NJ 1964/239
Beperkingen van de in het eerste lid van de artt. 9 en 10 van het Verdrag van Bome bedoelde vrijheden niet slechts mogelijk door een wet in formele zin.
HR 25-06-1963, ECLI:NL:HR:1963:42, m.nt. Prof. Mr. B.V.A. Röling
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25 juni 1963
- Magistraten
Mrs. Feber, Westerouen van Meeteren, Loeff [Rapp.], Eijssen, de Meijere
- Zaaknummer
[25061963/NJ_1964-239]
- Conclusie
Mr. Moons
- Noot
Prof. Mr. B.V.A. Röling
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS140123:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1963:42, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑06‑1963
- Wetingang
Essentie
Beperkingen van de in het eerste lid van de artt. 9 en 10 van het Verdrag van Bome bedoelde vrijheden niet slechts mogelijk door een wet in formele zin.
Samenvatting
De in het middel geuite klacht berust op de stelling, dat aan de in het eerste lid van de artt. 9 en 10 van het „Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden" (in het arrest in de authentieke Engelse en Franse teksten aangehaald, Red.) bedoelde vrijheden krachtens het tweede lid, althans in Nederland, slechts beperkingen kunnen worden aangelegd door een wet in ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.