Rb. Amsterdam, 02-04-2019, nr. 13-684523-18 (A) en 13-076566-18 (B)
ECLI:NL:RBAMS:2019:2526
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
02-04-2019
- Zaaknummer
13-684523-18 (A) en 13-076566-18 (B)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2019:2526, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 02‑04‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
- Vindplaatsen
NJFS 2019/120
Uitspraak 02‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Veelpleger. Inbraak, winkeldiefstal (met geweld), mishandeling: ISD-maatregel twee jaar met toetsing na 12 maanden. Niet-ontvankelijkverklaring van benadeelde paritjen, omdat verdachte onder bewind staat. Wel wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/684523-18 (A) en 13/076566-18 (B)
Datum uitspraak: 2 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] , gedetineerd in [penitentiaire inrichting] te [plaats] .
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 maart 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. el Haddouchi, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1
Vrijspraak van het in zaak B tenlastegelegde
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank het in zaak B tenlastegelegde feit niet bewezen. Verdachte is weliswaar aangetroffen met een als gestolen geregistreerde fiets, maar uit het dossier blijkt niet dat verdachte op het moment van verkrijgen wist of redelijkerwijs moest vermoeden de fiets uit misdrijf afkomstig was. De rechtbank merkt hierbij op dat sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen het moment van de diefstal en het moment van aantreffen van de fiets onder verdachte.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het in zaak A onder 4. en 5. tenlastegelegde niet kan worden bewezen dat verdachte zijn arm om de nek van [persoon 1] heeft geklemd.
Ten aanzien van de overige feiten heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Hiertoe heeft zij gewezen op de relevante bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van alle feiten bepleit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1. tenlastegelegde ontkent verdachte dat hij de bij hem aangetroffen goederen heeft gestolen. Hij liep vanuit de club naar huis en heeft de sporttas met inhoud gevonden in de bosjes. Verdachte moet ook worden vrijgesproken van de subsidiair tenlastegelegde heling, omdat hij nog niet had bedacht wat hij met de aangetroffen goederen aan moest, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2. tenlastegelegde zou het volgens verdachte niet om zeven, maar om vier XTC-pillen gaan. Hij had er immers al drie ingenomen. Nu bij hem vier pillen zouden zijn aangetroffen, zou het gaan om een gebruikershoeveelheid en kan hij niet worden bestraft.
Ten aanzien van de in zaak A onder 3. tenlastegelegde diefstal ontbreekt het oogmerk op de wederrechtelijke toe-eigening. Verdachte beschikte over voldoende geld en had geen motief om de goederen niet af te rekenen.
Ten aanzien van het in zaak A onder 4. tenlastegelegde heeft verdachte aangevoerd dat hij de aangetroffen goederen niet heeft gestolen, maar dat hij deze goederen een week eerder reeds bij een ander filiaal van Primark had gekocht. Ten aanzien van het onder 4. en 5. tenlastegelegde geweld heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Er was namelijk sprake van een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding, omdat aangever [persoon 1] verdachte uit het niets bij zijn nek heeft gegrepen, waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – anders dan de raadsman – van oordeel dat de overige aan verdachte tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Zij zal uitleggen waarom.
Ten aanzien het in zaak A onder 1. tenlastegelegde
Op 15 december 2018 wordt aangifte gedaan van diefstal bij [bedrijf] . Bij deze diefstal zijn ruiten van het winkelcentrum verbroken, is een gat in het dak van de winkelunit gemaakt en zijn vitrines verbroken. Diezelfde nacht wordt melding gemaakt van een persoon die een sporttas uit de bosjes haalt. Die persoon blijkt verdachte te zijn. Hij wordt op 15 december 2018 om 4:45 uur niet ver van de betreffende winkel aangehouden met een sporttas. In deze sporttas wordt een groot aantal goederen aangetroffen, die allen afkomstig zijn van [bedrijf] . In de sporttas wordt ook een gele handschoen aangetroffen met een bloedvlek op de pink en ten tijde van de aanhouding heeft verdachte een wondje aan zijn pink. Op camerabeelden wordt gezien dat in de nacht van 15 december 2018 een persoon met gele handschoenen [bedrijf] betreedt. De kleding van verdachte zit onder wit stof, ten aanzien waarvan verbalisanten opmerken dat dit verdacht veel lijkt op het stof van het dak van de telecomwinkel. Bovendien wordt in de winkel bloed aangetroffen waarvan het DNA matcht met het DNA van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen bovenstaande omstandigheden niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte zich op 15 december 2018 schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een groot aantal goederen bij [bedrijf] .
