Rb. Amsterdam, 03-02-2010, nr. 413807 / HA ZA 08-3323
ECLI:NL:RBAMS:2010:BM0399
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
03-02-2010
- Zaaknummer
413807 / HA ZA 08-3323
- LJN
BM0399
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2010:BM0399, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 03‑02‑2010; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOR 2010/250
Uitspraak 03‑02‑2010
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie pandrecht op liquidatiesaldo?
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 413807 / HA ZA 08-3323
Vonnis van 3 februari 2010
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] BEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MR. [B] BEHEER B.V.,
gevestigd te Zuiderwoude,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen
1. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD LEVENSVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. W.H. van Baren.
Eiseressen in conventie zullen hierna gezamenlijk [A] c.s. worden genoemd en afzonderlijk [A] Beheer en [B] Beheer. Gedaagden in conventie zullen hierna gezamenlijk Delta Lloyd worden genoemd en afzonderlijk DL Leven en DL NV.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 21 november 2008, met producties;
- -
de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
- -
het tussenvonnis van 11 februari 2009, waarin de zaak is verwezen naar de rol voor conclusie van repliek in conventie, alsmede antwoord in reconventie;
- -
de conclusie van repliek in conventie/conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- -
de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie, met producties;
- -
de conclusie van dupliek in reconventie;
- -
het proces-verbaal van het op 14 december 2009 gehouden pleidooi en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[A] Beheer en [B] Beheer zijn elk (indirect) aandeelhouder (geweest) van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Houdstermaatschappij [A] & [C] B.V. (hierna A&C) en (elk voor 10%) van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] & [C] Bilthoven B.V. (ACB).
2.2.
Op 3 april 2000 is tussen A&C en DL Leven een overeenkomst van geldlening (hierna de leningsovereenkomst) gesloten, op grond waarvan DL Leven een lening van EUR 12,5 miljoen aan A&C heeft verstrekt. Tot zekerheid voor de betalingsverplichtingen van A&C uit de leningsovereenkomst hebben haar aandeelhouders, waaronder [A] c.s., een pandrecht verstrekt op 75.000 gewone aandelen in ACB, welk pandrecht bij een op diezelfde dag verleden pandakte is gevestigd. De leningsovereenkomst bepaalt onder het kopje ‘Einde zekerheidstelling’:
Uiterlijk op drie april twee duizend vijf zullen alle gestelde zekerheden vervallen.
2.3.
A&C is in gebreke gebleven aan haar verplichtingen uit hoofde van de leningsovereenkomst te voldoen. Bij brief van 5 december 2000 en bij exploot van 23 januari 2001 heeft DL Leven de door haar verstrekte lening (tevergeefs) opgeëist.
2.4.
In maart 2001 heeft DL Leven de overige aandeelhouders van ACB aangeschreven om, alvorens tot uitwinning van haar pandrecht over te gaan, te inventariseren in hoeverre binnen de kring van de huidige aandeelhouders belangstelling bestond voor de verkrijging van aandelen ACB. Hierop heeft DL geen enkele positieve reactie gekregen.
2.5.
Bij verzoekschrift van 3 augustus 2001 heeft DL Leven de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in artikel 3:251 Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht te bepalen dat de verpande aandelen in ACB aan haar als koper zullen verblijven.
2.6.
Bij beschikking van 31 oktober 2001 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van DL Leven toegewezen onder de voorwaarde dat DL Leven de in de statuten van ACB opgenomen aanbiedingsregeling zou naleven.
2.7.
Bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van 27 november 2001 is ACB ontbonden, met benoeming van de heer [D] (hierna [D]) als vereffenaar.
2.8.
Op 22 april 2002 heeft [D] aan alle aandeelhouders van ACB, met uitzondering van [A] c.s., het hun toekomende deel van het liquidatiesaldo betaald. Het aan [A] c.s. toekomende deel van het liquidatiesaldo heeft [D] overgemaakt aan de stichting Stichting Amstel Bewaring Bilthoven (hierna de Stichting) te Laren, bestuurd door [D] en de heer [E] (hierna [E]).
2.9.
