Deze zaak hangt samen met nr. 11/03109 ([verdachte 6]), nr. 11/01510 ([verdachte 4]), nr. 11/03111 ([verdachte 7]), nr. 11/00029 ([verdachte 1]), nr. 11/00208 ([verdachte 3]) en 11/00279 ([verdachte 5]) waarin ik ook vandaag concludeer.
HR (A-G), 24-01-2012, nr. 11/00183
ECLI:NL:PHR:2012:BV7464
- Instantie
Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
- Datum
24-01-2012
- Zaaknummer
11/00183
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BV7464
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BV7464, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑01‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BV7464
Conclusie 24‑01‑2012
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte 2]1.
1.
Het Gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te 's‑Hertogenbosch, heeft verdachte op 23 december 2010 voor (parketnummer 13-845096-07) feit 1: feitelijke leidinggeven aan: oplichting, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, feit 2: feitelijke leidinggeven aan: valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, feit 3: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl hij daarvan oprichter en leider is, en voor parketnummer 13/993099-08: feitelijke leidinggeven aan: oplichting, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar. Voorts heeft het hof beslissingen genomen over de vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals omschreven in de bijlagen bij het arrest.
2.
Mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede, heeft cassatie ingesteld. Mr. M t'Sas, advocaat te Wijk bij Duurstede, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek om een getuige te horen en nader onderzoek in Turkije te doen verrichten. Het middel verwijst in dit verband naar de appelschriftuur, waarin is te lezen:
‘6. [getuige 1], voor personalia verwijs ik naar het dossier
motivering:
deze getuige kan verklaren wat er nu precies in Turkije is gebeurd en in hoeverre appellant daarmee te maken heeft gehad.
Het komt de verdediging voor dat de veroordeling van appellant impliceert dat appellant op de hoogte is geweest van hetgeen in Turkije heeft plaatsgevonden. De getuige is daarom van groot gewicht voor de verdediging, omdat indien deze getuige appellant niet kent, daaraan het gevolg mag worden verbonden dat appellant inderdaad niets met deze zaak te maken heeft. De verdediging stelt zich zelfs op het standpunt dat zonder nader onderzoek in Turkije niet zomaar kan worden aangenomen dat appellant schuldig is aan hetgeen hem wordt verweten. Dat de eigendomsbewijzen vals waren en dat het geld contant werd opgenomen, mag niet als bewijs tegen appellant gelden. Pas als behoorlijk onderzoek uitwijst dat appellant wel zou hebben geweten van deze gang van zaken, mag hij verantwoordelijk worden gehouden. Daarvan is thans geen sprake.’
Ter terechtzitting van 26 augustus 2010 in hoger beroep heeft de advocaat van verdachte zijn verzoeken herhaald.
3.2.
Blijkens het proces-verbaal van 26 augustus 2010 heeft het hof dit verzoek afgewezen:
‘De verdediging heeft gevraagd om nader onderzoek naar de relatie tussen (de personen rond) de onderneming [A] in Nederland enerzijds en (de personen rond) de onderneming [B] in Turkije anderzijds, in het bijzonder door het horen van [getuige 1] en door nader onderzoek te doen bij de banken waar [B] rekeningen aanhield. Aan dit verzoek is, globaal genomen, ten grondslag gelegd dat in het belang van de verdediging nader zou moeten worden vastgesteld of [A]2. daadwerkelijk via [B] of anderen in Turkije heeft belegd en waar het geld, dat vanuit [A] naar Turkije is overgeheveld, gebleven is.
Het hof wijst deze verzoeken af. Aan de verdachte wordt verweten, kort samengevat, dat hij een rol heeft gespeeld bij het bewegen van beleggers om geldbedragen over te maken aan [A]. De beleggers werd daarbij voorgewend, dat met de door hen ingelegde gelden een vakantieresort in Turkije (Alanya en/of Bodrum) zou worden gebouwd, dat zij hun inleg na drie jaar zouden terugkrijgen en dat zij een jaarlijks rendement van 12,8 % zouden ontvangen. De belegging zou zijn gedekt door hypothecaire zekerheden op inmiddels in Turkije door [B] verkregen grond.
Gelet op de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze uiteindelijk is komen te luiden, ziet het hof niet in welk belang nader onderzoek in Turkije zou kunnen hebben voor de door het hof te nemen beslissingen in de onderhavige strafzaak’.
In het kader van het gedane rechtshulpverzoek is door de Turkse autoriteiten al onderzoek verricht naar de door [A] tegenover de deelnemers gehanteerde eigendomsbewijzen en bij de banken waarnaar geld is overgeboekt door [A].
Uit dit onderzoek is het vermoeden naar voren gekomen dat de door [A] tegenover (potentiële) beleggers gebruikte eigendomsbewijzen vals zijn, dat de daarin genoemde terreinen niet door [B] zijn verworven, dat ook de hypotheekaktes die zekerheid zouden bieden aan de beleggers vals zijn en dat het naar Turkije overgeboekte geld voor het grootste deel contant is opgenomen. Weliswaar zijn niet alle bij dit onderzoek betrokken bankafschriften aan het dossier toegevoegd, maar het door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] daarvan opgemaakte proces-verbaal van 19 november 2007 (AH-031) is daaromtrent voldoende duidelijk, terwijl de verdediging bovendien de gelegenheid krijgt om de relatant daaromtrent nader te ondervragen. Het is weliswaar voor de benadeelden van belang om vast te stellen waar het verdwenen geld gebleven is en of dit met succes kan worden teruggevorderd, maar dit kan niet worden aangemerkt als een strafvorderlijk belang op grond waarvan door middel van het horen van getuigen, in casu [getuige 1], onderzoek moet worden gedaan.