Ten aanzien van het in zaak A onder 2. tenlastegelegde
Bij de insluitingsfouillering van verdachte worden onder hem ook zeven pillen aangetroffen, waarvan hij zelf zegt dat het XTC is. Uit een rapport blijkt inderdaad dat deze pillen MDMA bevatten. Hiermee is het in zaak A onder 2. tenlastegelegde bewezen. De rechtbank kan de redenering van verdachte dat er bij hem maar vier pillen zijn aangetroffen omdat hij er drie heeft opgegeten, gezien hetgeen bij verdachte is aangetroffen, niet volgen. Hoeveel pillen hij daarvoor heeft ingenomen, is niet relevant.
Ten aanzien van het in zaak A onder 3. tenlastegelegde
Uit de aangifte en de omschrijving van de camerabeelden blijkt dat verdachte met een winkelwagen met goederen zonder te betalen de kassa heeft gepasseerd. Vervolgens heeft verdachte de goederen in een tas gestopt. Daarmee heeft verdachte de goederen onttrokken aan de beschikkingsmacht van de rechtmatige eigenaar en zodoende heeft hij zich die goederen wederrechtelijk toegeëigend. Het feit dat verdachte – naar eigen zeggen – voldoende geld bij zich had om de goederen af te rekenen, doet daar niet aan af. De rechtbank acht dan ook het in zaak A onder 3. tenlastegelegde bewezen.
Ten aanzien van het in zaak A onder 4. en 5. tenlastegelegde:
Op 11 augustus 2018 ziet beveiliger [persoon 1] van de Primark verdachte met versnelde pas richting de uitgang lopen, waarop hij hem aanspreekt. Verdachte zegt dat hij politieagent is, toont een portofoon en rent vervolgens de winkel uit, met [persoon 1] achter hem aan. Na ongeveer 100 meter pakt [persoon 1] verdachte beet, waarop verdachte zich omdraait en [persoon 1] een aantal vuistslagen geeft op het gezicht en hoofd. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte [persoon 1] ook in een wurggreep heeft genomen. Uiteindelijk kan verdachte, met behulp van een collega beveiliger, onder controle worden gebracht en blijken er producten van de Primark, met de prijskaartjes er nog aan, in zijn tas te zitten. Dat verdachte de goederen een week eerder in een andere vestiging zou hebben gekocht, vindt de rechtbank alleen al gezien de nog bevestigde prijskaartjes ongeloofwaardig. Bovendien heeft de verdediging deze stelling niet onderbouwd, bijvoorbeeld door middel van een bonnetje met betrekking tot die eerdere aanschaf. De rechtbank acht op grond van het voorgaande het onder 4. en 5. tenlastegelegde bewezen.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer, omdat niet is gebleken van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen (een ‘noodweersituatie’). Aangever [persoon 1] heeft verdachte weliswaar vastgepakt, maar dit vond plaats in het kader van een aanhouding op heterdaad. Het vastpakken van een persoon bij een aanhouding op heterdaad is niet wederrechtelijk, tenzij dit buiten alle proporties is, maar dat is hier niet het geval geweest. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A onder 1. tenlastegelegde:
op 15 december 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand [bedrijf] , gelegen in het winkelcentrum aan [adres 1] , heeft weggenomen 23 telefoons, 2 laptops en 6 tablets toebehorende aan [persoon 2] , waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot dat winkelcentrum en die winkel heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming door ruiten van voornoemd winkelcentrum te forceren en op het dak van voornoemde winkel te klimmen en te gaan en het dak van voornoemde winkel te forceren en vitrines in voornoemde winkel te forceren;
Ten aanzien van het in zaak A onder 2. tenlastegelegde:
op 15 december 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 7 (zeven) MDMA-tabletten, bevattende MDMA;
Ten aanzien van het in zaak A onder 3. tenlastegelegde:
op 17 juli 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid goederen ter waarde van 78,40 euro toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal gelegen aan [adres 2] );
Ten aanzien van het in zaak A onder 4. tenlastegelegde:
op 11 augustus 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie handdoeken, een dekbedovertrek en een broek (ter waarde van 37 euro), toebehorende aan winkelbedrijf Primark, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [persoon 1] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, voornoemde [persoon 1] meermalen met kracht met gebalde vuist tegen zijn gezicht en hoofd heeft geslagen;
Ten aanzien van het in zaak A onder 5. tenlastegelegde:
op 11 augustus 2018 te Amsterdam opzettelijk [persoon 1] heeft mishandeld, welke mishandeling bestond uit het meermalen met kracht stompen tegen het gezicht en hoofd van voornoemde [persoon 1] , waardoor voornoemde [persoon 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring zijn opgenomen in bijlage 2 die aan dit vonnis is gehecht.
