur aan te schaffen en/of te kopen en/of een peilbaken en/of
plaatsbepalingsapparatuur aan die [medeverdachte 1] en/of een of meer
andere(n) (onbekend gebleven) perso(o)n(en) te verstrekken en/of te verschaffen
en/of aan [medeverdachte 1] en/of een of meer ander(n) (onbekend
- gebleven)
perso(o)n(en) de wetenschap/inlichtingen te verschaffen dat
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] in de avond naar het Casino
in [plaats 3] gingen;
- 3.
hij in of omstreeks de periode van de maand april 2008 tot en met 21 april 2009 te [plaats 5]
en/of te [plaats 6] en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 7] en/of te [plaats 8] en/of te [plaats 4] en/of elders in Nederland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
opzettelijk heeft deelgenomen aan de organisatie samen met [medeverdachte 1]en/of [medeverdachte 2] en/of[medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7]
en/of [medeverdachte 8],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van het opzettelijk verwerken en/of
bewerken en/of bereiden en/of telen en/of verstrekken en/of afleveren en/of verkopen
en/of vervoeren, althans het opzettelijk voorhanden hebben van grote hoeveelheden
hennep, althans het plegen van misdrijven in de zin van artikel 11 vijfde lid jo 3 van
de Opiumwet, in elk geval misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde,
vijfde lid, 10a eerste lid of 11, derde, vierde en vijfde lid Opiumwet, althans het plegen
van (opiumwet)misdrijven;
- 4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand april 2008 tot en met 21 april 2009 te [plaats 6] en/of [plaats 2] en/of te [plaats 8] en/of te [plaats 5] en/of te [plaats 7] en/of te [plaats 4] en/of elders in Nederland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of verkocht en/of vervoerd, in elk geval (telkens)
opzettelijk aanwezig heeft gehad grote hoeveelheden hennep, althans een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan ((71 planten (te [plaats 5]) en/of 817 planten (te [plaats 6])
en/of 1130 planten (te [plaats 2]) en/of 588 planten te ([plaats 7])), in elk geval
hoeveelheden/een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a vijfde lid van die wet;
- 5.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 21 april 2009 te [plaats 5] en/of te [plaats 8] en/of te [plaats 4] en/of [plaats 1] en/of [plaats 14] en/of [plaats 11] en/of [plaats 12] en/of te [plaats 10] en/of elders in Nederland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een aantal voorwerp(en), te weten een aantal geldbedragen in euro's waaronder 14.505,-- euro (in verschillende porties aangetroffen bij verdachte thuis) en/of 36.489,50 euro en/of 35.110,-- euro en/of 4.360,-- euro (telkens gestort op bankrekeningen op 21 april 2009) en/of 66.400,-- euro (gestort op de notarisrekening bij de aankoop van de woning aan de [adres]) en/of
goederen waaronder sieraden en/of de inventaris/meubelen en/of inrichting van de woning aan de [adres] in [plaats 8] en/of
een aantal voertuigen waaronder een BMW([kenteken]) en/of een Audi A8 ([kenteken]) en/of een Mercedes 230SC ([kenteken]) en/of een Mercedes C55 AMG en/of
een bedrag aan goederen en/of geldbedragen/uitgaven van 354.513,30 euro en/of
geldbedragen in Ierse ponden tot een totaalbedrag van 43.030,-- in Ierse ponden,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van voormelde voorwerpen, een aantal geldbedragen in euro's waaronder 14.505,-- euro (in verschillende porties aangetroffen bij verdachte thuis) en/of 36.489,50 euro en/of 35.110,-- euro en/of 4.360,-- euro (telkens gestort op bankrekeningen op 21 april
2009) en/of 66.400,-- euro (gestort op de notarisrekening bij de aankoop van de woning aan de [adres]) en/of
goederen waaronder sieraden en/of de inventaris/meubelen en/of inrichting van de woning aan de [adres] in [plaats 8] en/of
een aantal voertuigen waaronder een BMW([kenteken]) en/of een Audi A8 ([kenteken]) en/of een Mercedes 230SC ([kenteken]) en/of een Mercedes C55 AMG en/of
een bedrag aan goederen en/of geldbedragen/uitgaven van 354.513,30 euro en/of
geldbedragen in Ierse ponden tot een totaalbedrag van 43.030,-- Ierse ponden gebruik heeft gemaakt, terwijl hij/zij wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting is door de raadsman met betrekking tot het onder 1 en 2 tenlastegelegde aangevoerd dat door het achterhouden van het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] en de DVD’s met beelden gemaakt met behulp van bewakingscamera’s van de parkeerplaats bij het casino in [plaats 3], er sprake is van een grove schending van de beginselen van een goede procesorde. De raadsman stelt – kort gezegd – dat de verdediging in haar belangen is geschonden door het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] niet direct aan de stukken van de zaak toe te voegen. De raadsman concludeert dat het openbaar ministerie in zoverre niet ontvankelijk verklaard moet worden.
De advocaat-generaal heeft de verwerping van het betoog van de verdediging bepleit.
Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er sprake is van een vormverzuim waarmee een ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Voor de uitzonderlijke sanctie van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie kan geen sprake zijn. Er is met betrekking tot het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [getuige 1] sprake van een eenvoudige omissie. Uit niets blijkt immers van een vooropgezet plan of bedoeling om dit proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] voor de verdediging achter te houden. Hetzelfde geldt voor de DVD’s die het openbaar ministerie op verzoek van de verdediging ter beschikking heeft gesteld. Dat daarbij in eerste instantie niet meteen ook de DVD met de opnamen van 10 september 2008 is verstrekt, betekent nog niet dat het openbaar ministerie daarmee doelbewust de belangen van verdachte heeft willen schenden. Toen duidelijk werd dat ook op die tweede DVD beelden stonden die van belang konden zijn, is die DVD zonder bezwaar ter beschikking gesteld. De verdediging heeft ruimschoots gelegenheid gehad de op de DVD weergegeven beelden te bestuderen. Hetzelfde geldt voor de schriftelijk vastgelegde verklaring van de getuige [getuige 1]. Van benadeling van de belangen van verdachte is naar het oordeel van het hof op geen enkele wijze sprake geweest. Het verzuim kan zonder consequentie blijven.
De standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen met waar nodig met verbetering van gronden en motivering.
De verdediging heeft uitgebreid vrijspraak bepleit voor de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Op de overige feiten is in hoger beroep geen verweer gevoerd door verdachte en/of diens raadsman.
Met betrekking tot het onder 1 en 2 tenlastegelegde
Aan verdachte is onder 1 primair het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] en subsidiair medeplichtigheid aan die moord ten laste gelegd. Onder 2 is hem primair het medeplegen van de poging tot moord op [slachtoffer 2] en subsidiair de medeplichtigheid aan die poging tot moord ten laste gelegd.
De advocaat-generaal heeft zowel ten aanzien van het onder 1 primair als het onder 2 primair aan verdachte ten laste gelegde gerequireerd tot bewezenverklaring en tot veroordeling van verdachte.
Verdachte heeft elke betrokkenheid bij deze feiten ontkend.
De beoordeling door het hof.
Het hof bespreekt hierna zowel de moord op [slachtoffer 1] als de poging tot moord op [slachtoffer 2] in de zaken van de beide verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] gezamenlijk. Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat beide verdachten zich gezamenlijk aan bedoelde feiten schuldig zouden hebben gemaakt. De overwegingen hebben daarom op hen allebei betrekking. Daarbij worden verdachten verder ook [verdachte] en [medeverdachte 1] genoemd.
Vaststaande feiten.
Bij de beoordeling gaat het hof uit van de hierna te vermelden vaststaande feiten. Daarbij overweegt het hof dat het uitsluitend gaat om die feiten, waarover vanwege het daarnaar gedane onderzoek over de juistheid van de corresponderende bewijsmiddelen geen enkele discussie kan bestaan. Het hof stelt - met dit uitgangspunt- de volgende vaststaande feiten vast:
- -
[slachtoffer 1] is op 10 september 2008 om ongeveer 02.49 uur doodgeschoten op de Rijksweg A73 bij [plaats 13]/[plaats 1]. Daarbij is [slachtoffer 2], die de auto (een Ford Escort met kenteken [kenteken]) bestuurde waarin [slachtoffer 1] als passagier aanwezig was, gewond geraakt door een schampschot.
- -
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren in de avond van 9 september 2008 samen naar het casino in [plaats 3] gereden om te gaan gokken. [verdachte] wist dat [slachtoffer 1] die avond naar dat casino zou gaan.
- -
Bij onderzoek aan de Ford Escort werd op 12 september 2008 een peilbaken aangetroffen, dat achter aan de onderzijde met een magneetplaat was bevestigd. Het betrof een GPS baken van het merk Trackstar III. Het baken combineert een GPS ontvanger met een GSM-zender. In het baken zat een simkaart van T-Mobile. Het baken ontvangt satellietsignalen waarmee de locatie kan worden bepaald. De locatiegegevens worden via sms doorgestuurd naar een tevoren ingeprogrammeerde telefoon (de zogenaamde tracer). De tracer die bij dit baken hoort was van het merk Palm Treo 680.
- -
De simkaart van het baken had het nummer [telefoonnummer] (met bijbehorend imei-nummer [nummer]). De voorgeprogrammeerde tracer had het nummer [telefoonnummer] (met bijbehorend imei-nummer [nummer]).
- -
Het baken en de tracer vormen tezamen de zogenaamde uitpeilset. Deze set is in de avond van 9 september 2008 door [verdachte] en [medeverdachte 1] opgehaald bij de Spyshop in Amsterdam. De uitpeilset is, ook naar hun eigen zeggen, in elk geval tot 23.15 uur op 9 september 2008 in hun bezit geweest.
- -
Na hun bezoek aan de Spyshop in Amsterdam zijn[medeverdachte 1] en [verdachte] naar het voormalige woonadres van [verdachte] aan [adres] in [plaats 4] gereden.
- -
Op 10 september 2008 om 00.06 uur is geprobeerd om de tracer op te waarderen. Dit mislukte omdat getracht werd dit te doen bij Vodafone, terwijl de simkaart in de tracer afkomstig was van T-Mobile. De poging tot opwaarderen vond plaats onder bereik van de zendmast aan de [adres] te [plaats 4]. De voormalige woning van [verdachte] aan [adres] te [plaats 4] valt onder het bereik van dezelfde zendmast.
- -
Gelet op de technische gegevens zijn baken en tracer tot de periode van ongeveer 00.41 uur -01.15 uur onder het bereik van dezelfde opeenvolgende zendmasten geweest (zij stralen in elk geval dezelfde masten aan). Uiteindelijk komen baken en tracer onder het bereik van de zendmast, die ook de parkeerplaats van het casino te [plaats 3] omvat, waar op dat moment de Ford Escort geparkeerd staat. Daarna verwijdert de tracer zich, terwijl het baken onder het bereik van de zendmast bij het casino blijft. Dit betekent dat het baken op 10 september 2008 in het tijdsbestek van 00.41 uur tot 01.15 uur onder de auto van [slachtoffer 1] moet zijn “geplakt”.
- -
Om ongeveer 02.20 uur verplaatst het baken (en dus de auto van [slachtoffer 1]) zich en blijft niet langer onder het bereik van de zendmast bij het casino. Ter hoogte van de [adres] te [plaats 15] komen baken en tracer vervolgens weer onder het bereik van opeenvolgend dezelfde zendmasten .
- -
Om 02.49 uur komen baken en tracer onder het bereik van de zendmast aan de [adres] te [plaats 1]. Vanaf 02.51 uur verplaatst het baken zich niet meer. Het baken bevindt zich dan onder het bereik van de zendmast aan de [adres] te [plaats 1]. Onder het bereik van die mast valt de plaats waar de Ford Escort met daarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot stilstand is gekomen op de Rijksweg A73.
- -
Uit de gegevens blijkt dat de tracer zich richting [plaats 5]/[plaats 4] verplaatst. Via de zendmasten aan de [adres] te [plaats 4] en de [adres] te [plaats 5] komt de tracer uiteindelijk onder het bereik van de zendmast aan de [adres] te [plaats 5].
- -
[medeverdachte 1] had ten tijde van voormelde gebeurtenissen de loods aan de [adres] te [plaats 5] gehuurd. De zendmast aan de [adres] te [plaats 4] en die aan de [adres] te [plaats 5] hebben allebei zowel de voormalige woonplaats van [verdachte] aan [adres] te [plaats 4] als de loods aan de [adres] te [plaats 5] onder hun bereik.
- -
Op de Rijksweg A73 wordt op de plaats delict munitie aangetroffen. Het betreft 9 hulzen, 9 mm Parabellum met bodemstempel PMC MRP Geco Luger en 63 hulzen, 9 mm Parabellum met bodemstempel Geco. De kogels zijn met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afgevuurd uit twee verschillende vuurwapens: twee Uzi’s. De sporen passen bij het gebruik van 2 patroonhouders in de ene Uzi en twee of drie patroonhouders in de andere Uzi.
- -
In de door [medeverdachte 1] gehuurde loods aan de [adres] te [plaats 5] wordt tijdens de doorzoeking op 21 april 2009 in een latex handschoen munitie aangetroffen. Het betreft 63 patronen: 49 patronen 9 mm Parabellum met bodemstempel Geco Luger en 14 patronen 9 mm Parabellum met bodemstempel PMC Luger.
- -
In de deskundigenrapportages wordt geconcludeerd dat de matrijssporen/bodem-stempels op vijf van de patroonhulzen van de plaats delict op de Rijksweg A73 overeen komen met de matrijssporen/bodemstempels van 14 patroonhulzen, gevonden in de bewuste loods. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de bodemstempels door dezelfde matrijs zijn aangebracht en dat deze patroonhulzen een gemeenschappelijke oorsprong hebben. Door één matrijs kunnen vele duizenden tot honderdduizenden bodemstempels worden aangebracht. De waarschijnlijkheid waarmee twee patroonhulzen met dezelfde matrijssporen worden aangetroffen, hangt af van hoeveel patroonhulzen van een bepaalde partij in een land/regio werden geïmporteerd. Verder is uit het onderzoek gebleken dat van de 63 in de loods aangetroffen patronen er 31 zeer waarschijnlijk in dezelfde patroonhouder zijn geplaatst als 24 van de 73 op de plaats delict op de Rijksweg A73 aangetroffen munitie. Er kan niet worden vastgesteld of de in de loods aangetroffen munitie op de plaats delict is geweest.
- -
Zowel op de magneetplaat van het onder de Ford Escort aangetroffen baken als op de latex handschoen die in de loods werd aangetroffen en waarin zich voormelde munitie bevond, zijn DNA-sporen aangetroffen. Het deskundigenrapport van IFS vermeldt hierover allereerst dat in het extract van de bemonstering van de magneetplaat DNA is aangetroffen dat door drie personen is gedoneerd. De uitkomst van de DNA-analyses biedt zeer weinig steun voor de hypothese dat betrokkenen - [slachtoffer 1] of [verdachte] of [medeverdachte 1] - DNA hebben bijgedragen aan dit extract. Ook in het extract van de bemonstering van de latex handschoen is DNA aangetroffen dat eveneens door drie personen is gedoneerd. Er is zeer weinig steun voor de hypothese dat betrokkenen [slachtoffer 1] of [verdachte] of [medeverdachte 1] DNA aan dit extract hebben bijgedragen. Het is niet geheel uitgesloten dat voormelde betrokkenen aan de bemonsteringen van de magneetplaat en de latex handschoen hebben bijdragen. Indien dit het geval is, dan hebben zij zo weinig bijgedragen dat een deel van de DNA-kenmerken in hun profielen niet is aangetroffen in de verkregen mengprofielen.
- -
Uit het onderzoek is gebleken dat de telefoons van [verdachte] en [medeverdachte 1] vanaf 23.15 uur geen enkele zendmast meer aanstralen. Op 10 september 2008 wordt om 02.49 uur met de huistelefoon van het pand [plaats 16][adres] te [plaats 16] (de woonplaats van [medeverdachte 1]) met het nummer [telefoonnummer] gebeld met het bij [medeverdachte 1] in gebruik zijnde mobiele nummer [telefoonnummer]. Er komt geen verbinding tot stand. Op 10 september 2008 om 03.01 en 03.07 uur wordt met het bij de echtgenote van [verdachte] in gebruik zijnde nummer [telefoonnummer] gebeld naar het bij [verdachte] in gebruik zijnde mobiele nummer [telefoonnummer]. Er komt geen verbinding tot stand.
- -
[slachtoffer 1] heeft op 10 september 2008 om ongeveer 02.26 uur vanuit de Ford Escort telefonisch contact gezocht met het mobiele nummer dat in gebruik was bij [betrokkene 1], de man van [betrokkene 2]. [slachtoffer 1] had een geheime liefdesrelatie met [betrokkene 2].
De bewijsoverwegingen:
De kernvraag, waar het hof zich voor geplaatst ziet, luidt: Kan ten aanzien van [medeverdachte 1] en [verdachte] op grond van (onder meer) de vaststaande feiten medeplegen van of medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer 1] en de poging tot moord op [slachtoffer 2] worden aangenomen?
Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daarbij het volgende.
- -
Het meest belastende bewijsmiddel tegen verdachten is het in Amsterdam ophalen van peilbaken en tracer. Het in het bezit krijgen van een peilbaken en tracer kan in dit geval op niets anders duiden dan het nastreven van een geheim doel, namelijk het door verdachten of door degenen ten behoeve van wie verdachten de set hebben opgehaald, traceren van iets of iemand die daarvan geen weet heeft.
- -
Het in hun bezit krijgen van de tracer en het baken (waarvan het laatste op de plaats van het delict onder de auto van het slachtoffer wordt aangetroffen), zou gelet op de omstandigheden van het geval in beginsel als zeer bezwarend voor verdachten kunnen gelden. Maar kan hieruit, mede gezien de overige beschikbare bewijsmiddelen, worden geconcludeerd dat verdachten het (al dan niet voorwaardelijk) opzet hadden op het plegen van een levensdelict (althans op medeplichtigheid daaraan)?
Het hof zal hierna allereerst de belangrijkste overwegingen ten aanzien van het bewijs weergeven. Daarna zal worden ingegaan op een aantal specifieke, door zowel de advocaat-generaal als de verdediging opgeworpen vraagpunten met betrekking tot onderdelen van de bewijsvraag.
- -
Belangrijk is dat de aanwezigheid van [medeverdachte 1] en [verdachte] op de plaats en het tijdstip van de schietpartij op de A73 niet kan worden vastgesteld. Er is geen bewijs dat zij op de A73 op plaats en tijd van het plegen van het delict aanwezig zijn geweest en dat zij daar op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben geschoten. Er zijn geen getuigen die hen op de plaats delict op het bewuste tijdstip hebben gezien, noch zijn er technische sporen gevonden op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat zij feitelijk bij de schietpartij aanwezig zijn geweest en daaraan zouden hebben deelgenomen.
- -
Een belangrijk -en tijdens de procedure zowel bij de rechtbank als bij het hof veel besproken- aspect van deze strafzaak betreft de in eerste aanleg door de officier van justitie met betrekking tot de uitpeilset naar voren gebrachte redenering -kort weergegeven- “kopen is plakken, plakken is schieten”. In de visie van het openbaar ministerie, ook in hoger beroep, moet worden aangenomen dat de personen die de uitpeilset hebben gekocht, die ook onder de Ford Escort hebben geplakt en dat die personen vervolgens dezelfde zijn als die hebben geschoten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Nu vast staat dat [medeverdachte 1] en [verdachte] die uitpeilset op 9 september 2008 in Amsterdam hebben opgehaald, zou dit in deze redenering moeten leiden tot de vaststelling dat zij ook de daders van de (poging tot) moord zijn.
- -
Deze redenering veronderstelt allereerst dat vast komt te staan dat er een verband is tussen de aanschaf en het in bezit hebben van de uitpeilset door verdachten en de schietpartij. Daarvoor is van belang dat vastgesteld zou moeten kunnen worden dat verdachten degenen zijn geweest die de uitpeilset op 9 september 2008 ook na 23.15 uur in hun bezit hebben gehouden en het baken bij het casino in [plaats 3] onder de auto van [slachtoffer 1] hebben geplakt. Althans, voor zover zij de set aan een ander zouden hebben gegeven, zou moeten blijken dat deze dan in opdracht van hen zou hebben gehandeld.
- -
Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is door verdachten aangevoerd dat zij de uitpeilset om ongeveer 23.15 uur aan een derde hebben gegeven. Daarbij is, in een zeer laat stadium (-zij het dat [verdachte] dit al veel eerder schriftelijk aan een toenmalige raadsman zou hebben laten weten en deze zou hebben geadviseerd dit voor zich te houden; de brief die tot bewijs daarvan zou moeten dienen is aan het hof overgelegd-), door verdachten aangegeven dat die derde [betrokkene 2] zou zijn. Zij zou, aldus [verdachte], op verzoek van [slachtoffer 1] het baken bij hem aan [adres] in [plaats 4] zijn komen ophalen. [betrokkene 2], die zoals vermeld een geheime liefdesrelatie met [slachtoffer 1] onderhield, zou het baken kennelijk nodig hebben gehad om in de auto van haar vaste partner, [betrokkene 1], te plaatsen, beweerdelijk om te ontdekken of deze vreemd ging. Om die reden zou [slachtoffer 1] haar eerder ook een telefoon hebben aangeboden waarmee Kraus zou zijn af te luisteren. Op de een of andere manier is het baken vervolgens echter onder de auto van [slachtoffer 1] geplaatst, aldus verdachten. Zij wisten daar naar eigen zeggen niets van.
- -
Het openbaar ministerie heeft aangegeven dat uit het onderzoek in deze zaak geen bewijs naar voren is gekomen dat [betrokkene 2] de set heeft opgehaald. Het SMS-verkeer met [slachtoffer 1] die dag geeft geen steun voor de veronderstelling dat hij haar opdracht heeft gegeven de set op te halen. Het tegendeel is het geval, aldus de advocaat-generaal. Hij heeft het standpunt ingenomen dat hier sprake is van een kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte over de afgifte van de uitpeilset aan [betrokkene 2]. In zijn optiek versterkt dit het bewijs tegen verdachten.
- -
De verdediging heeft hiertegen verweer gevoerd. Dit komt er op neer dat als het hof al zou aannemen dat verdachten liegen, hieraan nog niet de conclusie zou mogen worden verbonden dat zij dus schuldig zijn aan de schietpartij. Als verdachten de set niet op verzoek van [slachtoffer 1] zouden hebben opgehaald en aan [betrokkene 2] afgegeven, zou dit met andere woorden de mogelijkheid onverlet laten dat de set aan een ander is afgegeven en dat de aanschaf en het bezit van de uitpeilset mogelijk een ander doel dienden. Zoals bijvoorbeeld het traceren en rippen van wiethokken van [slachtoffer 1]. Dan zou het niet noodzakelijk gaan om het medeplegen van een (poging tot een) levensdelict (of medeplichtigheid daaraan). In dit alternatieve scenario zouden verdachten dan opzet hebben gehad op een ander delict, te weten het stelen van hennep, maar niet op een levensdelict.
- -
Het hof merkt allereerst op dat de proceshouding van verdachten, waarin deze pas zeer laat in de procedure hebben onthuld aan wie zij tracer en baken zouden hebben afgegeven, verbazing heeft gewekt. Ook lijkt de advocaat-generaal gelijk te hebben dat er geen concreet bewijs is dat [betrokkene 2] de set heeft opgehaald. De mogelijke leugenachtigheid van de desbetreffende verklaring van verdachten, die zou moeten volgen uit de ontkenning door [betrokkene 2] en haar SMS-contacten op 9 september met [slachtoffer 1], leidt echter niet zonder meer tot ontkrachting van het door de verdediging genoemde alternatieve scenario en is daardoor dus nog niet zonder meer redengevend voor het bewijs van het medeplegen van de moord, poging tot moord of medeplichtigheid daaraan. Indien het hof de conclusie van de advocaat-generaal zou overnemen dat hier sprake is van een kennelijk leugenachtige verklaring, maakt dat deze derhalve nog niet tot een bruikbaar bewijsmiddel. Het feit dat verdachten op dit punt zouden liegen, brengt voor het hof evenmin mee dat het mogelijke alternatieve scenario buiten beschouwing zou moeten blijven. Het hof heeft immers een eigen verantwoordelijkheid bij waarheidsvinding.
- -
In dit verband heeft het hof overwogen of zich hier mogelijk de situatie voordoet dat de lezing van verdachten met betrekking tot het mogelijke doel van de aanschaf van de uitpeilset in opdracht van een ander en de afgifte aan een ander, in het licht van de bewijsmiddelen dermate ongeloofwaardig of onvoorstelbaar is, dat het wel zo moet zijn geweest dat de uitpeilset is aangeschaft met het oog op de liquidatie door of in opdracht van verdachten van [slachtoffer 1] en de poging tot moord op [slachtoffer 2], zoals het openbaar ministerie heeft betoogd.
- -
Het hof trekt die conclusie niet, in het licht van zowel het ontbreken van bewijsmiddelen die verdachten direct verbinden aan plaats en tijd delict als van na te bespreken bewijsmiddelen die ruimte laten voor het scenario dat inderdaad anderen dan verdachten verantwoordelijk zijn voor het gepleegde levensdelict.
- -
Met betrekking tot het “plakken” van het baken, overweegt het hof dat niet is vast te stellen dat verdachten het baken onder de auto van [slachtoffer 1] hebben bevestigd. Uit niets blijkt dat verdachten in de nacht van 9 op 10 september 2008 bij het casino in [plaats 3] zijn geweest en/of toen het baken onder de auto van [slachtoffer 1] hebben bevestigd. De (ter zitting van het hof bekeken) camerabeelden van 9 en 10 september 2008 van de bewakingscamera’s bij het casino geven geen uitsluitsel, terwijl een bij het casino die nacht aanwezige bewaker (-de heer [getuige 1], van wie de verklaring pas in hoger beroep bekend is geworden-) geen relevante informatie op dit punt heeft verschaft. De uitkomst van de DNA-analyses van de bemonstering van de magneetplaat biedt voorts “zeer weinig steun” voor de hypothese dat verdachten DNA hebben bijgedragen aan dit extract. Hoewel onbekend is gebleven wie dan wel heeft bijgedragen aan dit DNA, en of dit de daders zijn geweest, is betrokkenheid van andere personen dus niet uit te sluiten.
- -
Het gegeven dat de telefoons van [verdachte] en [medeverdachte 1] na 23.15 uur op 9 september 2008 zouden hebben uitgestaan uitgestaan kan naar het oordeel van het hof nog niet met zich brengen dat daarmee zou vast staan dat [verdachte] en [medeverdachte 1] op de plaats delict aanwezig waren en dat zij met het uitzetten van hun telefoons hun aanwezigheid daar zouden hebben willen verhullen. Het uitzetten van mobiele telefoons is immers niet zó uitzonderlijk dat dit op zichzelf al verdacht is en daarvoor geen andere, legitieme, verklaringen bestaan. Ook bijvoorbeeld [betrokkene 1] heeft die nacht zijn telefoon uitgeschakeld. Zeer belastend is dit gegeven op zichzelf dus niet.
- -
Het hof overweegt voorts dat uit het feit dat de tracer en het baken ter hoogte van de [adres] te [plaats 15] weer onder het bereik van opeenvolgend dezelfde zendmasten en tenslotte om 02.49 uur onder het bereik van de zendmast aan de [adres] te [plaats 1] komen, nog niet noodzakelijkerwijs volgt (zoals door de verdediging is aangevoerd), dat de schoten van uit de auto zijn gelost, waarin de PalmTreo zich bevond. Al lijkt die conclusie voor de hand te liggen, noodzakelijk is zij niet. Aan de hand van de technische gegevens, kan namelijk niet worden vastgesteld op welke afstand de tracer zich van het baken bevond op de momenten dat zij beide dezelfde zendmasten aanstraalden. De zendmasten hebben immers een vrij groot bereik en dat gegeven sluit de mogelijkheid niet uit dat de tracer zich op relatief grote afstand van het baken is blijven bevinden. Evenmin valt vast te stellen of de tracer zich (telkens) voor of achter het baken heeft bevonden. Anders gezegd: niet volledig uitgesloten kan worden dat er zich tussen de tracer en het baken een andere auto heeft bevonden, van waaruit op de Ford Escort is geschoten of zelfs dat op dat moment de tracer voor de Ford Escort uit gereden heeft.
- -
Het openbaar ministerie hecht groot belang aan de overeenkomsten tussen de in de door [medeverdachte 1] gehuurde loods aangetroffen munitie met de op de plaats delict aangetroffen munitie. Naar het oordeel van het hof kan aan deze omstandigheid echter niet zodanig gewicht worden toegekend, dat mede daarop een veroordeling voor deze feiten kan worden gebaseerd. Allereerst overweegt het hof daartoe, dat niet gebleken is dat de in de loods aangetroffen munitie ook aanwezig is geweest op de plaats van het delict. Dit is van belang, nu de munitie in de loods pas op 21 april 2009, dus ruim een half jaar na de schietpartij, is aangetroffen en niet duidelijk is wanneer die munitie in de loods terecht is gekomen. Voorts is van belang dat aannemelijk is dat bedoelde loods door meer/andere personen dan [medeverdachte 1] en [verdachte] werd gebruikt en de munitie dus ook door andere personen dan de beide verdachten daar kan zijn achtergelaten. Ten derde acht het hof het van belang dat de op de latex handschoen aangetroffen DNA-sporen niet wijzen in de richting van een van beide verdachten, hetgeen wel voor de hand had gelegen als zij de munitie in die handschoen hadden gedaan. Ten vierde wijst het hof op de door de deskundigen aangegeven omstandigheid dat met een matrijs vele duizenden, zo niet honderdduizenden bodemstempels worden aangebracht en dat zonder nadere gegevens, die ontbreken, niet gezegd kan worden dat de in de loods aangetroffen munitie tot de zelfde specifieke aangeschafte partij munitie behoort als de munitie die is aangetroffen op de plaats delict. Ten vijfde overweegt het hof dat uit het deskundigenbericht weliswaar blijkt dat een aantal in de loods aangetroffen patronen in dezelfde patroonhouder hebben gezeten als een aantal van de op de plaats delict aangetroffen hulzen, maar dat uit niets blijkt op welk tijdstip dat zou zijn geweest, noch wie die houder gehanteerd heeft.
- -
Het vonnis van de rechtbank steunt onder meer op verklaringen van de getuige [getuige 2]. De verdediging heeft daartegenover een groot aantal argumenten gesteld waarom deze verklaringen onbetrouwbaar zouden zijn. Zo zou [getuige 2] zijn veroordeeld voor oplichting en heeft de vader van [getuige 2], ten overstaan van de raadsheer-commissaris gehoord, diverse verklaringen van zijn zoon met stelligheid ontkend.
- -
Wat daarvan zij, [getuige 2] heeft ter terechtzitting van de rechtbank op 14 juni 2010 verklaard dat hij bij [verdachte] thuis twee wapens heeft gezien. [getuige 2] verklaart echter dat hij dacht (cursivering hof) dat het wapen met daaraan een zwarte band een automatisch wapen was. Hij geeft echter niet aan waarom hij dat dacht en verklaart tegelijkertijd dat hij weinig kennis van wapens heeft. Het hof acht de inhoud van die verklaring daarom, bij gebrek aan ander ondersteunend bewijs, van onvoldoende gewicht om er de conclusie aan te kunnen verbinden dat [verdachte] de beschikking had over een of meer Uzi’s. De door de getuige gestelde (en door [verdachte] bestreden) mededelingen van [verdachte] tegenover deze getuige over de manier waarop omgegaan zou moeten worden met Uzi’s en over het daadwerkelijk oefenen met schieten met Uzi’s maken dit niet anders, nu de verklaring van de getuige niet wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal (bijvoorbeeld technisch bewijsmateriaal zoals DNA).
- -
De (door verdachte betwiste) verklaring van getuige [getuige 2] dat [verdachte] op een tijdstip kort voor de moord op [slachtoffer 1] tegen een onbekend gebleven man met “een Rudi Völler-kapsel” gezegd zou hebben dat [slachtoffer 1] binnenkort wel eens ‘opgeruimd’ zou kunnen worden, vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Niemand kan het bestaan van die man bevestigen of weet wie die man geweest zou kunnen zijn, laat staan dat er ondersteunend bewijs is voor wat [verdachte] tegen die man gezegd zou hebben.
- -
Aan het gegeven dat er op 21 april 2009 tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] aan [adres] te [plaats 4] een patroon 9 mm Parabellum merk Geco is aangetroffen met daarop DNA van [verdachte] verbindt het hof, anders dan de rechtbank, niet de conclusie dat dit bijdraagt aan het bewijs van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Immers, niet is komen vast te staan dat deze – op zich veel voorkomende type- patroon iets te maken heeft met de bewuste schietpartij op de A73, dat deze patroon zich in een patroonhouder van één van de bij de schietpartij gebruikte wapens heeft bevonden of dat [verdachte] wel moet hebben beschikt over automatische wapens van het type dat bij de schietpartij is gebruikt. Als de hypothese is dat verdachten de niet gebruikte munitie hebben gedeponeerd in de eerder besproken loods, is immers niet duidelijk hoe deze bij [medeverdachte 2] gevonden patroon in die hypothese past.
- -
Het alternatieve scenario wordt evenmin ontkracht door de mislukte opwaardeerpoging van de set bij Vodafone en door het terugkeren van de tracer naar de mast waarmee hij voor vertrek contact had. Als de daders immers in de omgeving (-in letterlijke en figuurlijke zin-) van verdachten moeten worden gezocht, zijn deze aspecten ook in dat alternatieve scenario verklaarbaar.