Bij brief van 29 april 2002 heeft DL NV aan Amstel Capital Management B.V. (hierna Amstel Capital) ter attentie van [E] meegedeeld dat zij gerechtigd was in de baten voortvloeiend uit de liquidatie van ACB en namens DL Leven verzocht om tot uitkering van het liquidatiesaldo aan haar over te gaan.
2.10.
Bij brief van 4 juni 2002 heeft Amstel Capital aan [A] Beheer verzocht volmacht te verlenen voor het overdragen aan DL Leven van de vrijgekomen middelen uit de verkoop van het belang in ACB. Bij brief van 6 juni 2002 heeft [A] Beheer aan Amstel Capital doen weten niet aan voormeld verzoek te zullen voldoen.
2.11.
Bij brief van 17 december 2002 heeft de Stichting aan DL NV als volgt bericht:
[A] & [C] Bilthoven B.V. is per 21.12.2002 opgeheven. De financiële afwikkeling heeft plaatsgevonden behalve 6 participaties van de vroegere firmanten van [A] & [C] B.V., waarvan u denkt recht te hebben. Van andere zijde is daartegen bezwaar gemaakt.
Wij hebben het geld overgeboekt naar Stichting Amstel Bewaring Bilthoven te Laren, zodat het te uwer beschikking blijft. Zodra wij onomstotelijk het bewijs hebben ontvangen dat u rechthebbende bent, zullen wij het geld overmaken.(…)
2.12.
Blijkens een uittreksel uit het handelsregister is de vereffening van ACB op 21 december 2002 voltooid.
2.13.
Eind 2003 zijn (onder meer) Delta Lloyd en [A] c.s. in een complex van procedures met elkaar verwikkeld geraakt, met – kort gezegd – als inzet over en weer verweten onrechtmatig handelen. In de loop van deze procedures heeft Delta Lloyd getracht om het liquidatiesaldo als schade op [A] c.s. te verhalen.
2.14.
DL Leven heeft op 20 april 2004 haar vordering uit hoofde van de leningsovereenkomst gecedeerd aan DL NV, van welke cessie zij mededeling heeft gedaan aan [A] c.s.
2.15.
Bij vonnis van deze rechtbank van 14 november 2007 zijn alle vorderingen in conventie en in reconventie in de onder 2.13 vermelde procedures afgewezen en heeft de rechtbank ten aanzien van de vraag wie rechthebbende was op het onderhavige liquidatiesaldo geoordeeld dat deze niet in dat vonnis behoefde te worden beantwoord.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[A] c.s. vordert - samengevat - te verklaren voor recht dat het ten behoeve van DL Leven gevestigde pandrecht teniet is gegaan en dat [A] c.s. gerechtigd is tot het liquidatiesaldo, vermeerderd met (na)kosten en rente daarover.
3.2.
Delta Lloyd voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3.
Delta Lloyd heeft kort voor het op 14 december 2009 gehouden pleidooi aan de rechtbank en [A] c.s. een akte houdende wijziging van eis in reconventie doen toekomen, welke akte zij op genoemde datum ook heeft genomen. Naar aanleiding van het door [A] c.s. tegen deze wijziging van eis gemaakte bezwaar wordt het volgende overwogen.
3.4.
Uitgangspunt is dat, zolang nog geen eindvonnis in een zaak is gewezen, de eiser bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk te wijzigen. De gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken op de grond dat deze wijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde (zie artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Van strijd met een goede procesorde is in dit geval, anders dan [A] c.s. stelt, echter geen sprake. De bezwaren die [A] c.s. ter onderbouwing van deze stelling aanvoert zijn inhoudelijk van aard en komen er op neer dat met toewijzing van de gewijzigde vordering als hierna in rechtsoverweging 3.5 onder III vermeld de procedure voor onbepaalde tijd wordt aangehouden. Deze bezwaren dienen, indien toewijzing van bedoelde vordering zou worden overwogen, alsdan te worden meegewogen, maar brengen nog niet met zich dat de akte tot eiswijziging dient te worden geweigerd in verband met de eisen van een goede procesorde. Van onredelijke vertraging van het geding als gevolg van de eiswijziging zelf of van een bemoeilijking van de verdediging door de eiswijziging is immers geen sprake. Tot slot geldt dat de stelling van [A] c.s. dat Delta Lloyd geen belang heeft bij het door haar op 7 december 2009 ingediende verzoek tot heropening van de vereffening van ACB, op welk verzoek zij haar vordering onder III grondt, - wat daar ook van zij - geen aanleiding vormt om de eiswijziging niet toe te staan. Het bezwaar van [A] c.s. wordt dan ook verworpen.
