Hof 's-Hertogenbosch, 04-06-2013, nr. HD 200.112.911/01
ECLI:NL:GHSHE:2013:CA2309
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
04-06-2013
- Zaaknummer
HD 200.112.911/01
- LJN
CA2309
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2013:CA2309, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 04‑06‑2013
Uitspraak 04‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Artikel 332 lid 1 Rv. Verklaring voor recht, proceskosten ex artikel 1019h Rv en appelgrens.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.112.911/01
arrest van 4 juni 2013
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr.drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
A en C Media B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.J.T.J. Meuwissen te Maasbracht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 23 oktober 2012 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Roermond, onder zaaknummer 323713/CV EXPL 11-6187 gewezen vonnis van 26 juni 2012 tussen appellant, [appellant], als eiser en geïntimeerde, A en C Media, als gedaagde.
5. Het verloop van de procedure
5.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenarrest van 23 oktober 2012 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 3 december 2012;
- -
de memorie van grieven met producties;
- -
de incidentele memorie houdende niet ontvankelijkheid van het hoger beroep
van A en C Media;
- -
de incidentele memorie van antwoord niet ontvankelijkheid van het hoger beroep van [appellant].
5.2.
Partijen hebben arrest gevraagd in het incident.
6. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
6.1.
Bij incidentele memorie niet ontvankelijkheid van het hoger beroep heeft A en C Media gevorderd dat het hof [appellant] in zijn appel niet-ontvankelijk zal verklaren en hem zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep, primair ex artikel 1019h Rv € 3.210,68, subsidiair conform het liquidatietarief € 1.930,--, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de proceskosten niet binnen 14 dagen na het wijzen van dit arrest zijn voldaan. Kort gezegd heeft A en C Media daartoe gesteld dat de vordering waarover de kantonrechter in eerste aanleg had te beslissen beneden de appelgrens van artikel 332 Rv blijft.
[appellant] heeft de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring bestreden.
6.2.
Het hof verwerpt het verweer van [appellant] dat het beroep op niet-ontvankelijkheid tardief is aangezien A en C Media dat niet voor alle weren zou hebben gedaan nu op 3 december 2012 een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden waarbij partijen ook mondeling hun verweren in de verder nog schriftelijk te voeren appelprocedure naar voren hebben gebracht. Zoals uit het tussenarrest van 23 oktober 2012 blijkt, was het doel van de comparitie na aanbrengen (en voor het nemen van de memorie van grieven), naast het beproeven van een minnelijke regeling of doorwijzing naar mediation, het uitwisselen van informatie en het eventueel instrueren van de zaak. Het doel van de comparitie was uitdrukkelijk niet om partijen in de gelegenheid te stellen verweren te voeren.
Maar afgezien daarvan, is de vraag of een vonnis appellabel is van openbare orde. Dat betekent dat ook indien A en C Media geen beroep op niet-ontvankelijkheid zou hebben gedaan, het hof deze vraag als eerste ambtshalve zal moeten beoordelen.
6.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 332 Rv lid 1 kunnen partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1.750,-- of, in geval van een vordering van onbepaalde waarde, er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 1.750,--, een en ander tenzij de wet anders bepaalt. Voor de toepassing van de eerste zin wordt de tot aan de dag van dagvaarding in eerste aanleg verschenen rente bij de vordering inbegrepen.
6.4.
In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd:
- a)
een verklaring voor recht dat A en C Media inbreuk heeft gemaakt op de auteurs- en persoonlijkheids- rechten van [appellant],
- b)
A en C Media te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 555,-- voor de inbreuk op de auteursrechten van [appellant], dan wel tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding dat de kantonrechter redelijk voorkomt,
- c)
A en C Media te veroordelen in de volledige proceskosten ex artikel 1019h Rv ad € 1.673,70, dan wel in de proceskosten waaronder het salaris van gemachtigde,
- d)
A en C Media te veroordelen in de nakosten ad € 100,--, en
- e)
A en C Media te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente vanaf de datum van betekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening.
Kort gezegd heeft [appellant] daartoe gesteld dat hij auteursrechthebbende is op de foto van de “vrouw met ballon” (productie 2) en dat A en C Media deze foto zonder zijn toestemming heeft gebruikt.
6.5.
Het hof is van oordeel dat de verklaring voor recht dat A en C Media inbreuk heeft gemaakt op de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van [appellant] in dit geding een waarde vertegenwoordigt die geheel samenvalt met de door [appellant] gevorderde schadevergoeding van € 555,--. Het betoog van [appellant] dat de verklaring voor recht in dit geding zelfstandige betekenis heeft en begroot zou moeten worden op een aantal malen de gevorderde schadevergoeding, wordt verworpen. [appellant] heeft niet meer gesteld dan dat de kans bestaat dat A en C Media de foto opnieuw gebruikt en de inbreuk en de schade daarmee doorlopen. Concrete aanwijzingen dat A en C Media de foto daadwerkelijk opnieuw zal gaan gebruiken heeft [appellant] niet gesteld. Dat betekent dat het oplopen van de schade zodanig onzeker is, dat de eisen van rechtszekerheid zich ertegen verzetten dat bij de bepaling van de waarde van de vordering in verband met de appelgrens, vanwege de gevorderde verklaring voor recht met een hogere waarde rekening wordt gehouden dan € 555,--, de in dit geding voor de inbreuk op de auteursrechten van [appellant] gevorderde schadevergoeding.
6.6.
Bij de bepaling van de appellabiliteit van een vonnis dienen de proceskosten in de zin van de artikelen 237 tot en met 240 Rv buiten beschouwing blijven. Voor de proceskostenvordering op de voet van artikel 1019h Rv geldt dat deze vordering, naast de in de artikelen 237 tot en met 240 Rv genoemde kosten ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, ook omvat kosten die voor de implementatie van Richtlijn 2004/48/EG in intellectuele eigendomszaken op grond van artikel 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking kwamen. In zoverre telt de gevorderde proceskostenvergoeding wel mee bij de beoordeling van de appellabiliteit.
Volgens [appellant] belopen deze kosten tot aan het opstellen van de inleidende dagvaarding een bedrag van € 558,60. Gelet op de door [appellant] op dit bedrag gegeven toelichting die wordt gestaafd door de bij de inleidende dagvaarding als productie 9 overgelegde urenspecificatie, zal het hof van dit bedrag uitgaan. Dat betekent dat de vordering waarover de kantonrechter in eerste aanleg had te beslissen uitkomt op een bedrag van (€ 555,-- + € 558,60) € 1.113,60. Tot aan de dag van de inleidende dagvaarding verschenen rente wordt niet gevorderd.
6.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de waarde van de vordering beneden de appelgrens van € 1.750,-- blijft. Dat brengt mee dan [appellant] niet in het hoger beroep kan worden ontvangen.
6.8.
[appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Aangezien het onderhavige incident naar het oordeel van het hof geen geschil van intellectuele eigendom is, zullen de proceskosten op de voet van artikel 239 Rv worden begroot aan de hand van het toepasselijke liquidatietarief. Op vordering van A en C Media zal de wettelijke rente over de proceskosten worden toegewezen als na te melden en zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
7. De uitspraak
Het hof:
in het incident en in de hoofdzaak:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep:
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van A en C Media tot aan deze uitspraak begroot op € 666,-- aan verschotten en op € 632,-- aan salaris advocaat en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.N.M. Antens, M.G.W.M. Stienissen en J.C.J. van Craaikamp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 juni 2013.