Resumerend
Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachten aanwezig zijn geweest bij de moord en of poging tot moord op de A73 en dat zij daar hebben geschoten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Evenmin kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachten opzet hadden op het medeplegen van het levensdelict of op het behulpzaam zijn daarbij. De bewijsmiddelen zijn – ook in onderlinge samenhang bezien - daarvoor onvoldoende redengevend. Verdachten zijn niet door bewijsmiddelen te koppelen aan plaats en tijd van het delict. Er moet, ook al wordt door het openbaar ministerie aangenomen dat zij de uitpeilset niet aan [betrokkene 2] hebben afgegeven, een te grote stap worden gezet om te concluderen dat zij de set ook na 23.15 uur in hun bezit hebben gehouden, het baken hebben geplakt, de auto met daarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gevolgd en op hen, na 2.20 uur, hebben geschoten, dan wel dat anderen dat in hun opdracht hebben gedaan of althans dat zij aan deze misdaad medeplichtig zijn geweest.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen en de kanttekeningen die daarbij kunnen worden geplaatst, kan een ander scenario waarbij verdachten geen opzet hadden op het plegen van het tenlastegelegde niet als zo ongeloofwaardig worden beoordeeld, dat het alleen daarom al terzijde zou moeten worden geschoven, omdat het niet anders kan zijn dat verdachten de daders of medeplichtigen zijn.
Gelet op de vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal het hof de ter terechtzitting van 4 september 2012 door de advocaat-generaal gedane vordering tot gevangenneming van verdachte afwijzen.
Overweging met betrekking tot het bewijs van de feiten 3, 4 en 5
Algemeen:
Tijdens het onderzoek in deze zaak is bij telefoongesprekken en opgenomen verklaringen veelal gebruik gemaakt van roep- of bijnamen. Het komt het hof geraden voor in verband met de begrijpelijkheid van een aantal hierna aan te halen bewijsmiddelen een kort overzicht van die bijnamen/aliassen te geven:
- -
[verdachte] wordt genoemd: [verdachte] of [verdachte] of [verdachte] of [verdachte] of [verdachte];
- -
[medeverdachte 1] (geboren op [1979]) wordt genoemd:[medeverdachte 1] of [medeverdachte 1] of [medeverdachte 1];
- -
[medeverdachte 2] wordt genoemd: [medeverdachte 2] of [medeverdachte 2];
- -
[medeverdachte 9] wordt genoemd: [medeverdachte 9] of [medeverdachte 9] of [medeverdachte 9];
- -
[medeverdachte 3] (geboren op [1964]) wordt genoemd: [medeverdachte 3] of [medeverdachte 3] of [medeverdachte 3];
- -
[medeverdachte 5] wordt genoemd: [medeverdachte 5] of [medeverdachte 5].
Ten aanzien van feit 4:
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het navolgende, dat niet ter discussie heeft gestaan, -op een enkel punt na- in overeenstemming met de door de rechtbank gebezigde bewoordingen vastgesteld.
Locatie [adres] te [plaats 2]:
Op 10 november 2008 om ca 12.00 uur controleert de politie een bedrijfspand aan de [adres] te [plaats 2], eigendom van [betrokkene 3], en treft aldaar een Dodge met kenteken [kenteken] aan. Deze Dodge [kenteken] staat op naam van [medeverdachte 2] (geboren 16-5-1974). In de bij de loods aangetroffen en in beslag genomen Dodge van [medeverdachte 2] zijn restanten van hennepplanten, aarde en piepschuim aangetroffen en een factuur van [bedrijf 2] d.d. 27 oktober 2008 ten name van [verdachte] (verdachte) betreffende 10 slangklemmen.
Vlak nadat de politieauto op het terrein verscheen, zijn er twee mannen weggerend.
In het pand treft de politie een hennepplantage aan. Er worden 1.130 hennepplanten in beslag genomen alsmede de daarbij gebruikelijke bedrijfsmiddelen. Monsters van deze planten zijn getest en blijken een positieve reactie te vertonen voor THC. De planten worden door de verbalisant ook herkend als hennepplanten. In de loods worden tevens enkele flessen frisdrank aangetroffen, veilig gesteld en bemonsterd. Bij één van de monsters van de frisdrankflessen, met identiteitszegel AAAI7894NL#01, wordt het DNA-profiel van verdachte [verdachte] vastgesteld. De loods is door de eigenaar [betrokkene 3] met ingang van 1 september 2008 verhuurd aan [bedrijf 1] [bedrijf 1] is een vennootschap van [medeverdachte 5]. Hij heeft de huurovereenkomst ook ondertekend. In deze schriftelijke huurovereenkomst wordt vermeld dat het pand wordt onderverhuurd aan [bedrijf 3] i.o., vertegenwoordigd door [gemachtigde 1]. Als telefoonnummer van die [gemachtigde 1] is vermeld: [telefoonnummer] .De huurster heeft vanaf 2 september 2008 de beschikking over de sleutels.
Op 10 november 2008 zijn diverse telefoongesprekken afgeluisterd.
Om 05.39 uur ontvangt [verdachte] (taplijn Mart 05) een sms-bericht van de telefoon [telefoonnummer] ten name van [getuige 10], [adres] te [plaats 17], met de mededeling: “6.15”, dat om 05.47 uur wordt beantwoord met: “Ok”. Om 05.53 uur ontvangt [medeverdachte 3] een sms-bericht van [getuige 10] met de vraag: “ging jij mee”. Even later belt [medeverdachte 3] met [getuige 10] en vraagt waar hij zit. [getuige 10] antwoordt dat hij onderweg is naar [plaats 5], waarop [medeverdachte 3] zegt: “okee, ik zie je zo”.
Om 11.13 uur ontvangt [verdachte] een sms-bericht van het nummer [telefoonnummer], in gebruik bij [medeverdachte 2], met de vraag: “ben je er al”. De afgeluisterde telefoonlijn straalt de zendmast aan de [adres] te [plaats 2] aan. Enkele seconden later komt het antwoord: “5 min”. Deze telefoon van [medeverdachte 2] is op 10 november 2008 gelokaliseerd in [plaats 2].
Om 12.44 uur wordt er met de telefoon van [verdachte] een sms verstuurd naar de telefoon van [getuige 10]: “ze hebe ons”. De telefoon van [verdachte] straalt de zendmast [adres] [plaats 2] aan en die van [getuige 10] straalt hetzij de zendmast [adres] hetzij de zendmast [adres] aan, beide in [plaats 2].
Om 12.46 uur wordt met de telefoon van [medeverdachte 3] gebeld naar een onbekend gebleven man, waarin [medeverdachte 3] zegt: “… zit in auto en ga langs bij [medeverdachte 2] … die hebben ze ook”. De door [medeverdachte 3] gebruikte telefoon bevindt zich die dag onder de zendmast [adres] te [plaats 2]. Even later wordt met dezelfde telefoon gebeld naar een onbekend gebleven man, waarin [medeverdachte 3] zegt dat de man snel naar de McDonalds in [plaats 2] moet komen.
Om 12.50 uur wordt met de telefoon van [verdachte] (zendmast van deze telefoon is [adres] te [plaats 2]) een gesprek gevoerd met een onbekende man, waarbij [verdachte] zegt: “Het is mis daar … ik was daar en die ander is derbij”. De ander zegt: “inval”, en [verdachte] zegt: “ja”.
Om 12.54 uur wordt met dezelfde telefoon (nog steeds onder dezelfde zendmast) gebeld naar telefoon [telefoonnummer], ten name van [medeverdachte 2], [adres] te [plaats 5], waarbij [verdachte] zegt: “ik zit binnen waar jij nu voor loopt, rechts … Ik zit in die brasserie binnen recht voor je. nee je loopt voorbij…”.
Om 13.02 uur wordt met de taplijn Mart 05, nog steeds via de zendmast [adres] te [plaats 2], gebeld met telefoon [telefoonnummer] ten name van [getuige 10], waarbij tegen [getuige 10] wordt gezegd: “je rijdt ons net voorbij op dat pleintje”.
Om 14.03 uur wordt met taplijn Mart 14 een sms-bericht verstuurd naar telefoon [telefoonnummer], in gebruik bij [medeverdachte 7]: “haha, [medeverdachte 2] wel” en om 14.05 wordt geantwoord: “ok, was die bij jou dan”, gevolgd door een bericht om 14.06 uur: J”a, die hade ze byna, haha, de kneus hy geloofde me nie en dag dat ik een geintje maakte”.
Verdachte heeft iedere betrokkenheid bij de exploitatie van de aangetroffen hennepkwekerij ontkend.
Ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij aan de [adres] te [plaats 2] overweegt het hof als volgt:
Betrokkenheid van [medeverdachte 5]
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij het pand aan de [adres] te [plaats 2] heeft gehuurd op verzoek van [medeverdachte 4]; in ruil daarvoor zou hij twee maanden huur betaald krijgen. [medeverdachte 4] zou een onderhuurder hebben voor het pand. Omdat [medeverdachte 4] echter de gegevens van deze onderhuurder niet verstrekte en die gegevens wel moesten worden ingevuld in het huurcontract, heeft hij de naam van [gemachtigde 1] vermeld. Deze heeft er echter niets mee te maken. Volgens [medeverdachte 6] is de naam [plaats 2] wel eens gevallen. De hennephokken in [plaats 6] en [adres] draaiden toen al. Hij is een keer samen met [medeverdachte 5] [rb: [medeverdachte 4]] naar [medeverdachte 4] [rb: [medeverdachte 4]] in [plaats 5] gereden om een auto te bekijken. In de auto begonnen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] over panden te praten. Ze zijn ook naar panden gaan kijken, maar de panden die ze zagen waren volgens [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] niet geschikt om een wietlocatie te beginnen. [medeverdachte 5] zei vervolgens tegen hem dat er onder zijn naam een pand was gehuurd in [plaats 2] en is er vervolgens naar toe gereden om het pand te bekijken. Hij vroeg toen aan [medeverdachte 5] of het voor die jongens (waarmee hij bedoelde [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] ) was en [medeverdachte 5] beaamde dat.
Betrokkenheid van [medeverdachte 4]
Verwezen wordt naar hetgeen hiervóór is overwogen ten aanzien van [medeverdachte 5]: Volgens [medeverdachte 5] heeft [medeverdachte 4] hem gevraagd de huurovereenkomst van de loods in [plaats 2] te regelen. Dat het verhaal van [medeverdachte 5] over de betrokkenheid van [medeverdachte 4] bij het regelen van de loods aan de [adres] als locatie voor een hennepkwekerij juist is, vindt steun in het feit dat als telefoonnummer van de 'onderhuurder' [gemachtigde 1] (die volgens [medeverdachte 5] geen enkele bemoeienis met een en ander heeft), het nummer [telefoonnummer] is vermeld. Dit nummer moet aan [medeverdachte 4] worden toegeschreven. Blijkens het proces-verbaal inzake de telefoonnummers van [medeverdachte 4] straalt dit telefoonnummer het meest een zendmast in [plaats 18] aan, de woonplaats van [medeverdachte 4], en wordt via dit nummer veelvuldig gebeld met het telefoonnummer van iemand die heeft verklaard [medeverdachte 4]s vriendin te zijn.
Volgens de hiervoor aangehaalde verklaring van [medeverdachte 6] was [medeverdachte 4] - samen met [medeverdachte 5] - op zoek naar geschikte locaties voor hennepkwekerijen.
Betrokkenheid van [medeverdachte 2]
In de Dodge van [medeverdachte 2], bij gelegenheid van de politie-inval in beslag genomen bij het pand, zijn restanten hennep, aarde en piepschuim aangetroffen. [medeverdachte 2] heeft hiervoor geen aannemelijke verklaring kunnen geven, behalve dan dat iemand anders de auto moet hebben geleend. Hij weet niet hoe de auto daar terecht is gekomen. Broeks, die werkzaam is in de omgeving van de loods, heeft verklaard dat zij deze auto wel vaker, bijna dagelijks, heeft gezien. Dit gegeven, in samenhang met het gegeven dat de telefoon van [medeverdachte 2] bij het sms-bericht van 11.13 uur een zendmast in [plaats 2] aanstraalde, de opmerking van [verdachte] tegen [medeverdachte 2] in het gesprek van 12.54 uur dat [medeverdachte 2] hem op dat moment voorbij loopt en de opmerking van [verdachte] in diens sms-berichten van 14.03 uur tot 14.06 uur dat "[medeverdachte 2]" erbij was, leidt ertoe dat de rechtbank bewezen acht dat ook [medeverdachte 2] betrokken was bij de exploitatie van deze hennepkwekerij.
Betrokkenheid van verdachte
Uit het hiervoor aangehaalde telefoonverkeer en de gegevens van de aangestraalde mastlocaties, kan worden afgeleid dat [verdachte] op dat moment in [plaats 2] was. De rechtbank gaat er van uit dat hij ten tijde van de politie-inval in de kwekerij aanwezig was en dat hij één van de mannen was die [getuige 5] heeft zien wegrennen.
Het hof leidt dat met name af uit de sms-berichten die hij heeft uitgewisseld met [medeverdachte 7]:
- -
[verdachte], 13.21 uur: “… nu weet ik wat het is als je geen conditie heb …”
- -
[medeverdachte 7], 13.24 uur: “en je been kun je daar zo mee blijven lopen of moet je naar de dokter ermee”
- -
[verdachte], 13.26 uur: “ga wel heb in de prikkeldraad vastgezeten en ben van een muur gesprongen tis afgeschaafd”
- -
[medeverdachte 7], 13.50 uur: “weet je zeker dat t woute waren”
- -
[verdachte], 13.51 uur: “echt wel lievert”
- -
[verdachte], 13.54 uur: “ja ne ogen zyn goed waren er maar een stuk of 30tig ze bonste eers op de raam ik liep naar de deur toen ze me zagen sloegen ze de ramen eruit ben maar ga …”
- -
[verdachte], 13.54 uur: “… an rennen van o tot 100 in 6 seconde haha me audi was er niks by”
- -
[verdachte], 13.57 uur: “zate 2 achter deuren in en had 2 tusen deuren op slot gedaan dus voor die open waren haha, ze waren wel rond aan het ryen daar”
Dat verdachte bemoeienis had met deze hennepkwekerij en ook in de loods aanwezig is geweest, wordt bevestigd door het gegeven dat in de loods een fles frisdrank is gevonden waarop zijn DNA-profiel is aangetroffen.
Bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg heeft verdachte de aanwezigheid van de aangetroffen goederen verklaard met de redenering dat hij zijn brood verdient met onder meer het leveren van benodigdheden voor hennepkwekerijen . De talloze facturen van [bedrijf 2] die bij hem thuis zijn aangetroffen, getuigen daarvan. Dat is op zichzelf niet strafbaar. Ook voor de kwekerij in [plaats 2] heeft hij spullen afgeleverd. Bij die gelegenheid zal hij een keer van een fles frisdrank hebben gedronken.
Evenals de rechtbank acht het hof dit verhaal op zichzelf niet onaannemelijk en wil best aannemen dat verdachte grote hoeveelheden benodigdheden voor hennepkwekerijen heeft ingekocht. In het bijzonder gelet op het hiervoor aangehaalde telefoon- en smsverkeer acht het hof het verhaal van verdachte, dat hij slechts materialen heeft geleverd en verder niet betrokken was bij de exploitatie van deze hennepkwekerij onaannemelijk.
Nadere bewijsoverweging
Bij de vraag of de tenlastegelegde betrokkenheid bij de hennepkwekerij in [plaats 2] bewezen is, worden eveneens betrokken de bewijsmiddelen die ook worden gehanteerd ten aanzien van de andere henneplocaties en de criminele organisatie. Daaruit blijkt immers dat verdachte in algemene zin betrokken was bij hennepteelt op diverse locaties. Uit de combinatie van die bewijsmiddelen volgt dat verdachte en zijn medeverdachten niet alleen op de dag van de politie-inval aanwezig waren bij de loods, maar dat zij ook in de periode daarvoor betrokken waren bij de exploitatie van de kwekerij.
[adres] te [plaats 6]
Op 19 maart 2009 is in de schuur achter een woning gelegen aan het adres [adres] te
[plaats 6] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 817 hennepplanten.
De woning was eigendom van [medeverdachte 5]. In april 2008 is met de opbouw begonnen van deze hennepkwekerij. In de periode van april 2008 tot 19 maart 2009 is er twee keer geoogst, te weten op 21 januari 2009 en op 16 februari 2009. De hennepoogst werd vervolgens geknipt in de [bedrijf 4] Vof aan de [adres] te [plaats 5].
Uitgaande van de stukken stelt het hof voorop dat in elk geval [medeverdachte 5], [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en verdachte waren betrokken bij deze hennepkwekerij. [medeverdachte 5] was eigenaar van het pand aan de [adres] te [plaats 6] en had het pand verhuurd aan jongens uit Brabant. [medeverdachte 2] had de schuur verbouwd en ingericht en was de kweker. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] zijn vaak in [plaats 6] geweest. Verdachte was degene die alles aanstuurde.