Gelet op het vorenstaande wijst het hof het door de verdediging verzochte af, nu redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte door afwijzing van het verzoek niet in zijn verdediging wordt geschaad."
3.3.
Volgens de steller van het middel is dit oordeel, gelet op de inhoud van de tenlastelegging en bewezenverklaring onbegrijpelijk. Verdachte is immers veroordeeld voor het geven van feitelijke leiding aan oplichting door [C] B.V., welke onder meer bestond in het voorwenden van een samenwerkingsverband met [B]. Dan kan men toch moeilijk beweren dat het horen van getuigen die over die samenwerking iets zou kunnen verklaren redelijkerwijs niet in het belang is van de verdediging. Het bezwaar van de steller van het middel concentreert zich klaarblijkelijk op de veroordeling voor feit 1.
3.4.
Het hof heeft, voor zover in dit verband relevant, bewezen verklaard dat
- ‘1.
[C] BV op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 mei 2007 te Amsterdam en IJsselstein en elders in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, de hierna genoemde personen en anderen heeft bewogen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), te weten:
[betrokkene 1], enig geldbedrag en
[betrokkene 2], een totaalbedrag van € 51.500,-, en
[betrokkene 3], een totaalbedrag van € 51.500,-, en
[betrokkene 4], enig geldbedrag en
[betrokkene 5], enig geldbedrag en
[betrokkene 6], enig geldbedrag en
[betrokkene 7], een totaalbedrag van € 101.500,-, en
[betrokkene 8], enig geldbedrag en
[betrokkene 9], een totaalbedrag van € 51.500,-, en
[betrokkene 10], een totaalbedrag van € 51.500,-,
hierin bestaande dat [C] BV telkens met vorenomschreven oogmerk — zakelijk weergegeven — opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid heeft voorgewend dat:
- —
met de ingelegde gelden de financiering van de bouw van een vakantieresort (met villa's) in Turkije (Alanya en/of Bodrum) zou geschieden en
- —
de belegger/inlegger een bedrag investeerde dat jaarlijks gegarandeerd een rendement opleverde van 12,8% en
- —
het rendement maandelijks tot het einde van de overeenkomst zou worden ontvangen en
- —
de inlegger na een looptijd van de obligatielening van 36 maanden gegarandeerd de inleg retour zou ontvangen en
- —
er voldoende zekerheden waren omtrent de (blijvende) waarde van de projecten waarin geïnvesteerd werd en
- —
er waarborgen waren omtrent de waarde van de investering onder meer op grond van een financiële prognose en
- —
een accountantsverklaring (van Ernst & Young) was verkregen dan wel zou worden verkregen en
- —
samengewerkt werd met [B], welke onderneming eigenaar zou zijn van (bouw)gronden waarop de/het resort(s) gebouwd zou/zouden gaan worden
waardoor deze beleggers telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgifte,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen.’
3.5.
Ik stel voorop dat de stelling in de appelschriftuur, die erop neerkomt dat verdachte onschuldig is aan de in Nederland gepleegde oplichtingen als [getuige 1] in Turkije zou verklaren verdachte niet te kennen, mij niet evident voorkomt. Als de contacten in Turkije werden onderhouden door een ander lid van de bende (bijv. [verdachte 7]) ligt het voor de hand dat [getuige 1] verdachte niet kent, maar staat dat niet in de weg aan de wetenschap van verdachte van de oplichtingspraktijken. Het hof heeft verwezen naar de uitkomst van een Turks onderzoek, waaruit naar voren zou zijn gekomen dat de door [C] aan beleggers getoonde eigendomsbewijzen en hypotheekaktes vals zijn, dat de gronden niet door [B] zijn verworven en dat het geld van de beleggers dat naar Turkije is overgeboekt voor het grootste deel contant is opgenomen. De advocaat die de appelschriftuur heeft opgesteld wilde kennelijk onderzoek in Turkije laten doen ter beantwoording van de vraag of verdachte van al deze praktijken op de hoogte was.
3.6.
Maar als de in Turkije eventueel gehoorde getuigen zouden verklaren dat zij verdachte niet kenden, zegt dat nog niets over de waardering van het in Nederland verkregen bewijsmateriaal. Als zij zouden verklaren verdachte wel te kennen is dat een uitkomst die niet zonder meer in het voordeel van verdachte zal kunnen worden uitgelegd. Als de achtergrond van het verzoek van de advocaat is geweest dat je maar nooit weet wat er nog uit zo'n onderzoek uit kan komen, is het verzoek te vaag voor een serieuze behandeling.
Het hof heeft geoordeeld dat niet is in te zien dat honorering van het verzoek relevant kan zijn voor enige door het hof te nemen beslissing en dat daarom redelijkerwijs aan te nemen dat verdachte door afwijzing van het verzoek niet in zijn verdediging wordt geschaad. Die motivering geeft geen blijk van een verkeerde uitleg van het hier materieel toepasselijke criterium.3.
In aanmerking genomen het feit dat de verdediging zelf nooit heeft aangevoerd dat verdachte contact heeft gehad met de gevraagde getuigen en gelet op de onbeperktheid en vaagheid van de inhoud van het verzoek zoals dat is verwoord in appelschriftuur acht ik de afwijzing van het verzoek niet onbegrijpelijk.
Het middel faalt.
4.
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑01‑2012
AM: [C] B.V.
HR 1 december 1992, NJ 1993, 631 m.nt. Corstens; HR 19 juni 2007, NJ 2007, 626 m.nt. Mevis; HR 26 april 2011, LJN BO2593.