6. De strafbaarheid van de feiten en van verdachte
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Er is sprake van eendaadse samenloop. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders
8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 (twee) jaren, zonder aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht geen ISD-maatregel op te leggen. Daartoe heeft hij zich op het standpunt gesteld dat een ISD-maatregel bij voorbaat gedoemd is te mislukken, omdat verdachte niet bereid is mee te werken. De ISD-maatregel zal daarom leiden tot een ‘kale opsluiting’. Doordat dit het gevolg zou zijn, is de duur van de geëiste ISD-maatregel buitenproportioneel lang. De raadsman verzoekt de rechtbank verdachte af te straffen en hem de kans te geven zelf, in samenwerking met zijn huidige begeleider bij Inforsa, huisvesting te zoeken en zijn financiën op orde te krijgen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen. Deze diefstallen gingen gepaard met braak dan wel met geweld. Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling en het aanwezig hebben van harddrugs. Deze diefstallen zijn erg hinderlijk en verdachte geeft met dit gedrag blijk van geen respect voor het eigendom van anderen. Bovendien heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van [persoon 1] door hem meerdere stompen in het gezicht te geven. Meer in het algemeen brengen deze feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 11 maart 2019, opgemaakt door de heer N. Boogaard. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. Er is sprake van een uitgebreide justitiële documentatie en verdachte voldoet aan zowel de harde- als de zachte ISD-criteria. Ten aanzien van vermogensdelicten is sprake van een delictpatroon. Er is sprake van problemen op meerdere leefgebieden. Verdachte heeft geen huisvesting, er is sprake van middelengebruik en van psychische problematiek. Zo is sprake van een verstandelijke beperking, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een ongespecificeerde communicatiestoornis. Voorts is zijn gewetensfunctie gebrekkig ontwikkeld en ontbreekt het verdachte aan zelfinzicht. Verdachte kent een uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis maar dit heeft niet geleid tot gedragsverandering of afname van het recidiverisico. Hiermee voldoet verdachte ook aan de zachte ISD-criteria. De Reclassering ziet geen mogelijkheden meer om verdachte in gedwongen kader te begeleiden en adviseert de onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Tijdens de ISD-maatregel is het van groot belang dat de problematiek van verdachte wordt behandeld en nadere diagnostiek binnen de ISD inrichting wordt gedaan zodat er van daaruit een passende behandeling uitgevoerd kan worden.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 22 februari 2019 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het begaan van onderhavige feiten meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 22 februari 2019 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank ziet ten slotte aanleiding om uiterlijk 12 maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen, dit gelet op het advies van de heer Van der Hek (Inforsa FACT) inhoudende dat verdachte in een eventueel extramuraal kader in een gepaste klinische behandelsetting geplaatst zou moeten worden, het liefst gespecialiseerd in autisme. De rechtbank is van oordeel dat 12 maanden na aanvang van tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel dient te worden getoetst of een dergelijke setting is gevonden en hoe verdachte in deze setting functioneert en , indien deze setting niet is gevonden, wat de vooruitzichten daarop zijn.