In het kader van het onderzoek naar een mogelijke criminele groepering rondom verdachte zijn onder andere mastlocaties geanalyseerd en diverse getuigen gehoord. Dit onderzoek heeft het volgende opgeleverd ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij in [plaats 6]:
- -
Telefoonnummers [verdachte] binnen het bereik van de hennepkwekerij in
[plaats 6] (mastlocaties): op 11 april 2008 de nummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] en op 9 oktober 2008 het nummer [telefoonnummer].
- -
Maandag 19 januari 2009: rond 13.30 uur stuurt verdachte een sms naar mede-verdachte [medeverdachte 7] “dat ze zo ryen gaan kijken als ze naar z’n zin zijn”. Rond 14.00 uur sms’t verdachte naar zijn echtgenote “dat ze naar boven gaan en dat hij pas na 6 uur thuis is”. Uit zendmastgegevens bleek dat werd gereden naar [plaats 6]. Om 18.24 uur smst verdachte naar [medeverdachte 7] “dat er woensdag gewerkt kan worden”. [medeverdachte 7] ging mensen regelen. Het lukte haar 6 mensen te regelen.
- -
Woensdag 21 januari 2009: [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben ’s morgens rond 08:30 uur via de sms en telefonisch contact waarin ze spreken over wie wie oppikt. [medeverdachte 7] sms’t naar [verdachte] dat ze niet weg kan vanwege het kleintje, hoe graag ze ook wil. Ze kookt wel voor vandaag, ze brengt het rond etenstijd daarheen. Uit de bakengegevens van de Mercedes S180 van [medeverdachte 7] blijkt dat ze omstreeks 17:48 uur vertrekt vanaf de [adres] in [plaats 5] en dat van 17:52 uur tot 18:37 uur de auto heeft stilgestaan op de [adres] te [plaats 5]. Rond 19:30 uur hebben [verdachte] en [medeverdachte 7] via de sms contact, waarin [verdachte] laat weten dat het niet veel soeps was en dat ze allemaal klaagden. Tevens vraagt hij aan [medeverdachte 7] of ze iemand kent die dat afval wil, waarop [medeverdachte 7] antwoordt dat ze denkt van wel. Verdachte sms’t dat al wat ze ervoor krijgt ze mag houden en dat dit toch gauw een paar honderd zal zijn.
- -
16 februari 2009: om 04.47 uur belt [medeverdachte 2] naar ([medeverdachte 3] geboren 1964) om te vragen of hij wakker is. Om 07.10 uur belt [medeverdachte 2] naar NN-man en zegt dat hij er over een half uurtje is. Om 08.07 uur belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 5] en zegt dat hij er over 10 minuten is. De telefoon van [medeverdachte 2] straalt de mastlocatie [plaats 7] aan. Om 09.42 uur belt [medeverdachte 2] naar verdachte en zegt dat hij onderweg naar huis is en even rond moet bellen. Om 10.06 uur belt [medeverdachte 2] naar een NN-vrouw en vraagt of ze straks tijd heeft om te poetsen. Hierna belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 4] en vraagt of [medeverdachte 4] “die twee van hem kan regelen”. Om 13.22 uur stuurt [betrokkene 4] een sms naar [medeverdachte 2] waarin staat dat [betrokkene 5] zit te wachten en hoe laat het gaat worden. [medeverdachte 2] belt vervolgens naar NN-vrouw en zegt dat het tussen 5 en 6 wordt. Om 15.33 uur belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 2] en vraagt of hij al terug is. [medeverdachte 2] zegt ‘allang’, waarop[medeverdachte 3] vraagt of er nog wat over is. [medeverdachte 2] zegt “helemaal niks”. Later belt [medeverdachte 4] en vraagt wat hij met de jongen moet doen. [medeverdachte 2] zegt dat het ongeveer 6 uur wordt. [medeverdachte 4] zal het doorgeven. Om 01.03 uur stuurt [medeverdachte 2] een sms naar de gebruiker van het nummer [telefoonnummer], ten name van [bedrijf 4], [adres] te [plaats 5] met de vraag hoe laat het wordt. [medeverdachte 2] krijgt een sms bericht terug met uur, anderhalf uur. Verdachte en [medeverdachte 7] spreken verder over werk, op dezelfde plaats als de vorige keer. Ze hebben het over dat het vanavond kan. Later stuurt [verdachte] de vraag of het rommel is. [medeverdachte 7] antwoordt dat dat echt is, waardoor het een latertje wordt. De volgende dag vraagt [verdachte] hoe laat het is geworden. [medeverdachte 7] stuurt terug dat ze om half 3 thuis was, nadat ze de vrouwen naar huis had gebracht.
- -
20 maart 2009: [medeverdachte 2] belt naar NN-man. NN-man zegt dat het bij die andere foute boel is en verwijst naar een internetsite 112 Marum. Hierna belt [medeverdachte 2] naar verdachte. [medeverdachte 2] zegt dat ze niet naar boven hoeven, omdat het daar ook mis is.
- -
30 maart 2009: [medeverdachte 2] belt naar [medeverdachte 5] en zegt dat hij van plan is om die avond langs te komen. Later stuurt [medeverdachte 5] een sms naar [medeverdachte 2] dat hij een Essent-rekening heeft gehad van 9000 euro en deze maand 4500 euro moet betalen. [medeverdachte 5] vraagt of hij wat kan lenen. Later stuurt [medeverdachte 2] een sms naar [verdachte] dat [medeverdachte 5] geld wil lenen.
Gelet op vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte actief betrokken is geweest bij de hennepkwekerij in [plaats 6]. Hij is meerdere malen in [plaats 6] geweest en op de momenten dat er moet worden geoogst op 21 januari 2009 en 16 februari 2009 is er intensief telefonisch contact, waarbij onder anderen verdachte betrokken is. Tevens wordt verdachte op 20 maart 2009 - de dag na de inval van de politie - gebeld door [medeverdachte 2] met de mededeling dat ze niet naar boven hoeven, omdat het daar mis is. Het verhaal van verdachte dat hij handelt in growshopartikelen kan kloppen, maar gezien vorenstaande, alsmede gelet op de bewijsmiddelen die worden gehanteerd ten aanzien van de overige tenlastegelegde 'hennepfeiten' en hetgeen wordt overwogen ten aanzien van de criminele organisatie, is het hof van oordeel dat verdachtes betrokkenheid verder gaat dan die handel en dat verdachte een coördinerende rol heeft gehad in de ontwikkeling en/of exploitatie van de kwekerij.
[adres] te [plaats 7]:
Op 8 april 2009 om ongeveer 15.40 uur controleert de politie een woning aan de [adres] te [plaats 7], gemeente [plaats 19]. Er worden in totaal 391 hennepplanten en 197 hennepstekken alsmede de daarbij gebruikelijke bedrijfsmiddelen in beslag genomen. Monsters van deze planten zijn getest en blijken een positieve reactie te vertonen voor hennep. De planten worden door de verbalisant ook herkend als hennepplanten. In de woning worden ook enkele peuken en bierflesjes aangetroffen, veiliggesteld en bemonsterd.
Bij één van de veiliggestelde monsters van de peuken wordt het DNA-profiel van [medeverdachte 6] vastgesteld. De woning wordt van de gemeente [plaats 19] gehuurd door [bedrijf 1], gevestigd te [adres], 9351 AS [plaats 6], als tijdelijke woonruimte. [medeverdachte 5] is blijkens de huurovereenkomst enig bestuurder van deze vennootschap. De woning is vanaf 2 april 2008 voor onbepaalde tijd gehuurd en is bestemd voor tijdelijke woonruimte. Als telefoonnummer van [bedrijf 1] is vermeld: [telefoonnummer]. De kosten van de illegaal afgenomen energie van Enexis, ten bedrage van € 3.750,70 zijn gefactureerd aan [medeverdachte 5].
Op 7 april 2009 voeren verbalisanten een stelselmatige observatie uit en zien daarbij het volgende:
- -
een Nissan Interstar met kenteken [kenteken] rijdt om 12.08 uur het perceel aan de [adres] te [plaats 7] op. [medeverdachte 2] en NN2-man stappen uit. Op het terrein staat eveneens een rode Volvo, type station met kenteken [kenteken] en een groene Volvo. Verbalisanten zien dat [medeverdachte 2], NN2, NN3 en NN4 uit de rode Volvo negen dozen pakken en deze in de Nissan zetten. Beide Volvo’s verlaten het terrein en maken een ritje naar het perceel aan [adres] te [plaats 6]. In één van de Volvo's zitten 4 personen. Om 13.28 uur wordt waargenomen dat de Volvo [kenteken] het perceel [adres] oprijdt, [medeverdachte 2], NN2 en NN3 stappen uit en lopen naar de woning.
- -
Later herkennen de verbalisanten de NN2man als[medeverdachte 3].
De Nissan Interstar met kenteken [kenteken] staat op naam van verdachte. De Volvo, type station, met kenteken [kenteken] staat op naam van [medeverdachte 5].
Onder de Nissan Interstar met kenteken [kenteken] is in de periode 27 februari 2009 tot en met 22 april 2009 plaatsbepalingapparatuur geplaatst. Uit de bakengegevens blijkt de Nissan Interstar op de volgende dagen op het adres [adres] te [plaats 7] stilgestaan te hebben op onderscheidenlijk dinsdag 17 maart 2009 van 07.48 uur tot 08.03 uur, maandag 23 maart 2009 van 22.12 uur tot 22.42 uur en dinsdag 7 april 2009 van 12.08 uur tot 13.31 uur. Op zaterdag 18 april 2009 is de Nissan Interstar op de Zuiderweg te [plaats 7] geweest. uur.
Op 6 februari zijn diverse gesprekken afgeluisterd.
- -
Om 11.51 uur belt [medeverdachte 2] naar verdachte. [medeverdachte 2] zegt: “ik ben daar” en dan zegt verdachte even later “dan neem ze maar gewoon mee”. De telefoon van [medeverdachte 2] maakt dan gebruik van de zendmast aan de [adres] te [plaats 7].
- -
Om 12.03 uur ontvangt [medeverdachte 2] een sms-bericht van de telefoon [telefoonnummer] in gebruik bij verdachte waarin verdachte vraagt: “ben je al bezig?” [medeverdachte 2] antwoordt om 12.04 uur met “ja”. Waarop verdachte een sms-bericht terug stuurt “ok ga ik die [betrokkene 6] bele laat die [medeverdachte 5] het schoonmaken”. De telefoon van [medeverdachte 2] maakt dan nog steeds in gebruik van de zendmast aan de [adres].
- -
Om 12.11 uur stuurt verdachte een sms-bericht aan de telefoon [telefoonnummer] in gebruik bij [medeverdachte 4] waarin hij vraagt “bel ff”. Vervolgens wordt verdachte gebeld door een onbekend nummer waarin verdachte zegt tegen [medeverdachte 4]: “dinge was er heen gegaan nou en die is ze er af aan het eh… takelen”. [medeverdachte 4] zegt hierop: “ja, waarom dan”. Verdachte zegt: “Ja, die zal wel iets gezien hebben dat niet in orde was, als hun da zeg… eigenlijk was de planning een week later te doen.” [medeverdachte 4] zegt: “ja, ik ben er gisteren geweest man” en later in het gesprek zegt [medeverdachte 4]: “gisteren heb ik alles bekeken” Verdachte zegt even later in het gesprek: “ja, eentje gewoon hij, hij is alleen bij die [medeverdachte 5] he. Dat andere was nog niet interessant zei hij dus, die was nog niet klaar”.
- -
Om 12.16 uur ontvangt [medeverdachte 2] een sms-bericht van de telefoon [telefoonnummer] in gebruik bij verdachte met de tekst “Had die [betrokkene 6] aan de lijn zei dat ie er gistere was geweest”. De telefoon van [medeverdachte 2] maakt dan nog steeds gebruik van de zendmast aan de [adres].
Op 7 februari 2009, om 01.02 uur stuurt verdachte een sms-bericht naar [medeverdachte 2] waarin hij vraagt “laat ff weten hoeveel het is”. [medeverdachte 2] antwoordt daarop om 01.41 uur “49200”.
Uit het hierboven gestelde kan worden afgeleid dat in de periode van april 2008 tot en met 8 april 2009 in de woning aan de [adres] te [plaats 7] een hennepkwekerij was ingericht. Hierbij waren in ieder geval [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en betrokken. Op 6 februari 2009 heeft [medeverdachte 2] de hennep geoogst en meegenomen om te knippen.
Ten aanzien van de actieve betrokkenheid van verdachte bij de kwekerij in [plaats 7] kan worden uitgegaan van het navolgende:
- -
[medeverdachte 6] heeft verklaard dat hij de persoon op foto 1 herkent als iemand die één keer bij hem in [plaats 7] is geweest. Foto 1 van de algemene fotomap is de foto van verdachte.
- -
De eerder aangehaalde tapgesprekken worden, gelet op de context, zo geïnterpreteerd dat verdachte op 6 februari 2009 veelvuldig contact heeft gehad met [medeverdachte 2] over de vraag of [medeverdachte 2] de hennepplanten in [plaats 7] wel of niet moest oogsten op die dag. Vervolgens heeft verdachte contact met [medeverdachte 4] over het moment van oogsten van de kwekerij.
- -
Een tapgesprek op 18 april 2009 om 12.08 uur: [medeverdachte 2] belt met het telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik bij verdachte. [medeverdachte 2] zegt op een gegeven moment tijdens het gesprek “Ja; voor niks gereden”. [verdachte] antwoordt daarop “Da’s ook fijn dan”. Verder in het gesprek zegt [medeverdachte 2] “Ja. Als k er langs rijd, dat was voor mij al genoeg.” Verder in het gesprek vraagt [verdachte] “Kon je zien dan dat ze er geweest waren?, zal ik maar zeggen.” [medeverdachte 2] antwoordt met “Ja, dat kun je zien vanaf de buitenkant.” Uit de aangehaalde bewegingen van de plaatsbepalingsapparatuur onder de Nissan Interstar is met die auto door [plaats 7] gereden. Kennelijk heeft [medeverdachte 2] gezien dat de hennepkwekerij aan de [adres] werd opgerold en dat geeft hij door aan verdachte.
- -
De telefoonnummers die aan verdachte gelinkt kunnen worden , vielen op de volgende data onder het bereik van de zendmast in [plaats 7]: 5 juli 2008 en 19 januari 2009.
Gelet op vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte ook actief betrokken is geweest bij de hennepkwekerij in [plaats 7]. Verdachte is in [plaats 7] geweest en hij is herkend door de huurder van de woning. Op de dag van de oogst, 6 februari 2009, heeft hij veelvuldig contact met [medeverdachte 2] over hoe en wanneer te oogsten. Tevens stelt [medeverdachte 2] verdachte op 18 april 2009 op de hoogte van het feit dat de kwekerij is opgerold.
Het verhaal van verdachte dat hij handelt in growshopartikelen kan kloppen, maar gezien vorenstaande, alsmede gelet op de bewijsmiddelen die worden gehanteerd ten aanzien van de overige tenlastegelegde 'hennepfeiten' en hetgeen wordt overwogen ten aanzien van de criminele organisatie, is het hof van oordeel dat verdachtes betrokkenheid verder gaat dan die handel en dat verdachte een coördinerende rol heeft gehad in de ontwikkeling en/of exploitatie van de kwekerij.
[adres] te [plaats 5]:
Met betrekking tot de hal aan de [adres] te [plaats 5] is het hof van oordeel dat de rol van verdachte, met betrekking tot deze hennepkwekerij, onvoldoende duidelijk is om van medeplegen te kunnen spreken. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
alsmede ten aanzien van feit 3, de criminele organisatie:
Om van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen spreken is vereist dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel beoogde oogmerk. Voor strafbare deelname is voorts voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd is niet vereist, als de dader maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat hij heeft samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Op grond van na te noemen feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien - die ook grotendeels naar voren zijn gekomen bij de behandeling van de afzonderlijk tenlastegelegde hennepkwekerijen - wordt deze vraag bevestigend beantwoord.
Naar het oordeel van het hof is er sprake van een georganiseerd verband tussen de verdachten [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8]. Dit georganiseerd verband had tot oogmerk de teelt van en de handel in hennep.
Met betrekking tot de criminele organisatie overweegt het hof het navolgende:
Telefooncontacten
Bij de beantwoording van de vraag of in casu sprake is van een criminele organisatie is mede van belang dat vaststaat dat er intensieve contacten tussen de verdachten onderling hebben heeft plaatsgevonden. Tijdens observaties zijn diverse verdachten, alleen en/of samen gezien bij een of meer locaties van later ontmantelde hennepkwekerijen (dikwijls na telefonisch contact). Hiervan blijkt uit talloze telefoongesprekken en observaties.