3.5.
Delta Lloyd vordert na wijziging van eis, samengevat:
- I.
primair, te verklaren voor recht dat het op rekening van de Stichting gestorte liquidatiesaldo, vermeerderd met rente, aan Delta Loyd toekomt als eigenaar van de aandelen in ACB;
secundair, te verklaren voor recht dat Delta Lloyd als pandhouder inningbevoegd is, en op die grond rechthebbende is ten aanzien van het op rekening van de Stichting gestorte liquidatiesaldo, vermeerderd met rente;
- II.
[A] c.s. te veroordelen (i) tot medewerking aan de betaling door de Stichting van het liquidatiesaldo, vermeerderd met rente, aan Delta Lloyd op grond van het eigendomsrecht van Delta Lloyd tot de aandelen, of (ii) tot medewerking aan de inning door Delta Lloyd van het liquidatiesaldo, vermeerderd met rente, en de betaling daarvan door de Stichting aan Delta Lloyd op grond van haar pandrecht dat is komen te rusten op de vordering van de pandgevers tot het liquidatiesaldo, met dien verstande dat
- III.
indien niet direct op onderdeel I of II in toewijzende zin kan worden beslist, een tussenvonnis wordt gewezen ten aanzien van de primaire vordering in reconventie en deze zaak wordt aangehouden totdat Delta Lloyd in de gelegenheid is geweest om de executie van het pandrecht te voltooien;
een en ander vermeerderd met kosten en de rente daarover.
3.6.
[A] c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie zullen gezamenlijk worden behandeld, aangezien zowel in conventie als in reconventie (uiteindelijk) ter beoordeling staat wie van partijen gerechtigd is tot het liquidatiesaldo.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat, anders dan Delta Lloyd betoogt, de eigendom van de aan haar verpande aandelen ACB niet als gevolg van de beschikking van 31 oktober 2001 aan haar is overgegaan. Zoals [A] c.s. terecht opmerkt blijkt uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 3:251 BW dat de positie van de pandhouder aan wie de aandelen verblijven in niets verschilt van die van een koper bij executie. Om de eigendom van aandelen die worden gehouden door de pandgever te kunnen laten overgaan is ingevolge artikel 3:84 BW een leveringshandeling vereist, die in dit geval is uitgebleven. Bovendien had, zoals ook in de beschikking als voorwaarde is gesteld, daaraan voorafgaand de statutaire aanbiedingsregeling moeten worden nageleefd.
4.3.
Het standpunt van Delta Lloyd dat de statutaire aanbiedingsregeling in dit geval niet behoefde te worden gevolgd kan niet als juist worden aanvaard. Ten onrechte meent Delta Lloyd dat uit het uitblijven van positieve reacties op de door haar aan de overige aandeelhouders in maart 2001 verzonden brieven (zie onder 2.4) kan worden afgeleid dat de overige aandeelhouders instemden met het niet naleven van de aanbiedingsregeling. In die brief schrijft Delta Lloyd immers met zoveel woorden: “Voor de goede orde wijzen wij erop dat bovenstaand verzoek geen aanbieding is in de zin van de in de statuten van A&C Bilthoven B.V. opgenomen aanbiedingsregeling en dat u noch wij uit hoofde van deze brief en/of uw reactie daarop op enigerlei wijze gebonden zullen zijn.” Nu in de - naderhand gewezen - beschikking verder het naleven van de aanbiedingsregeling (nogmaals) expliciet als voorwaarde bij de toewijzing van het verzoek is gesteld, kan niet worden aangenomen dat Delta Lloyd de aanbiedingsregeling niet meer behoefde na te leven. Dat korte tijd later het besluit tot ontbinding van ACB werd genomen - daargelaten of, zoals Delta Lloyd suggereert, [A] c.s. dit besluit hebben bevorderd - en dat het navolgen van de aanbiedingsregeling niet meer reëel was, doet aan voorgaande niet af. Met de ontbinding trad een nieuwe fase, te weten die van de liquidatie van ACB, in.
4.4.