9. Beslissing ten aanzien van het beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- -
Itemnummer 5678991, 1 STK Sporttas groen;
- -
Itemnummer 5678993, 1.00 STK Jas blauw, ONEILL;
- -
Itemnummer 5678995, 1.00 STK Handschoen geel.
Verbeurdverklaring
De rechtbank heeft vastgesteld dat bovengenoemde voorwerpen aan verdachte toebehoren. Deze voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard, omdat het in zaak A onder 1 bewezen geachte feit is begaan met deze voorwerpen.
10. Beslissingen ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
10.1.
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 10.725,00 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de benadeelde partij [persoon 1] vordert € 450,00 immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
10.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is op grond van artikel 51f lid 4 Wetboek van Strafvordering van oordeel dat de benadeelde partijen ontvankelijk zijn ondanks het feit dat bij verdachte bewind is ingesteld.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [persoon 2] stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat deze onvoldoende is onderbouwd en daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 1] heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering in zijn geheel wordt toegewezen.
10.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vordering dienen te worden verklaard, omdat verdachte onder bewind staat. Subsidiair dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen, omdat deze niet juist en volledig zijn onderbouwd.
10.4.
Het oordeel van de rechtbank
10.4.1
Ten aanzien van de vorderingen
Zowel [persoon 2] als [persoon 1] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Gebleken is dat bij verdachte bewind is ingesteld ex artikel 1: 431 Burgerlijk Wetboek (BW). Bewind houdt in dat een rechthebbende wiens goederen onder bewind zijn gesteld ten aanzien van die goederen zelfstandige beheers- en beschikkingsbevoegdheid mist. Daarmee is de rechthebbende en in dit geval dus de benadeelde partij procesonbevoegd. Oproeping van de bewindvoerder in dit stadium van de procedure acht de rechtbank een te grote belasting van het strafproces.
De officier van justitie stelt dat oproeping van de bewindvoerder in het strafproces niet nodig is en beroept zich op artikel 51f lid 4 Sv dat bepaalt dat de bepalingen betreffende bijstand of vertegenwoordiging, nodig in burgerlijke zaken, niet van toepassing zijn op verdachte. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat die bepaling niet ziet op de verdachte die onder bewind staat. Een vordering tegen een dergelijke verdachte kan immers alleen worden ingesteld tegen de bewindvoerder, bij gebreke waarvan deze moet worden opgeroepen in de procedure. Een vordering ingesteld tegen de verdachte richt zich dan ook tegen de verkeerde partij. Van vertegenwoordiging in de zin van voornoemd artikel is geen sprake.
10.4.2
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank acht aannemelijk dat [persoon 1] door het in zaak A onder feit 5 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade als deze benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 5 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 200,00 (tweehonderd euro).
11. Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling 13/216868-15
Bij de stukken bevindt zich de ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam d.d. 26 juli 2018, in de zaak met parketnummer 13/216868-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 14 december 2015 van de politierechter, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet echter, gelet op de op te leggen ISD-maatregel, aanleiding tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf niet te gelasten. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf met parketnummer 13/216868-15 daarom afwijzen.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 38m, 38n, 38s, 55, 57, 300, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
13. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de in zaak A tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1. bewezenverklaarde:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;
Ten aanzien van het in zaak A onder 2. bewezenverklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het in zaak A onder 3. bewezenverklaarde:
diefstal;
Eendaadse samenloop van:
Ten aanzien van het in zaak A onder 4. bewezenverklaarde:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren;
en
Ten aanzien van het in zaak A onder 5. bewezenverklaarde:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen 12 (twaalf) maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Verklaart verbeurd:
- -
Itemnummer 5678991, 1 STK Sporttas groen;
- -
Itemnummer 5678993, 1.00 STK Jas blauw, ONEILL;
- -
Itemnummer 5678995, 1.00 STK Handschoen geel.
Verklaart de benadeelde partijen [persoon 2] en [persoon 1] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Legt aan verdachte op de verplichting, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1] , te betalen de som van € 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 (één) dag, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/216868-15.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.F. Ferdinandusse, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en L. Voetelink, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.B.P. Terwindt en S.D. van der Heiden, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 april 2019.