In de ten laste gelegde periode is gebleken van veelvuldige telefooncontacten tussen verdachten onderling, waarvoor verwezen kan worden naar de bewijsvoering ter zake van de hennephokken [plaats 2], [plaats 6] en [plaats 7]. Het hof gaat ervan uit dat deze telefooncontacten onder andere betrekking hadden op afspraken over wie wanneer naar (één van) de kwekerijen ging, wanneer geoogst zou worden en het verwerken van de hennep. Deze interpretatie is gerechtvaardigd, nu vaststaat dat in genoemde telefooncontacten tussen verdachten onderling in versluierde taal werd gesproken. Zo werd er gesproken over “kleintjes” , “korte” , “gele” en “zakken” , hetgeen duidt op het leveren van hennepstekken en zakken grond. Verder wordt gesproken over “naar boven gaan” hetgeen duidt op het rijden naar de kwekerijen in [plaats 6] en [plaats 7]. Ten slotte wordt gesproken over “werken”, “kutwerk”, “beetje opruimen, rest is klaar” , hetgeen duidt op de verwerking van de hennep. De verdachten hebben geen, danwel geen geloofwaardige alternatieve verklaring gegeven voor dit taalgebruik.
Gelet op de hiervoor en hierna genoemde context duidt dit erop dat de verdachten onderling hun werkzaamheden op elkaar afstemden. Deze interpretatie wordt ondersteund door observaties, de ontmanteling van de diverse kwekerijen, verklaringen van de verdachten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5]dat zij in samenwerking met andere verdachten hennepkwekerijen onderhielden in [plaats 6] en [plaats 7] . Het is aannemelijk dat de verdachten in de telefooncontacten willens en wetens in verhullende taal hebben gesproken om uit handen van politie en justitie te blijven en zo de criminele handel te kunnen voortzetten.
Verdachten wisselden ook regelmatig van telefoon en/of simkaart en maakten gebruik van verschillende telefoonnummers. Zo heeft [medeverdachte 6] verklaard dat hij van [medeverdachte 4] wel eens simkaarten of een telefoon kreeg om contact te houden. Hij kreeg de opdracht die simkaarten en telefoons periodiek weg te gooien en niet meer te gebruiken. Gebleken is verder dat onderling tevens afspraken werden gemaakt over het uitzetten van telefoons als er naar kwekerijen werd gereden en met welk telefoonnummer verdachten onderling contact zouden hebben.
Gebruik van auto’s
Vaststaat dat de Nissan Interstar, kenteken [kenteken], op naam stond van verdachte . Deze Nissan werd niet alleen door verdachte gebruikt, maar ook door [medeverdachte 2] en diverse anderen. Deze Nissan is voorts aangetroffen op de locaties van de kwekerijen in [plaats 6] en [plaats 7] .
Verder staat vast dat een Citroen Berlingo (verder: ‘Caddy’), kenteken [kenteken] op naam stond van[betrokkene 7] . Deze [betrokkene 7] heeft verklaard dat hij in opdracht van verdachte [verdachte] of [medeverdachte 1] deze auto alleen op zijn naam heeft gezet en dat hij niet in de Berlingo mocht rijden. Dit is niet anders te duiden dan een zogenaamde “katvangersconstructie”, bedoeld om verdachten in voorkomende gevallen buiten beeld te houden. Deze “Caddy” is aangetroffen bij de kwekerij in [plaats 6] , de kniplocatie aan de [adres] (zie ook later), en bij een growshop in [plaats 11] en Amsterdam . Eveneens wordt in diverse tapgesprekken tussen verdachten onderling gesproken over zowel de Nissan (de bus) als de “Caddy” . Het is daarmee duidelijk dat de beide auto’s (Nissan en Berlingo) min of meer fungeerden als “bedrijfsauto” en door alle “medewerkers” werden gebruikt voor de “bedrijfsactiviteiten”.
[medeverdachte 6] heeft voorts verklaard dat hij van [medeverdachte 2] een auto heeft gekregen, die ook op zijn naam werd gesteld. Met die auto kon [medeverdachte 6] naar de hennepkwekerij in [plaats 6] om daar de planten water te geven.
Afspraaklocatie
Door de verdachten, in het bijzonder de leden van de [familienaam], werden onderling veelvuldig telefonisch afspraken gemaakt om elkaar te treffen op het adres van de vader van o.a. [verdachte] aan de [adres] te [plaats 5], gelegen op het zogenaamde [plaats 9] (ook wel: “de [plaats 9]” genaamd). Op diverse data worden op uiteenlopende tijden - zelfs midden in de nacht - op dit adres diverse voertuigen waargenomen. Verdachten onderling waarschuwden elkaar bovendien meermaals om niet naar het [plaats 9] te komen. Uit deze bevindingen kan worden afgeleid dat verdachten dit adres gebruikten voor afspraken .
Kniplocatie/verwerken hennep
Op het adres [adres] te [plaats 5] bevindt zich naast de woning van mede-verdachte [medeverdachte 8] ook de opslag van haar [bedrijf 4]. Op diverse momenten worden de door verdachten gebruikte auto’s op dit adres gesignaleerd. In tapgesprekken wordt voorts meermaals gesproken over (afrekenen met) de moeder van [medeverdachte 7], zijnde [medeverdachte 8]. Ook leggen leden van de organisatie meermalen telefonisch contact met de [adres]. Op 21 april 2009 worden in de betreffende opslag plantenresten met de geur van hennep aangetroffen, alsmede schaartjes en een afzuiginstallatie. Eveneens bevinden zich diverse taps in het dossier welke duiden op het regelen van knipsters door [medeverdachte 7]. Getuige [getuige 3] verklaart ten slotte dat zij bij [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] een hennepgeur heeft geroken en plantenresten in de kleding heeft gezien. Gelet op deze omstandigheden werd op genoemd adres de geoogste hennep aangevoerd en op die locatie werd geknipt/verwerkt.
Leden van het georganiseerd verband
Uit het voorgaande in onderlinge samenhang bezien met feit 2 kan worden afgeleid dat sprake is van een georganiseerd verband tussen [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8].
Verdachte vervulde binnen deze organisatie een beslissende, leidinggevende rol. [medeverdachte 4] regelde de panden en onderhield de directe contacten met de verzorgers van de diverse hennepkwekerijen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zorgden voor de opbouw en de verzorging van de diverse kwekerijen. De daadwerkelijke verzorging van de kwekerijen werd gedaan door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6]. De verwerking van de hennep werd ten slotte verzorgd door onder meer [medeverdachte 7] en haar moeder [medeverdachte 8].
Duurzaamheid
Het georganiseerd verband was tevens duurzaam nu - in ieder geval - gedurende de tenlastegelegde periode diverse hennepkwekerijen werden onderhouden, zoals reeds onder feit 4 is uiteengezet.
In april 2008 werd het pand [adres] te [plaats 6] verhuurd door [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 4]. Op 19 maart 2009 werd in de schuur achter dit pand een hennepkwekerij aangetroffen bestaande uit 817 hennepplanten. Het pand [adres] te [plaats 7] wordt vanaf 2 april 2008, in opdracht van [medeverdachte 2], door [medeverdachte 5] gehuurd. In dit pand wordt op 8 april 2009 een hennepkwekerij met 588 hennepplanten aangetroffen. Het pand [adres] in [plaats 2] is op 1 september 2008 door [medeverdachte 5], in opdracht van [medeverdachte 4], gehuurd. Op 10 november 2008 is in dit pand een hennepkwekerij ontmanteld met 1.130 hennepplanten.
Nu sprake was van een georganiseerd verband over een langere periode waarbij tussen verdachten onderling veelvuldig op professionele wijze gebruik werd gemaakt van telefoons, auto’s die - onder meer met gebruik van een katvanger - werden ingezet, een vaste afspraaklocatie en een vaste locatie voor het verwerken van de hennep is het hof van oordeel dat sprake is van een structurele en duurzame samenwerking tussen voornoemde personen gericht op - kort gezegd - de hennephandel en dat deze samenwerking professioneel van aard was.
Rol van verdachte
Met betrekking tot de rol die verdachte binnen de criminele organisatie heeft vervuld, overweegt het hof met de rechtbank als volgt. In het dossier bevinden zich talloze telefooncontacten die verdachte met andere verdachten onderling heeft gehad. In die gesprekken wordt door verdachte tegen meerdere medeverdachten veelvuldig gesproken in termen als “dingen brengen, dus dat is geregeld” , “je kan ze bij ons [medeverdachte 2] ophalen” , dat “bij [medeverdachte 4] kleintjes opgehaald moeten worden en naar blonde van wil moeten brengen” , “zorg jij maar voor het eten dan krijg je net zo veel als hun en zeg geen nee” en “weet je iemand voor het afval” .
Voorts wordt door diverse medeverdachten toestemming gevraagd aan verdachte en houdt men verdachte op de hoogte van de activiteiten. Zo vraagt [medeverdachte 4] waar de kleintjes heen moeten , deelt [getuige 10] mede dat ze naar Amsterdam rijden en vraagt [medeverdachte 7] of verdachte weet wat ze “haar” moet geven. De rechtbank interpreteert de telefooncontacten aldus, dat verdachte aan de medeverdachten opdrachten en toestemmingen gaf in het kader van de hennephandel. Het hof volgt deze interpretatie. Voor zover verdachte al een alternatieve verklaring voor deze contacten heeft gegeven - zijnde contacten in het kader van zijn legale bedrijf in growshopartikelen – is mede gelet op de overige bewijsmiddelen deze verklaring ongeloofwaardig. Hier is te wijzen op observaties waarbij (de auto van) verdachte bij kwekerijen en growshops is gezien en op medeverdachte [medeverdachte 6] die heeft verklaard dat volgens hem [medeverdachte 2] de loopjongen was en opdrachten kreeg over de telefoon. Soms kwamen volgens [medeverdachte 6] met [medeverdachte 2] ook andere personen mee en is verdachte degene die [medeverdachte 2] telefonisch de opdrachten gaf. Tenslotte valt af te leiden uit hetgeen onder feit 5 is overwogen dat verdachte in de tenlastegelegde periode een groot bedrag aan onverklaarbare inkomsten heeft gehad. Deze inkomsten zijn gegenereerd uit de opbrengsten van de hennephandel.
In het witwasdossier, zoals na te melden, bevinden zich talloze facturen van growshops ten name van verdachte en facturen van “doe-het-zelf” zaken als de Gamma en Praxis met betrekking tot de aanschaf van materialen die nodig zijn voor het bouwen en onderhouden van hennepkwekerijen, die alle zijn aangetroffen bij verdachte. Eveneens zijn bij hem aangetroffen bewijzen voor het veelvuldig opwaarderen van beltegoeden tot een totaal van ruim € 5.300. Hieruit is af te leiden dat verdachte de financiële aspecten regelde, kosten betaalde en het gebruik van de voor de criminele activiteiten onmisbare telefoons faciliteerde.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie en dat hij de rol van “leidinggevende” had in deze organisatie; verdachte was het ware de spin in het web.
Ten aanzien van feit 5:
Aan verdachte is als feit 5 ten laste gelegd -kort gezegd- het medeplegen van witwassen van illegaal verkregen vermogen. De tenlastelegging ziet op het voorhanden hebben, omzetten, verwerven en of overdragen van contante geldbedragen, uitgaven en diverse voorwerpen en op het voorhanden hebben en omwisselen van Ierse ponden.
Het hof stelt vast dat verdachte in hoger beroep geen grieven tegen het vonnis van de rechtbank, voor zover betrekking hebbend op het ten laste gelegde witwasdelict, heeft aangevoerd en overigens zijn in eerste aanleg met betrekking tot het onderhavige feit gevoerde verweren niet heeft gehandhaafd. Ter terechtzitting van het hof van 7 juni 2012 hebben verdachte en diens raadsman daarentegen aangegeven zich ten aanzien van dit feit te refereren aan het oordeel van het hof.
In eerste aanleg is door de officier van justitie aan de hand van onder meer een kasopstelling over de periode van 1 januari 2007 tot 21 april 2009 aangevoerd, dat verdachte in voormelde periode heeft beschikt over een bedrag van in totaal € 354.513,30, waarvoor geen legale herkomst is aan te wijzen. Dit bedrag moet volgens de officier van justitie afkomstig zijn van illegale activiteiten. Daarnaast heeft verdachte een groot bedrag aan Ierse ponden voor handen gehad en omgewisseld/doen omwisselen. Een en ander levert witwassen op, aldus het openbaar ministerie in eerste aanleg.
De rechtbank heeft, zakelijk weergegeven, geoordeeld dat vast is komen te staan dat sprake is van een bedrag van € 278.162,30 aan onverklaarbaar bezit van verdachte, afkomstig uit illegale activiteiten. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat verdachte 31.000 Ierse ponden, afkomstig uit enig misdrijf, voorhanden heeft gehad, heeft verworven en/of heeft omgezet.
Naar het oordeel van de advocaat-generaal staat vast dat het, los van de kwestie van de Iers ponden, gaat om een bedrag van € 342.785,30 aan onverklaard vermogen van verdachte, afkomstig uit misdrijf.
De beoordeling door het hof:
Net als het openbaar ministerie en de rechtbank hanteert het hof bij de beoordeling van dit feit de systematiek van de kasopstelling: er wordt een overzicht gemaakt van alle achterhaalde contante uitgaven en inkomsten van verdachte en zijn gezinsleden in de periode van 1 januari 2007 tot en met 21 april 2009 (de dag van verdachtes aanhouding), waarbij een begin- en eindsaldo wordt vastgesteld. Deze systematiek van vermogensvergelijking sluit het meest aan bij het uit het dossier blijkende beeld van verdachters financiële huishouding in die zin, dat verdachte en zijn gezinsleden voor het overgrote deel de inkomsten- en uitgavenstroom in contante transacties vorm gaven en dat er relatief weinig financiële transacties giraal werden verricht. Ten einde een goed inzicht te kunnen krijgen in hetgeen aan inkomsten is verkregen en aan uitgaven is gedaan, is het maken van een kasopstelling van alle contante transacties de meest gerede en betrouwbare methode. Dat bij deze opstelling de uitgaven gedaan door verdachtes echtgenote en minderjarige zoon toegerekend worden aan verdachte vloeit voort uit het feit, dat uit de stukken blijkt dat zowel de echtgenote als die zoon van verdachte in voormelde periode geen relevante inkomsten hebben genoten en daarom kan worden aangenomen dat die uitgaven gefinancierd zijn met geld van en zijn toe te rekenen aan verdachte.
Voor wat betreft de beoordeling van dit feit heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het ambtsedig relaas proces-verbaal met nummer 08-116423, op 10 december 2009 opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van regiopolitie Gelderland-Zuid, alsmede op de daarbij gevoegde bijlagen, bestaande uit telkens in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften. Hierna wordt verwezen naar de bladzijden van het doorgenummerde dossier (in totaal 6 ordners, delen I tot en met VI, pagina’s 15001 tot en met 17538, die samen het delictdossier B -het onderzoek naar het witwassen- vormen). Voor zover er verwezen wordt naar overige schriftelijke bescheiden als bedoeld in artikel 344, lid 1 onder 5e Sv, worden deze gebezigd in samenhang met de andere bewijsmiddelen waarop zij klaarblijkelijk betrekking hebben. Voor zover in voormeld relaas proces-verbaal met bijlagen en in de hierna te vermelden overwegingen van de rechtbank conclusies zijn vermeld overweegt het hof, dat het hof (behoudens eventueel andersluidend en hierna expliciet te vermelden oordeel) die conclusies overneemt nu uit onderzoek naar de aan die conclusies ten grondslag liggende bewijsmiddelen de gegrondheid van die conclusies is gebleken.
De kasopstelling: het begin- en eindsaldo
Met de officier van justitie en de advocaat-generaal is het hof, anders dan de rechtbank, van
oordeel dat, bij gebreke van andere gegevens, in het kader van de kasopstelling voor wat het
beginsaldo uitgegaan dient te worden van een saldo op 1 januari 2007 van nihil.
Het eindsaldo op 21 april 2009, de dag van de aanhouding van verdachte, bedraagt
€ 14.505,00. Dit contante bedrag is bij de doorzoeking van verdachtes woning op die datum aangetroffen.
De inkomstenposten
De volgende inkomstenposten zijn bij de onderhavige beoordeling van relevant:
- -
inkomsten uit handel in oud ijzer met [bedrijf 5]
- -
inkomsten uit handel in oud ijzer met [bedrijf 6]
- -
inkomsten uit dienstbetrekking bij [bedrijf 7] (verder: [bedrijf 7])
- -
een geldlening van [bedrijf 7] aan verdachte
- -
inkomsten uit de handel in personenauto’s
- -
inkomsten uit de verkoop van een woonwagen
- -
inkomsten uit de handel in artikelen voor growshops.
Ad a: inkomsten uit handel in oud ijzer met [bedrijf 5]
De rechtbank heeft hierover het volgende overwogen (waarbij de voetnoten/verwijzingen en opmerkingen door het hof zijn aangebracht:
“(…) Oud ijzer leveranties aan [bedrijf 5].