Na het besluit tot ontbinding van ACB is, ingevolge het bepaalde in artikel 3:229 BW (substitutie) het pandrecht van Delta Lloyd komen te rusten op de vordering van [A] c.s. tot betaling van het liquidatiesaldo, welke vordering immers in de plaats is gekomen van hun aandelen in ACB. Volgens [A] c.s. is dit pandrecht om (ten minste) twee redenen teniet gegaan. Daartoe stelt zij primair dat volgens de leningsovereenkomst de gestelde zekerheden uiterlijk 3 april 2005 vervielen en dat deze termijn is verstreken zonder dat Delta Lloyd het pandrecht heeft uitgewonnen; subsidiair voert zij aan dat de onderliggende vordering verjaard is op grond van artikel 3:323 lid 1 BW.
4.5.
Het primaire standpunt van [A] c.s. wordt verworpen. Vaststaat dat Delta Lloyd al vanaf 2000 tevergeefs pogingen heeft gedaan haar lening op te eisen en dat zij in 2001 met haar verzoekschrift ex artikel 3:251 BW (zie onder 2.5) de executie van haar pandrecht heeft ingezet. Met de daarop gegeven toewijzende beschikking is de executiefase ingegaan en kon [A] c.s. zich niet meer beroepen op de in de leningsovereenkomst bedoelde vervaltermijn. Redelijkerwijs kan niet anders worden aangenomen dan dat deze termijn slechts gold, indien niet eerder door Delta Lloyd de executie van het pandrecht zou zijn ingezet.
4.6.
Ook aan het subsidiaire standpunt van [A] c.s. wordt voorbij gegaan. Zoals onder 4.4 is overwogen, is na de ontbinding van ACB het (reeds executeerbare) pandrecht van Delta Lloyd komen te rusten op de vordering van [A] c.s. Daarmee heeft Delta Lloyd een rechtstreeks vorderingsrecht jegens de Stichting verkregen tot uitbetaling van het liquidatiesaldo, welk vorderingsrecht niet meer aan het bepaalde in artikel 3:323 BW is onderworpen. Dat deze laatste vordering is verjaard is gesteld noch gebleken en kan ook overigens op grond van het in artikel 3:324 BW bepaalde niet worden aangenomen.
4.7.
Nu van het tenietgaan van het pandrecht geen sprake is dient Delta Lloyd - in haar hoedanigheid van pandhouder - als rechthebbende op het liquidatiesaldo te worden aangemerkt. Dit betekent dat de vorderingen van [A] c.s. zullen worden afgewezen en dat de in rechtsoverweging 3.5 onder I secundair en II (ii) vermelde vorderingen van Delta Lloyd zullen worden toegewezen, ook ten aanzien van de - onweersproken gebleven - rente. Nu de voorwaarde waaronder de onder III vermelde vordering van Delta Lloyd is ingesteld niet is vervuld, behoeft deze geen nadere bespreking.
4.8.
[A] c.s. zal in conventie en in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van Delta Lloyd worden in conventie begroot op:
- -
vast recht 254,00
- -
salaris advocaat 1.808,00 (4 punt × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 2.062,00
en in reconventie op EUR 904,00 (4 punt × factor 0,5 × tarief EUR 452,00) aan salaris advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [A] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Delta Lloyd tot op heden begroot op EUR 2.062,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat Delta Lloyd als pandhouder inningbevoegd is, en op die grond rechthebbende is, ten aanzien van het op rekening van de Stichting gestorte liquidatiesaldo, vermeerderd met de daarover gekweekte rente met ingang van 31 oktober 2001,
5.5.
veroordeelt [A] c.s. tot medewerking aan de inning door Delta Lloyd van het liquidatiesaldo, vermeerderd met de daarover gekweekte rente met ingang van 31 oktober 2001, en de betaling daarvan door de Stichting aan Delta Lloyd, op grond van haar pandrecht dat is komen te rusten op de vordering van de pandgevers tot het liquidatiesaldo,
5.6.
veroordeelt [A] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Delta Lloyd tot op heden begroot op EUR 904,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, mr. S.P. Pompe en mr. A.P. Schoonbrood - Wessels en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2010.?
Bij ontstentenis van de voorzitter is het vonnis door de oudste rechter ondertekend.