In de door de politie opgestelde berekening is geen rekening gehouden met inkomsten uit leveranties van oud ijzer aan [bedrijf 5]. Volgens verdachte is dat niet terecht; hij heeft blijkens zijn verklaring ter terechtzitting van 11 mei 2010 tot november/december 2008 wel degelijk voor ongeveer € 38.000,- aan [bedrijf 5] geleverd. De rechtbank passeert dit betoog. Bij de doorzoeking van verdachtes woning zijn inkoop kasbonnen van [bedrijf 5] aangetroffen betreffende de levering van partijen oud ijzer. Deze bonnen staan op naam van verdachte. De bedrijfsleider van [bedrijf 5] (hof; de heer [betrokkene 8]), heeft verklaard dat deze bonnen echt en onvervalst zijn en dat [verdachte], [adres] te [plaats 4] een vaste klant was. Echter, wanneer hem een fotomap wordt getoond van enkele betrokkenen bij het onderhavige strafrechtelijke onderzoek, wijst hij verdachtes broer [medeverdachte 9] aan als zijnde [verdachte] (verdachte) . De foto van verdachte herkent hij niet. Enkele aangetroffen inkoopbonnen ten name van verdachte zien op oudijzer-leveranties op data dat verdachte niet in het land was (hof : bijvoorbeeld op 12 februari 2009) en enkele bonnen vermelden data van leveranties door verdachte, gelegen na de aanhouding en inverzekeringstelling van verdachte. Deze leveranties kunnen dus onmogelijk door verdachte zijn geschied. Bovendien leveren de observaties en het afluisteren van verdachtes telefoon vanaf november 2008 geen enkele aanwijzing op dat verdachte zich bezig hield met het inzamelen van oud ijzer en het inleveren daarvan bij [bedrijf 5] in deze periode. Blijkens de eigen verklaring van verdachte had hij geen personeel in dienst en was er niemand die namens hem oud ijzer ophaalde en inleverde. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat deze leveranties door verdachte niet hebben plaatsgevonden en dat hij hieruit geen inkomen heeft verworven (...)”
Het hof neemt, gelet op de onderliggende bewijsmiddelen, de conclusie van de rechtbank, inhoudende dat verdachte geen inkomsten uit leveranties van oud ijzer aan [bedrijf 5] heeft gehad in voormelde periode, over en overweegt daarbij nog het volgende. [betrokkene 8], zo blijkt uit het aangehaalde proces-verbaal van bevindingen, heeft ten overstaan van verbalisant verklaard dat [verdachte] meestal met een groene bakwagen oud ijzer kwam brengen. Een van de medeverdachten in deze zaak, [medeverdachte 3]heeft gehoord door de politie verklaard dat hij alleen werkt, dat hij onder andere in oud ijzer doet en dat hij voor die handel de beschikking heeft over een groene vrachtauto, merk Mercedes, type 609. Hij verklaart het oud ijzer naar [bedrijf 5] in [plaats 5] te brengen. De inhoud van deze verklaring draagt bij aan het oordeel van het hof dat het niet verdachte is geweest die oud ijzer aan [bedrijf 5] heeft geleverd en dat hij daarom uit die beweerde handel ook geen inkomsten heeft genoten in de relevante periode.
Ad b: inkomsten uit handel in oud ijzer met [bedrijf 6].
De rechtbank heeft ten aanzien van deze inkomenspost het volgende overwogen:
“(…) Oud ijzer leveranties aan [bedrijf 6]
Bij doorzoeking van verdachtes woning zijn weegbonnen aangetroffen met betrekking tot leveranties oud ijzer aan [bedrijf 6] ijzer- metaal en papierhandel tot een bedrag van € 7.508,50. Blijkens de administratie van [bedrijf 6] zou verdachte in 2007 € 10.554,-- hebben ontvangen voor ingeleverd metaal. Op basis van door verdachte verstrekte gegevens met betrekking tot de inkoopkosten oud ijzer bij de belastingopgave 2007, kan worden berekend dat de inkoopkosten circa 24% bedragen van de opbrengst. Toegepast op de inkomsten van [bedrijf 6], betekent zulks dat de netto winst (€ 10.554 - € 2.533 =) € 8.021,- bedraagt (...)”
Het hof neemt, gelet op de onderliggende bewijsmiddelen, de conclusie van de rechtbank over en gaat bij de beoordeling uit van een legale inkomstenpost van verdachte over de relevante periode van € 8.021,--.
Ad c: inkomsten uit dienstbetrekking bij [bedrijf 7] (verder: [bedrijf 7]).
Verdachte heeft in eerste aanleg aangevoerd dat in in 2007 vanwege incassowerkzaamheden een bruto loon van [bedrijf 7] heeft ontvangen van € 13.246,00. Het openbaar ministerie, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat [bedrijf 7] een “spook-vennootschap” was en dat er geen sprake is geweest van bedrijfsactiviteiten en van reële werkzaamheden van verdachte bij [bedrijf 7].
De rechtbank heeft op dit punt als volgt overwogen:
“(…) Looninkomsten van [bedrijf 7]
Blijkens opgave van de vennootschap [bedrijf 7] was verdachte in loondienst van deze onderneming en is hem in 2007 loon betaald ten bedrage van € 13.246,-. Verdachte heeft hiervan overigens geen melding gemaakt in zijn aangifte inkomstenbelasting 2007. Bij de accountant van verdachte, [betrokkene 9], was niets bekend over deze looninkomsten.
In verdachtes woning zijn enkele salarisstrookjes van [bedrijf 7] aangetroffen: twee ten name van de echtgenote van verdachte van november en december 2006, buiten de relevante periode derhalve en acht salarisstrookjes (januari t/m augustus 2007) ten name van verdachte. Op deze laatste strookjes is telkens bijgeschreven: "uitbetaald contant". Datzelfde geldt voor salarisstrookjes ten name van andere personen, die als werknemer van [bedrijf 7] zijn vermeld: [betrokkene 10] en [medeverdachte 1]; ook hierop is vermeld dat ze contant zijn uitbetaald en ook deze salarisstrookjes zijn aangetroffen bij verdachte.
Bij de belastingdienst is over 2007 geen aangifte vennootschapsbelasting gedaan door [bedrijf 7] en wat betreft de omzetbelasting is over het eerste kwartaal 2007 teruggave verleend, verdere aangiften zijn in 2007 niet gedaan.
Medio 2006 heeft[gemachtigde 2] [bedrijf 7] overgenomen van [betrokkene 13]. [gemachtigde 2] heeft verklaard dat het de bedoeling was met de vennootschap incassowerkzaamheden te verrichten of een autoverhuurbedrijf te beginnen. Verdachte en[medeverdachte 1] en [getuige 10] zouden hieraan deelnemen en zij zijn op 1 november 2006 aangemeld als werknemers. [gemachtigde 2] kan zich echter hoegenaamd niets herinneren over feitelijk uitgevoerde incasso-opdrachten, over opdrachtgevers, vergoedingen etc. Een administratie is niet bijgehouden, alles gebeurde mondeling. Het salaris werd volgens [gemachtigde 2] contant uitbetaald aan de betreffende werknemer, maar hij heeft het geld voor [getuige 10] ook wel eens meegegeven aan verdachte. [gemachtigde 2] tekende in een aantal gevallen zelf voor ontvangst van de (door hemzelf gedane) contante betalingen; er was immers sprake van een vertrouwensband. De salarissen werden contant uitbetaald omdat de incassoprovisie ook contant werd ontvangen van de opdrachtgevers. Het is echter ook mogelijk dat de salarissen werden voldaan uit een lening, waarover hij echter geen informatie kon verstrekken. [betrokkene 10], van wie ook salarisstrookjes van [bedrijf 7] zijn aangetroffen in de woning van verdachte, heeft verklaard dat zij [bedrijf 7] helemaal niet kent en dat zij nog nooit van de andere betrokkenen heeft gehoord en dat zij nooit voor deze onderneming heeft gewerkt. [getuige 11] heeft in de periode mei tot september 2007 voor [gemachtigde 2] gewerkt en per 1 juli 2007 is hij ingeschreven als bestuurder van [bedrijf 7]. Volgens hem had [gemachtigde 2] gezegd dat [bedrijf 7] een lege vennootschap is die geen activiteiten had. In die periode heeft hij verdachte, [medeverdachte 1], [getuige 10] of [betrokkene 10] nooit gezien, noch heeft hij ooit hun namen gehoord.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat er geen sprake was van een werkelijke dienstbetrekking van verdachte bij [bedrijf 7]. Dit was een lege BV zonder werkelijke activiteiten. Er kan daarom niet worden uitgegaan van enig inkomen van verdachte uit deze bron (...)”
Het hof neemt, gelet op de onderliggende bewijsmiddelen, de conclusie van de rechtbank over en gaat bij de beoordeling er van uit dat verdachte geen legale inkomsten heeft genoten uit dienstverband bij [bedrijf 7]. In dit verband overweegt het hof in aanvulling op de overwegingen van de rechtbank , dat de getuige [getuige 11] ook heeft verklaard dat hij nooit heeft bemerkt dat er in [bedrijf 7] incassowerkzaamheden werden verricht. Volgens deze getuige was er geen enkel vermogen in de vennootschap. Gevoegd bij het uit de stukken blijkende gegeven dat volgens de belastingdienst [bedrijf 7] in geheel 2007 geen omzet heeft aangegeven aan de belastingdienst, is naar het oordeel van het hof duidelijk, dat in [bedrijf 7] geen incassowerkzaamheden zijn verricht door verdachte en dat hij daaruit dan ook geen legale inkomsten kan hebben verworven.
Ad d: de inkomsten uit een geldlening van [bedrijf 7] aan verdachte
Verdachte heeft, zakelijk weergegeven, ter zitting van de rechtbank op 11 mei 2010 aangevoerd dat hij in 2007 € 90.000,-- ter leen verstrekt heeft gekregen van [bedrijf 7] in het kader van een soort vertrekregeling/gouden handdruk bij het einde van zijn dienstverband bij [bedrijf 7] in juli 2007.
De rechtbank heeft over deze beweerde inkomenspost het volgende overwogen:
“(…) Lening van [bedrijf 7]
Bij doorzoeking van verdachtes woning is een overeenkomst van geldlening d.d. 31 juli 2007 aangetroffen, ondertekend door verdachte en [gemachtigde 2]. Blijkens deze overeenkomst zou verdachte een lening van € 90.000 hebben ontvangen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij incassowerkzaamheden heeft verricht en dat een en ander zou worden geregeld via een dienstbetrekking bij [bedrijf 7]. Toen dat een keer uit de hand gelopen was en hij zijn kogelwerend vest terug vond met gaten erin, is hij daarmee gestopt. Als gouden handdruk kreeg hij € 90.000 mee, welke uitkering op zijn verzoek is omgezet in een geldlening om een en ander fiscaal te kunnen verantwoorden.
Als hiervoor overwogen, gaat de rechtbank er van uit dat het dienstverband bij [bedrijf 7] een façade was en [bedrijf 7] een lege vennootschap zonder activiteiten en zonder werkkapitaal. [gemachtigde 2] heeft verklaard dat er wel geld is betaald aan verdachte of [medeverdachte 1]of [getuige 10], maar deze zijn ook weer terugbetaald. De overeenkomst van 31 juli 2007 betreffende € 90.000 komt [gemachtigde 2] echter niet bekend voor; als hij geldleningsovereenkomsten opstelde, deed hij dat op een heel andere manier. Clausules als in deze overeenkomst staan (onder meer dat partijen de voorwaarden voor de lening voor het einde van het boekjaar nader dienden te bespreken, waarvoor [gemachtigde 2] een bezoek aan de notaris in Costa Rica zou moeten brengen, die de lening notarieel zou moeten bekrachtigen) heeft hij zeker niet opgesteld(...)”
Het hof neemt, gelet op de onderliggende bewijsmiddelen, de conclusie van de rechtbank over en gaat bij de beoordeling er van uit dat verdachte geen legale inkomsten heeft genoten uit een aan hem door [bedrijf 7] verstrekte lening. Het hof voegt hieraan toe, dat het ook uiterst onaannemelijk is dat [bedrijf 7] aan verdachte, die slechts een zevental maanden bij haar in dienst zou zijn geweest en een bruto maandloon zou hebben ontvangen van € 1621,95, een dergelijk groot bedrag bij wijze van gouden handdruk/vertrekregeling zou hebben toegekend.
Ad e: inkomsten uit de handel in personenauto’s
Op grond van de inhoud van het dossier is de rechtbank tot de -door verdachte niet bestreden- vaststelling gekomen dat verdachte in de relevante periode uit de autohandel legale inkomsten heeft ontvangen van € 97.900,00. Het hof neemt, gelet op de onderliggende bewijsmiddelen, die conclusie van de rechtbank over.
Ad f: inkomsten uit de verkoop van de woonwagen en standplaats aan [adres] te [plaats 4]
Niet bestreden is dat verdachte in verband met de verkoop van de woonwagen en de standplaats aan de [adres] te [plaats 4] in 2008 een bedrag van € 245.000,-- heeft ontvangen.
Het hof zal bij de vaststelling van de legale inkomsten van verdachte daarom van dit bedrag uitgaan.
Ad g: inkomsten uit de handel in artikelen voor growshops
Verdachte heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat hij in de relevante periode inkomsten heeft gehad uit de handel in artikelen voor de hennepteelt. Het openbaar ministerie heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep betoogd dat niet aannemelijk is dat verdachte dergelijke inkomsten heeft genoten.
De rechtbank heeft op dit punt het volgende overwogen:
“(…) Inkomsten uit de 'growshophandel'
Bij doorzoeking van verdachtes woning zijn talrijke inkoopbonnen gevonden van growshop-groothandels en winkels voor tuinbenodigdheden. Verdachte heeft verklaard dat hij deze ingekochte materialen heeft doorverkocht aan mensen die de spullen best wel eens zouden kunnen hebben gebruikt voor de exploitatie van hennepkwekerijen. Hij hield zich verder niet bezig met de bestemming van de door hem geleverde materialen. Omdat het exploiteren van hennepkwekerijen echter een illegale bezigheid is, waren deze afnemers niet erg genegen facturen te ondertekenen en kwitanties af te geven, hetgeen kan verklaren dat er bij hem geen administratie is aangetroffen met betrekking tot deze doorverkoop. Verdachte heeft verklaard dat hij periodiek geschreven notities aan zijn accountant gaf met daarop de door hemzelf berekende bij deze transacties behaalde winst.
Deze stelling kan naar het oordeel van de rechtbank geen wijziging brengen in de berekening van het inkomen. Zoals hiervoor bewezen verklaard, was verdachte naar het oordeel van de rechtbank leidinggevende van een criminele organisatie die zich toelegde op de hennephandel. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de materialen, die hij blijkens de aangetroffen inkoopfacturen heeft gekocht, goeddeels werden gebruikt voor zijn eigen hennepkwekerijen. Daarbij is overigens niet uitgesloten dat verdachte ook wel spullen heeft doorverkocht aan derden, maar bij gebreke van enig objectief aanknopingspunt om zulks te berekenen (hetgeen voor risico van verdachte komt), wordt dit verder buiten beschouwing gelaten (…)”
De hof volgt de rechtbank in dit oordeel. Uit de stukken is niet gebleken van een deugdelijke onderbouwing, bijvoorbeeld door een sluitende administratie , van de beweerde inkomsten uit de handel in producten voor de hennepteelt. Tegen de achtergrond van de vaststelling door het hof dat verdachte zich aan grootschalige hennepteelt heeft schuldig gemaakt en dat hij deelnam aan een criminele organisatie die zich onder meer bezig hield met die teelt en de handel in hennep neemt het hof alleen op de verklaring van verdachte zelf de juistheid van diens stellingen niet aan, maar neemt het integendeel aan dat verdachte de aangeschafte -voor de teelt van hennep geschikte- materialen voor de eigen hennepteelt heeft gebruikt.
Conclusie voor wat betreft de legale inkomsten
Uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt het hof af dat verdachte in de periode 1 januari 2007 tot 21 april 2009 een bedrag van
€ 378.021,-- aan legale inkomsten heeft gehad.
De uitgaven in de periode 1 januari 2007 tot 21 april 2009
De rechtbank heeft op de pagina’s 47 tot en met 57 van het vonnis tegen verdachte de uitgavenposten van de kasopstelling besproken. In die bespreking wordt uitgebreid ingegaan op de contante uitgaven die gedaan zouden zijn door verdachte. De uitgaven betreffen onder meer vele uitgaven voor consumptieve goederen/dagelijks levensonderhoud, uitgaven in verband met de handel in auto’s, uitgaven in verband met de verbouwing van de woning van verdachte aan de [adres] te [plaats 8] en contante stortingen van geldbedragen op de verschillende bankrekeningen. Vanwege het gegeven dat het gaat om een kasopstelling van contante inkomsten en uitgaven zijn bancaire transacties (overboekingen) niet in de opstelling meegenomen.
De politie is in het onderzoek tot de bevinding gekomen dat de uitgaven een bedrag betreffen van € 749.042,30.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake zou zijn van een totaalbedrag aan uitgaven van € 640.942,30. Ten aanzien van een aantal door de politie opgevoerde uitgavenposten, waarover hierna meer, heeft de rechtbank, anders dan de politie, geoordeeld dat die tot een totaalbedrag van 108.100,-- niet of niet volledig in de berekening dienen te worden betrokken.
Het oordeel van het hof:
Ook ten aanzien van de uitgavenposten geldt dat verdachte in hoger beroep geen verweer heeft gevoerd en evenmin zijn in eerste aanleg gevoerde verweren heeft herhaald of gehandhaafd. Behoudens hetgeen hierna ten aanzien van een aantal uitgavenposten expliciet wordt overwogen, neemt het hof, gezien ook de inhoud van de aan dat oordeel ten grondslag liggende stukken in dit delictdossier, de conclusies van de rechtbank over en maakt die tot de zijne.
Bij de beoordeling verwijst het hof naar het hierboven genoemde proces-verbaal van bevindingen , waarin een algemeen overzicht wordt gegeven van de uitgavenposten. Het hof heeft verder bij zijn beoordeling betrokken de schriftelijke bescheiden, inhoudende de “Index contante uitgaven dossiers”, zoals weergegeven op de pagina’s 16.133 tot en met 16.147, ordner delict B, deel IV. In deze index wordt, onder verwijzing naar de pagina’s van het dossier waar de onderliggende bescheiden en processen-verbaal van bevinden zijn te vinden, per uitgavenpost vermeld welke bewijsmiddelen per uitgavenpost aanwezig zijn.
Het hof heeft, bij de hierna expliciet te bespreken uitgavenposten, telkens acht geslagen op de inhoud van deze onderliggende schriftelijke bescheiden en processen-verbaal (pagina 16.148 tot en met 17.533, ordners delict B, delen IV tot en met VI).
Nader te bespreken uitgavenposten
In navolging van de rechtbank zal het hof de in het vonnis van de rechtbank afzonderlijk besproken uitgavenposten nader bespreken.
- a.
de BMW 325I cabrio, kenteken [kenteken].
De rechtbank heeft over deze post het volgende overwogen:
“(…) BMW 323i (het hof neemt aan dat de rechtbank bedoeld heeft: 325i) cabrio, kenteken [kenteken].
De rechtbank merkt op dat het in de tenlastelegging vermelde kenteken [kenteken] onjuist is en dient te worden gelezen als [kenteken]. De verdachte heeft ter zitting laten blijken deze vergissing te hebben onderkend zodat hij niet is geschaad door een verbeterde lezing van deze schrijffout.
In het bij verdachte aangetroffen kasboek van [bedrijf 8] is vermeld:
Ontvangsten Uitgaven
4-11 BMW 325 i Cabrio [kenteken] 60.000 E inc
Bij de doorzoeking van verdachtes woning is een "Zulassungsbescheidiging Teil II" aangetroffen, waarin is vermeld dat voor de betreffende BMW op 13 april 2007 een kenteken is afgegeven aan BMW AG.
Uit een factuur en een e-mailbericht van BMW AG d.d. 4 augustus 2009 blijkt dat de auto op 21 juni 2007 voor € 46.999,99 is verkocht aan [bedrijf 7], vertegenwoordigd door [gemachtigde 2].
In een brief van BMW d.d. 28 augustus 2009 is vermeld dat de auto op 21 juni 2007 is afgehaald door [verdachte] en door hem contant is betaald. De medewerker van BMW heeft daarbij een kopie van verdachtes paspoort meegestuurd.
Ter zake van BPM-belasting is op 10 juli 2007 een bedrag van € 17.830,- vastgesteld en op 11 juli 2007 is vanaf de bankrekening van [bedrijf 7] een bedrag van € 17.831,- voldaan met vermelding "spoedbetaling BPM 608/4.7569", nadat een dag eerder op deze bankrekening contante stortingen van € 9.000,- en € 8.840,- zijn gedaan. Bij verdachte thuis is voorts correspondentie aangetroffen met betrekking tot een autoverzekering betreffende deze BMW, waarbij verdachte zelf de verzekeringnemer is.
Op 14 november 2007 tenslotte is de BMW op naam van verdachte gesteld, zo blijkt uit het aangetroffen kentekenbewijs. [gemachtigde 2] heeft verklaard dat er meerdere auto's op naam van [bedrijf 7] waren gesteld, maar kon niet aangeven of deze auto's daarmee ook eigendom van de vennootschap waren. De betaling van de BPM kon hij zich wel herinneren, maar kon niet zeggen waar het geld vandaan gekomen was. De opvolgend bestuurder van [bedrijf 7], [getuige 11], heeft verklaard niets te weten van de BMW.
Uit het voorgaande volgt dat wettig en overtuigend bewezen is dat de BMW [kenteken] van meet af aan van verdachte is geweest, niettegenstaande de aanvankelijke registratie op naam van [bedrijf 7]. De aankoopkosten bedragen (€ 46.999,99 + € 17.830,-- is) € 64.830,--. De auto is op 21 april 2009 in beslag genomen (...)”
Het hof neemt, gelet op de onderliggende bewijsmiddelen, de conclusie van de rechtbank over en gaat bij de beoordeling er van uit dat verdachte ter zake van de aanschaf van voormelde auto een uitgave heeft gedaan van (afgerond) € 64.830,--. Het hof overweegt op dit punt verder dat het, gelet op het hiervoor al verwoorde oordeel dat aannemelijk is dat binnen [bedrijf 7] geen daadwerkelijke activiteiten hebben plaats gevonden, het niet aannemelijk is dat deze auto eigendom is geweest van [bedrijf 7]. Het hof is integendeel van oordeel dat verdachte de aanschaf via [bedrijf 7] heeft laten lopen om kennelijk te verhullen dat de eigendom bij hem, verdachte lag.
- b.
de Audi A8, kenteken [kenteken]
De rechtbank heeft ten aanzien van deze uitgave het volgende overwogen:
“(…)Audi A8, kenteken [kenteken]
In het bij verdachte aangetroffen kasboek van [bedrijf 8] is vermeld:
ontvangsten uitgaven
11-2007 Audi A8 TDI [kenteken] 21.000 E inc
spuitschade achterbumper
en voorbumper
Bij doorzoeking van verdachtes woning is een brief van [betrokkene 11] aan verdachte d.d. 6 november 2007 aangetroffen, waarin deze verklaart een Audi A8 TDI [kenteken] te hebben verkocht. "Schade is voor rekening van de koper (de heer [verdachte])". [betrokkene 11] heeft verklaard dat zijn schoonzoon Nelis[betrokkene 12] die auto in zijn opdracht heeft verkocht, naar zijn weten voor € 32.000,- of € 33.000,-. De koopsom is in ieder geval contant voldaan. Michielsen heeft verklaard de auto via marktplaats.nl te hebben verkocht voor ongeveer € 20.000,-.
De rechtbank ziet geen reden af te wijken van hetgeen is vermeld in het kasboek, zodat bewezen is dat verdachte in november € 21.000,- contant heeft betaald voor deze Audi. De auto is op 21 april 2009 in beslag genomen (... )”
Het hof neemt, gelet op de onderliggende bewijsmiddelen, de conclusie van de rechtbank over en gaat bij de beoordeling er van uit dat verdachte ter zake van de aanschaf van voormelde auto een uitgave heeft gedaan van € 21.000,--.
- c.
de Mercedes 230i kenteken [kenteken]
De rechtbank heeft ten aanzien van deze uitgave het volgende overwogen:
“(…) Mercedes 230i kenteken [kenteken]
In het bij verdachte aangetroffen kasboek van [bedrijf 8] is vermeld:
ontvangsten uitgaven
3-7-2007 [kenteken]
Mercedes 230 SL met schade - 1.500 E
opknapper auto staat geschorst
[getuige 6] heeft verklaard dat hij de auto [kenteken] in bezit heeft gehad. De auto was bijna total-loss en reparatie zou hem te veel tijd gaan kosten, zodat hij hem enkele dagen later weer verkocht via marktplaats.nl. Twee mannen kwamen aan de deur, waarschijnlijk vader en zoon, die er € 4.000,-- of € 5.000,-- voor hebben betaald. [getuige 6] heeft de oudere man herkend van een politiefoto waarop verdachte was afgebeeld.
Op 23 juli 2007 is de auto op naam van verdachte geregistreerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat in eerste instantie de auto was gekocht door zijn broer [medeverdachte 1]. De auto bleek ernstig defect te zijn en verdachte heeft hem overgenomen voor € 1.500,--.
Er is geen bewijs voorhanden dat verdachte de auto heeft gekocht voor € 4.000,--, zoals gesteld door het openbaar ministerie. De rechtbank zal daarom uitgaan van de verklaring van verdachte dat hij de auto heeft aangeschaft voor € 1.500,-- (…)”
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat is komen vast te staan dat verdachte de auto heeft gekocht voor € 4.000,--. Er is geen enkel bewijs, anders dan de verklaring van verdachte, dat zijn broer [medeverdachte 1] degene is geweest die de auto voor € 4.000,-- van de verkoper heeft gekocht, waarna verdachte die auto vervolgens van zijn broer voor € 1.500,-- zou hebben gekocht. Daar komt bij dat het kenteken op naam van verdachte staat en de verkoper heeft verklaard dat de verkoopprijs € 4.000,-- is geweest.
- d.
de Mercedes C55 AMG
In debat is of verdachte deze auto heeft aangeschaft. De rechtbank heeft daarover het volgende overwogen:
“(…) Mercedes C 55 AMG
In de staat van uitgaven, die het openbaar ministerie ten grondslag heeft gelegd aan de kasvergelijking, is de aankoop van deze auto opgenomen voor € 27.000,--.
Bij de doorzoeking van verdachtes woning is een brief d.d. 2 mei 2008 gevonden betreffende de verkoop van de auto door [bedrijf 9] 13 aan verdachte voor € 27.000,--.
Deze verkoop en de contante betaling zijn schriftelijk bevestigd door [getuige 7], werkzaam bij [bedrijf 9] 13.
Ter terechtzitting van 11 mei 2010 heeft verdachte verklaard dat hij de auto heeft gekocht. Hij zou de auto hebben verkocht aan [getuige 2], maar deze heeft de koopsom nooit betaald. [getuige 2] zou de auto ook hebben ingebracht in de vennootschap [bedrijf 10], waarin verdachte ook deelnam. Uiteindelijk heeft verdachte naar eigen zeggen de auto verkocht voor € 27.500,-- en is de auto in april 2009 naar Albanië gegaan. Een en ander wordt bevestigd door het aantreffen van een door verdachte opgestelde en door [gemachtigde 3] namens [bedrijf 10] ondertekende gebruiksvergunning en de verklaring van [getuige 8], inhoudende dat zij de auto op verzoek van verdachte naar Albanië heeft gebracht.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte in mei 2008 € 27.000,-- contant heeft betaald voor de auto (…)”
Het hof neemt, gelet op de onderliggende bewijsmiddelen, de conclusie van de rechtbank over en gaat bij de beoordeling er van uit dat verdachte ter zake van de aanschaf van voormelde auto een uitgave heeft gedaan van € 27.000,--. Het hof betrekt bij dit oordeel ook de inhoud van de getuigenverklaring van de getuige [gemachtigde 3] die er – zakelijk weergegeven – op neerkomt dat deze auto nooit van hem is geweest en ook nimmer daadwerkelijk heeft toebehoord aan [bedrijf 10]. De auto, aldus deze getuige, was in eigendom (gebleven) bij verdachte, die ook alle kosten met betrekking tot de auto betaalde.
- e.
de Audi S8 D-EM 1004
De rechtbank (met de officier van justitie) heeft geoordeeld dat de aankoop van deze auto (voor een bedrag van in totaal € 80.600,00) niet meegenomen moet worden in de opstelling van de uitgavenposten, omdat het niet is uitgesloten dat de auto is gefinancierd uit de opbrengst van de woonwagen met standplaats aan [adres] te [plaats 4].
Het hof zal deze uitgave van € 80.600,-- wel betrekken bij de kasopstelling van alle contante uitgaven en inkomsten. Het gaat er immers om alle achterhaalde inkomsten en uitgaven, ongeacht herkomst of bedoeling, bij de kasopstelling te betrekken, ten einde daarna eventueel conclusies te kunnen trekken uit het mogelijke verschil tussen de inkomsten en uitgaven. Dat de aanschaf van voormelde auto mogelijk gefinancierd zou zijn met geld dat verdachte voor de woonwagen van de gemeente heeft ontvangen is daarom geen grond die buiten de berekening te houden, net zo min als dat die inkomsten van de verkoop van de woonwagen daarom buiten de opstelling van de inkomsten zou kunnen/moeten worden gelaten.
- f.
aankoop uitpeilset Track Star/Palm Treo
Met de rechtbank is het hof, op grond van de verklaring van de getuige [getuige 4] (zie pagina 17009, ordner delict B, deel V), van oordeel dat verdachte deze set heeft gekocht voor een bedrag van € 2.900,--.
De woning aan de [adres] te [plaats 8]
Deze post heeft betrekking op:
- -
betaling van de restantkoopsom voor bovengenoemde woning
- -
betaling van een partij natuursteen voor deze woning
- -
betaling van een keuken met apparatuur voor deze woning.
De rechtbank heeft over deze drie posten het volgende overwogen:
“(…) De woning aan de [adres] te [plaats 8]
In februari 2008 heeft verdachte de woning aan de [adres] te [plaats 8] gekocht voor een bedrag van € 525.000,-- exclusief kosten. Dit pand is gefinancierd door middel van een hypothecaire lening van € 492.500,--. Blijkens de aangetroffen afrekening van de notaris moest het restantbedrag van € 66.247,94 worden overgemaakt. Bij doorzoeking in verdachtes woning is een stortingsbewijs van € 66.400,-- aangetroffen, gedateerd 15 februari 2008. De begunstigde rekening was deels vermeld op het stortingsbewijs en gebleken is dat de laatste vijf cijfers daarvan overeenstemmen met de bankrekening van het notariskantoor. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat verdachte dit bedrag door contante storting op de bankrekening van de notaris heeft voldaan.
Op 1 april 2008 is blijkens een transportorder een partij natuursteen afgeleverd bij de woning aan de [adres] te [plaats 8]. De chauffeur heeft verklaard dat de koopsom ad € 7.044,80 bij aflevering contant is voldaan. Op de factuur ten name van [familienaam], [adres] te [plaats 8], is de handgeschreven tekst "contant voldaan …" bijgeschreven.
Bij doorzoeking is een offerte gevonden betreffende de aankoop en plaatsing van een keuken met apparatuur ten bedrage van € 10.000,--. Volgens verdachte is deze aankoop niet doorgegaan, reden waarom er geen factuur is gevonden. De leverancier, [getuige 9], heeft echter verklaard dat de keuken wel is geleverd, maar dat een en ander in opdracht van [verdachte] buiten de boeken moest blijven. Het bedrag van € 10.000,-- is door verdachte op 14 april 2008 contant aan hem voldaan (…)”
Het hof neemt, gelet op de onderliggende bewijsmiddelen, de conclusie van de rechtbank over en gaat bij de beoordeling er van uit dat verdachte de bedragen van onderscheidenlijk € 66.247,94, € 7.044,80 en € 10.000,-- heeft uitgegeven.
Verkoop standplaats [adres] [plaats 5]
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte € 25.000,-- heeft betaald voor deze standplaats. Er zijn weliswaar aanwijzingen die in de richting wijzen van betaling door verdachte voor deze standplaats, maar concreet bewijs van die betaling ontbreekt ten enenmale. Er zal daarom met dit bedrag geen rekening worden gehouden bij de kasopstelling.
Contante stortingen
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de in voetnoot 34 vermelde bewijsmiddelen blijkt dat er in de onderzochte periode sprake is van contante stortingen op een drietal rekeningen van verdachte (één bij de Postbank en twee bij de Rabobank) van in totaal € 75.959,50. De stortingen op de Raborekeningen werden gedaan met pinpassen ten name van verdachte en zijn echtgenote en de stortingen op de Postbankrekening werden, op twee na, gedaan onder de vermelding “storting op eigen rekening”. Het hof neemt op grond hiervan aan dat de contante stortingen zijn toe te rekenen aan verdachte.
Conclusie voor wat betreft de uitgaven:
Uit het voorgaande volgt dat het hof, anders dan de rechtbank, alleen voor wat betreft de post “verkoop standplaats [adres] te [plaats 5]” in de stukken grond ziet voor correctie van het door de politie aan uitgaven vastgestelde bedrag van € 749.042,30. rekening houdend met die correctie van € 25.000,-- komt het hof op een totaal aan (aan verdachte toe te rekenen) uitgaven in de onderzochte periode van € 724.042,30.
Algehele conclusie i.v.m. de kasopstelling
Het hof komt tot de volgende berekening:
Uitgaven over de onderzochte periode € 724.042,30
Eindsaldo 21 april 2009 - 14.505,00 +
Totaal € 738.547,30
Inkomsten over de onderzochte periode € 378.021,00
Beginsaldo: - 0,00 +
Totaal € 378.021,00 -
Saldo uitgaven/inkomsten € 360.526,30
Laatst genoemde bedrag, € 360.526,30, is naar het oordeel van het hof te beschouwen als onverklaarbaar bezit, afkomstig uit illegale activiteiten. Van een legale herkomst van dit bedrag is in elk geval niet gebleken, terwijl daarentegen, zoals het hof hiervoor al heeft overwogen ten aanzien van de feiten 3 en 4, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan grootschalige teelt van en/of handel in hennep en deel heeft genomen aan een criminele organisatie die zich met die teelt/handel heeft bezig gehouden. Met deze teelt en handel wordt, hetgeen een feit van algemene bekendheid is, veel geld verdiend en bij gebreke van een legale herkomst van het hiervoor aangegeven bedrag van € 360.526,30, moet worden aangenomen dat dit bedrag van de hennepteelt/-handel, maar in elk geval van enig misdrijf, afkomstig is. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte dit uit misdrijf verkregen geldbedrag voorhanden gehad en geïnvesteerd/omgezet en heeft hij zich daarmee schuldig gemaakt aan het witwassen van dit bedrag.
Van dat bedrag is het overgrote deel, te weten € 354.513,30 in de tenlastelegging betrokken, en als zodanig zal dit worden bewezenverklaard.
ten aanzien van de Ierse Ponden
Aan verdachte is ten aanzien van de Ierse Ponden ten laste gelegd dat hij een bedrag van 43.030 aan Ierse Ponden voor handen heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van die Ierse Ponden gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze ponden van enig misdrijf afkomstig waren.
Ook ten aanzien van dit feit geldt dat verdachte in hoger beroep geen verweer heeft gevoerd en dat hij zijn in eerste aanleg gevoerde verweren niet heeft gehandhaafd of herhaald.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft ten aanzien van het bewijs van dit feit het volgende overwogen (waarbij de voetnoten door het hof op een andere wijze worden weergegeven dan door de rechtbank is gedaan en waarbij het hof zonodig aanvullende voetnoten heeft toegevoegd):
“(…) Tijdens een observatie op 10 maart 2009 wordt gezien dat [verdachte] en [medeverdachte 7] elkaar om 14.09 uur ontmoeten op de parkeerplaats van de Gamma in [plaats 5], waarbij [verdachte] papieren in de hand heeft . Vervolgens wordt gezien dat [medeverdachte 7] naar [plaats 10] rijdt en daar op het [adres] parkeert. Zij gaat het Grenswisselkantoor binnen en gezien wordt om 14.52 uur dat zij vier pakken geld aan een medewerkster overhandigd en gehoord wordt dat zij zegt: "ik wil storten". Om 15.02 uur verlaat zij het gebouw. Een transactiebon van het Grenswisselkantoor te [plaats 10] vermeldt dat om 14.58 uur 6.000 Ierse ponden zijn gewisseld tegen € 6.075). Om 15.07 uur smst [verdachte] naar [medeverdachte 7]: “Ok neem tien mee als je naar [plaats 1] ga anders blyf je aan het ryen kan meteen door naar arnhem scheelt weer een rit schatje”.
Vervolgens wordt gezien dat [medeverdachte 7], na eerst in de [adres] te [plaats 5] te zijn geweest, om 16.02 uur het Grenswisselkantoor aan het [adres] te [plaats 1] binnen gaat. Enkele minuten later wordt gezien dat zij vijf stapels geld uit de tas haalt en deze, met een legitimatiebewijs, aan een medewerker overhandigt. Om 16.19 uur verlaat zij het gebouw. Een transactiebon van het Grenswisselkantoor [plaats 1] vermeldt dat die dag om 16.14 uur 5.000 Ierse ponden zijn gewisseld tegen € 5.075.
Op 11 maart 2009 zijn volgens een transactiebon om 11.36 uur 5.000 Ierse ponden gewisseld in het Grenswisselkantoor te [plaats 10] tegen € 5.015. Om 11.43 uur stuurt [medeverdachte 7] een sms-bericht naar [verdachte] met de inhoud: “Een is er al klaar schat”. Uit positiegegevens van de tap blijkt dat haar telefoon omstreeks 11.35 uur in de nabijheid van het [adres] te [plaats 10] is. Om 11.49 uur stuurt [medeverdachte 7] een sms-bericht naar [verdachte], inhoudende: “Ja heb me moeder mee laten rijden die zit achter me”.
Op camerabeelden is te zien dat op 11 maart 2009 om 12.19 uur [medeverdachte 7] enveloppen afgeeft aan een medewerker van het Grenswisselkantoor [plaats 11]. Uit transactiegegevens blijkt dat om 12.24 uur 5.000 Ierse ponden zijn gewisseld en dat de telefoon van [medeverdachte 7] op dat moment in het centrum van [plaats 11] is. Om 12.30 uur die dag verzendt [medeverdachte 7] een sms-bericht naar [verdachte] met de mededeling: “… twee klaar”. De zendmastlocatie geeft aan dat de telefoon van [medeverdachte 7] zich op dat moment in de [adres] te [plaats 11] bevindt.
Om 13.50 uur op 11 maart 2009 wordt [medeverdachte 7] gebeld door [medeverdachte 8]. Van der Heijden zegt: “Ik moet naar het station toe ik sta nu voor de stoplichten”. De mastlocatie van de getapte telefoonlijn geeft als locatie aan: [adres] te [plaats 12]. Op camerabeelden is te zien dat [medeverdachte 7] om 14.18 uur bij de balie van het Grenswisselkantoor te [plaats 12] staat. Een transactiebon vermeldt dat op die dag om 14.22 uur 5.000 Ierse ponden zijn gewisseld tegen € 5.173.
Op camerabeelden is te zien dat [medeverdachte 7] op 12 maart 2009 om 12.18 uur het Grenswisselkantoor te [plaats 14] binnen gaat, met een medewerker praat en om 12.35 uur weer weg gaat. Een transactiebewijs vermeldt dat aldaar om 12.28 uur 5.000 Ierse ponden zijn gewisseld tegen € 4.975. Een sms-bericht van [medeverdachte 7] die dag om 12.35 uur aan [verdachte] luidt: “Hij staat laag schat”. Het antwoord volgt binnen één minuut: “Tis nie anders schatje, maar das altyd tegen het weekend aan”. De locatie van de telefoon van [medeverdachte 7] is op dat moment [adres] te [plaats 14].
Het hof gaat er met de rechtbank van uit dat [medeverdachte 7] een en ander deed in opdracht of op verzoek van [verdachte]. Immers, in een tweetal sms-berichten op 10 maart 2009 om 11.02 uur en 11.06 uur schrijft [verdachte] aan [medeverdachte 7]: “Ik heb net wat ik van de week had. dat moet omgezet worden, je kan per keer 5 omwisele, kryg je 250 voor”, en: “Zoek maar wat adresse op waar de gwk liggen schatje. ik zie je half 2 leg ik wat uit en geef ik het je”. Beiden ontmoeten elkaar op de parkeerplaats van de Gamma, waarbij [verdachte] papieren in de hand heeft, waarna [medeverdachte 7] naar het GWK in [plaats 10] rijdt en daar Ierse ponden wisselt. Nadat [verdachte] haar heeft gezegd dat zij er tien mee moet nemen als ze naar [plaats 1] gaat, gaat zij eerst naar de [adres] en vervolgens naar het GWK in [plaats 1] waar ze wederom Ierse ponden wisselt. Op 10 maart 2009 worden er sms-berichten tussen beiden uitgewisseld, waarin [verdachte] er op aandringt dat [medeverdachte 7] een vergoeding krijgt voor haar werkzaamheden:
- -
“Je kan zo lekker wat verdienen schatje tis wekelijks” (sms-bericht van [verdachte] aan [medeverdachte 7] om 15.29 uur);
- -
“Ik doe normaal x jij helpt mij wel eens x en zo help ik jou” (sms-bericht van [medeverdachte 7] aan [verdachte] om 15.32 uur);
- -
“nee want een ander moet ik ook betalen en doe dit voor jou dus niet zeuren en werken haha zei toch dat we same zouden gaan werken” (sms-bericht van [verdachte] aan [medeverdachte 7] om 15.33 uur);
- -
“ha ha x ja had je beloofd maar daar bedoelde je dit niet mee” (sms-bericht van [medeverdachte 7] aan [verdachte] om 15.36 uur);
- -
“dit hoor daar ook by schatje x en is nog maar het begin x” (sms-bericht van [verdachte] aan [medeverdachte 7] om 15.36 uur).
Op 11 maart 2009 zijn volgens een transactiebon om 11.36 uur 5.000 Ierse ponden gewisseld in het Grenswisselkantoor te [plaats 10] tegen € 5.015. Om 11.43 uur stuurt [medeverdachte 7] een sms-bericht naar [verdachte] met de inhoud: “Een is er al klaar schat”. Uit positiegegevens van de tap blijkt dat haar telefoon omstreeks 11.35 uur in de nabijheid van het [adres] te [plaats 10] is. Om 11.49 uur stuurt [medeverdachte 7] een sms-bericht naar [verdachte], inhoudende: “Ja heb me moeder mee laten rijden die zit achter me”.
Op camerabeelden is te zien dat op 11 maart 2009 om 15.01 uur [medeverdachte 8] het Grenswisselkantoor te [plaats 1] binnenkomt en om 15.13 uur weer verlaat. Een transactiebewijs van het grenswisselkantoor vermeldt dat die dag om 15.05 een bedrag aan 5.000 Ierse ponden is gewisseld. Om 15.05 uur stuurt [medeverdachte 7] een sms-bericht naar [verdachte]. Haar locatie daarbij is het [adres] te [plaats 1]. Uit het eerder die dag, om 11.49 uur, verzonden sms-bericht kan worden afgeleid dat [medeverdachte 8] die dag met haar dochter [medeverdachte 7] op stap was.
Een transactiebon van het Grenswisselkantoor te [plaats 1] vermeldt dat op 12 maart 2009 om 19.33 uur 6.000 Ierse ponden zijn gewisseld tegen € 5.968. Een Intern meldformulier MOT van GWK Travelex te [plaats 1] d.d. 12 maart 2009 vermeldt: "aanbieden van relatief veel Schotse ponden / GBI" en vermeldt als herkomst van het geld: "verkoop meubels (2de hands) bedrijf (schoonvader)". Voorts wordt vermeld: "[medeverdachte 2] [adres] [plaats 4]". Om 19.42 uur die dag wordt [medeverdachte 2] gebeld door [verdachte], die vraagt of het gelukt is. [medeverdachte 2] antwoordt: 1 keer. Hij zegt dat hij net bij de eerste weg rijdt en de tweede niet hoeft te proberen, dat haalt hij niet. [medeverdachte 2] is volgens de mastlocatiegegevens op dat moment bij het [adres] te [plaats 1].
Een transactiebon van het Grenswisselkantoor [plaats 11] vermeldt dat aldaar op 13 maart 2009 om 15.35 uur 2.030 Ierse ponden zijn gewisseld tegen € 2.011 en 30 Schotse ponden tegen € 29,72. Blijkens een "Large Trade Record" is deze transactie verricht door [verdachte], [adres] te [plaats 5], geboren [1970]. Om 15.40 uur die dag ontvangt [verdachte] een sms-bericht van [medeverdachte 2], waarin [medeverdachte 2] vraagt: “Is het druk”. Het antwoord volgt een minuut later: Nee ze vragen me het hemd van me kont”. De telefoon van [verdachte] maakte daarbij gebruik van de zendmast aan het [adres] te [plaats 11] (…)”
Nadere overwegingen van het hof
Naar aanleiding van het voorgaande stelt het hof de volgende op verzoek van verdachte dan wel door verdachte uitgevoerde wisseltransacties van Ierse Ponden vast:
10 maart 2009, 14.58 uur te [plaats 10]: 6.000 ponden
10 maart 2009 16.14 uur te [plaats 1] 5.000 ponden
11 maart 2009 11.36 uur [plaats 10] 5.000 ponden
11 maart 2009 12.24 uur te [plaats 11] 5.000 ponden
11 maart 2009 14.22 uur te [plaats 12] 5.000 ponden
11 maart 2009 15.05 uur te [plaats 1] 5.000 ponden
12 maart 2009 12.28 uur te [plaats 14] 5.000 ponden
12 maart 2009 19.33 uur te [plaats 1] 6.000 ponden
13 maart 2009 15.35 uur te [plaats 11] 2.030 ponden
Totaal 44.030 ponden
Op grond van het van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bedrag van 42.000 Ierse Ponden voorhanden heeft gehad en heeft laten omwisselen door [medeverdachte 7][medeverdachte 8][medeverdachte 7][medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] en dat hij zelf een bedrag van 2.030 Ierse Ponden heeft omgewisseld. In totaal zijn er 44.030 Ierse Ponden omgewisseld.
Van een legale herkomst van dit bedrag is naar het oordeel van het hof niet gebleken, terwijl daarentegen, zoals het hof hiervoor al heeft overwogen ten aanzien van de feiten 3 en 4, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan grootschalige teelt van en/of handel in hennep en deel heeft genomen aan een criminele organisatie die zich met die teelt/handel heeft bezig gehouden. Met deze teelt en handel wordt, hetgeen een feit van algemene bekendheid is, veel geld verdiend en bij gebreke van een legale herkomst van de Ierse Ponden, moet worden aangenomen dat die van de hennepteelt/-handel, maar in elk geval van enig misdrijf, afkomstig zijn. Dat het geld geen legale herkomst had en dat [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8], die zich voor verdachte met het omwisselen van de Ierse Ponden bezig hielden, dat ook wisten, blijkt ook uit de inhoud van de tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] op 12 maart 2009 om 07.40 en 08.46 uur gevoerde telefoongesprek , waarin, zakelijk weergegeven, dat het –naar het hof begrijpt: omwisselen- niet iedere dag moet, omdat ze anders worden “gevat” en “hangen” en dat men niet te vaak ergens kan omwisselen maar er een paar weken tussen moet laten zitten. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte deze uit misdrijf verkregen Ierse Ponden voorhanden gehad en geïnvesteerd/omgezet en heeft hij zich daarmee schuldig gemaakt aan het witwassen van die Ierse Ponden.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
- 3.
hij in de periode van de maand april 2008 tot en met 21 april 2009 te [plaats 6] en te [plaats 2] en te [plaats 7] en/of in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk heeft deelgenomen aan de organisatie samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8],welke organisatie tot oogmerk had het plegen van het opzettelijk verwerken en/of bewerken en telen van grote hoeveelheden
hennep;
- 4.
hij op tijdstippen in de periode van de maand april 2008 tot en met 21 april 2009 te [plaats 6] en te [plaats 2] en te [plaats 7] tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft geteeld grote hoeveelheden hennep, 817 planten (te [plaats 6])
en 1130 planten (te [plaats 2]) en 588 planten (te [plaats 7])), zijnde hennep een middel vermeld op de bij de opiumwet behorende lijst II,dan wel aangewezen krachtens artikel 3a vijfde lid van die wet;
- 5.
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 21 april 2009 te [plaats 5] en te [plaats 8] en te [plaats 4] en [plaats 1] en [plaats 14] en [plaats 11] en [plaats 12] en te [plaats 10] en/of elders in Nederland,tezamen en in vereniging met anderen, een aantal voorwerpen, te weten een aantal geldbedragen in euro's waaronder 14.505,-- euro (in verschillende porties aangetroffen bij verdachte thuis) en 36.489,50 euro en 35.110,-- euro en 4.360,-- euro (telkens gestort op bankrekeningen op 21 april 2009) en 66.400,-- euro (gestort op de notarisrekening bij de aankoop van de woning aan de [adres]) en goederen waaronder sieraden en inventaris/meubelen en inrichting van de woning aan de [adres] in [plaats 8] en een aantal voertuigen waaronder een BMW([kenteken]) en een Audi A8 ([kenteken]) en een Mercedes 230SC ([kenteken]) en een Mercedes C55 AMG en een bedrag aan goederen en geldbedragen/uitgaven van 354.513,30 euro en geldbedragen in Ierse ponden
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl zij wisten dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod; meermalen gepleegd;
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van witwassen; meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer een jaar deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezig hield met de “exploitatie” van hennep. Verdachte is te zien als de leider van de organisatie. Met deze illegale kweek werden grote winsten geboekt die verdachte vervolgens heeft witgewassen. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen tot de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs met alle daarbij komende maatschappelijke problemen en bijbehorende criminaliteit. De opbrengsten van de softdrugs kwamen via witwaspraktijken weer terecht in het gewone betalingsverkeer. Deze vermenging van crimineel geld met legaal geld ontwricht het economische evenwicht in de samenleving. Aannemelijk is dat verdachte heeft gehandeld voor eigen financieel gewin.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de duur en aard van de feiten, alsmede de positie van verdachte in de organisatie, geen andere straf in aanmerking komt dan een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur.
Bij de bepaling van de duur van de straf heeft het hof gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte zich reeds eerder aan Opiumwetdelicten heeft schuldig gemaakt en onherroepelijk tot (werk-) straffen is veroordeeld.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij, [benadeelde 1] en [benadeelde 2], hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 9.089,97. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 63, 140 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Wijst af de vordering tot gevangenneming van verdachte.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair, onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 1] en [benadeelde 2], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door
mr P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr P.R. Wery en mr J.I.M.W. Bartelds, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L. Gereke, griffier,
en op 18 september 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.